ECLI:NL:RBGEL:2018:217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
05/720363-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit in de context van een hennepkwekerij

Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 55-jarige man uit Reusel. De man werd veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 23 november 2015 tot en met 22 augustus 2016, in een door hem gehuurde loods te Heteren een hennepkwekerij had opgezet met 1165 hennepplanten. Ondanks zijn ontkenning dat hij de (mede)eigenaar was van de kwekerij, geloofde de rechtbank zijn verklaring niet. De verdachte had de ruimte ter beschikking gesteld en was op de hoogte van de illegale stroomafname die ten behoeve van de kwekerij werd gebruikt. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 3 jaar, en een werkstraf van 200 uur. Daarnaast werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 213.149,92, wat betrekking had op eerdere oogsten. Twee andere mannen die gelijktijdig met de verdachte in de loods werden aangetroffen, werden vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720363-16
Datum uitspraak : 22 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
raadsman: mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 november 2015 tot en met 22 augustus 