ECLI:NL:RBGEL:2018:2105

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
05/740424-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ramkraak op juwelier in Wageningen, nu voldoende wettig bewijs hiertoe ontbreekt. Veroordeling voor woninginbraak Ede.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een ramkraak op een juwelier in Wageningen en een woninginbraak in Ede. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ramkraak, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om zijn betrokkenheid te bewijzen. De officier van justitie had gesteld dat het DNA van de verdachte op een bivakmuts en handschoen was aangetroffen, maar de rechtbank oordeelde dat dit bewijs niet overtuigend genoeg was. De verdachte was meer dan vijf uur na de inbraak aangehouden, en er waren geen andere bewijsmiddelen die zijn betrokkenheid konden bevestigen.

Ten aanzien van de woninginbraak in Ede, die plaatsvond op 28 september 2016, heeft de rechtbank wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De rechtbank baseerde zich op de herkenning van de verdachte door drie verbalisanten op foto’s van de inbraak. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen toereikend waren, gezien de duidelijke beelden en de specifieke beschrijvingen van de verbalisanten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor de woninginbraak, waarbij de rechtbank rekening hield met zijn strafblad en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740424-17
Datum uitspraak : 08 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 september 2017 te Wageningen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen:
- een (grote) hoeveelheid sieraden,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2016 te Ede, althans in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen:
- een of meerdere (gouden) sieraden en/of
- een kluis met inhoud (te weten: (auto)verzekeringspapieren en/of vijf zilveren tientjes),
in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde ramkraak op juwelier [naam] . Zijn betrokkenheid bij de ramkraak blijkt volgens de officier van justitie uit het volgende. Op een op de vluchtroute aangetroffen bivakmuts en handschoen is het DNA van (onder meer) verdachte aangetroffen. Hiervoor heeft hij geen redengevende verklaring gegeven. Voorts zijn verdachte en [medeverdachte 2] in elkaars aanwezigheid aangehouden. De WhatsApp-berichten van [medeverdachte 2] gericht aan zijn vriendin zijn ook belastend voor verdachte, nu daaruit volgt dat [medeverdachte 2] en verdachte zich samen schuil hielden, zich hebben omgekleed en uiteindelijk tijdens hun vlucht voor de politie zijn aangehouden. Uit het voorgaande concludeert de officier van justitie dat het niet anders kan dan dat verdachte de vierde dader is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu concreet bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt ontbreekt. Het op de bivakmuts en handschoen aangetroffen DNA-materiaal betreft een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waaronder mogelijk DNA van verdachte. Dit betreffen echter verplaatsbare objecten die uren na de ramkraak op enkele honderden meters afstand van de juwelier zijn gevonden. Hieruit kan niet worden afgeleid dat deze zaken bij de ramkraak gebruikt zijn en evenmin kan worden vastgesteld hoe en in welke volgorde in tijd het DNA-materiaal van de verschillende personen erop terecht is gekomen. Voor het overige bevat het dossier geen aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de ramkraak. De door medeverdachte [medeverdachte 2] verstuurde WhatsApp-berichten wijzen evenmin op directe betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. Gelet op het voorgaande kan het ten laste gelegde feit niet worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, nu voldoende wettig bewijs hiertoe ontbreekt. Naar aanleiding van een achtervolging van een door de politie afgepost voertuig dat in verband werd gebracht met de gepleegde ramkraak op de juwelier, is verdachte meer dan vijf uur na de inbraak buiten heterdaad aangehouden. De rechtbank kan enkel vaststellen dat er op een bivakmuts en handschoen die op de vluchtroute van de daders zijn gevonden DNA-sporen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met verdachte. Ten aanzien van de bivakmuts geldt dat sprake is van een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen met prominent aanwezige DNA-kenmerken van verdachte. De handschoen bevat eveneens een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen waaronder van verdachte. Voor het overige bevat het dossier geen bewijsmiddelen waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij de ramkraak blijkt. De door de officier van justitie aangehaalde telefoonberichten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om daaruit de betrokkenheid van verdachte af te leiden, nu hieruit niet onomstotelijk volgt dat waar medeverdachte [medeverdachte 2] over ‘we’ spreekt, hij daarmee doelt op hem en verdachte. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit.
Ten aanzien van feit 2 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 28 september 2016 is ingebroken in de woning van [slachtoffer] , gelegen aan de [adres 3] , waarbij twee gouden sieraden en een kluis met daarin (auto)verzekeringspapieren en vijf zilveren tientjes zijn weggenomen. [2] Hierbij zijn de dorpel, de stijl en de binnenkant van het slaapkamerraam van de woning kapotgemaakt en is een persoon door het raam geklommen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de enkele herkenning van verdachte door verbalisanten onvoldoende is voor een bewezenverklaring. De foto’s waarop de herkenning is gebaseerd zijn van slechte kwaliteit en de uiterlijke kenmerken aan de hand waarvan verdachte zou zijn herkend zijn onvoldoende specifiek. Om die reden wordt de betrouwbaarheid van de herkenningen in twijfel getrokken.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die ter beoordeling voorligt is of op grond van de herkenning van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte de woninginbraak heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij drie mannen heeft gezien, van wie er een licht getint was en een volle zwarte baard had. Hij heeft gezien dat een daarvan, de man met de baard, over de poort van zijn achterburen is geklommen. Tevens heeft hij gezien dat even later deze man over de schutting van de buren terug klom. Ook heeft hij gezien dat een van de mannen iets uit de gevel van de woning heeft gepakt. Hij zag dat dit een grijs op een kluis gelijkend voorwerp was. [getuige 1] heeft van deze mannen foto’s gemaakt met zijn telefoon. [4]
Verdachte is door drie verbalisanten herkend op foto’s en beelden van de inbraak. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de door de getuige gemaakte foto’s van de inbraak ontvangen. Op deze foto’s herkende hij verdachte, die hij kent van horecadiensten. [5] Verbalisant [verbalisant 2] heeft deze foto’s doorgestuurd gekregen van zijn collega [verbalisant 1] . [verbalisant 2] herkende verdachte op deze foto’s. Hij kent verdachte van eerdere aanhoudingen en contact tijdens horecatoezicht. Zijn gezicht was duidelijk in beeld. Hij herkende verdachte aan zijn uiterlijk, voorkomen, lichaamshouding en de vorm van zijn hoofd. Voorts was verdachte duidelijk herkenbaar aan zijn opvallende baard. [6] Tot slot heeft ook verbalisant [verbalisant 3] verdachte op de foto’s herkend aan zijn gezicht en haardracht. Hij merkt daarbij op dat verdachte de laatste tijd een baard draagt. [verbalisant 3] is werkzaam als wijkagent en komt verdachte in die hoedanigheid regelmatig tegen. Ook komt hij verdachte regelmatig tegen in het uitgaansgebied. [7]
De rechtbank is van oordeel dat de desbetreffende foto’s voldoende duidelijk zijn en dat verdachte daarop goed waarneembaar is. Aan de hand van deze foto’s konden de verbalisanten een herkenning met betrekking tot verdachte doen. De verbalisanten hebben bovendien specifiek benoemd en gemotiveerd waaraan zij verdachte hebben herkend. Gelet hierop acht de rechtbank de gedane herkenningen toereikend en ziet zij geen reden om aan de betrouwbaarheid hiervan te twijfelen. Daarbij komt dat het niet gaat om een enkele herkenning, maar verdachte herkend is door drie afzonderlijke verbalisanten die regelmatig met hem te maken hebben. Dit sterkt de rechtbank in haar conclusie dat het verdachte is die op de foto’s staat en hij aldus de woninginbraak heeft gepleegd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 september 2016 te Ede,
althans in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning, gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen:
-
een of meerdere(gouden) sieraden en
/of
- een kluis met inhoud (te weten: (auto)verzekeringspapieren en
/ofvijf zilveren tientjes),
in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en
/ofdie
/datweg te nemen goederen
/geldonder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, verbreking,en inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf buitenproportioneel hoog is en niet overeenkomt met de oriëntatiepunten van de rechtbank. Daarnaast betreft de onder 2 ten laste gelegde woningbraak een relatief oude zaak die lang op de plank heeft gelegen, hetgeen ook iets zegt over de ernst van deze zaak.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 maart 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gedateerd 6 november 2017.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij door vernieling van een slaapkamerraam naar binnen kon worden geklommen en vervolgens sieraden en een kluis met inhoud zijn gestolen. Dit is een ernstig feit. Het handelen van verdachte getuigt van weinig respect voor andermans eigendommen. Woninginbraken leiden niet alleen tot financiële schade voor de bewoners, maar vaak ook tot gevoelens van onveiligheid in hun eigen huis, terwijl dit bij uitstek de plek moet zijn waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Daarnaast versterken dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De woninginbraak vond plaats op klaarlichte dag en meerdere omwonenden zijn hier getuige van geweest.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij de strafmaat neemt de rechtbank haar oriëntatiepunten als uitgangspunt. Ten nadele van verdachte wordt rekening gehouden met zijn strafblad. Er is sprake van recidive, nu verdachte al eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank zal aan verdachte een lagere straf opleggen dan geëist, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveeltdat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Bongers en mr. S. de Rooij, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 08 mei 2018.
mr. C. van Linschoten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost- Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017416557, onderzoek [nummer] , gesloten op 16 november 2017, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 666; 667.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 666; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 702.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 686.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 704.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 712.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 708.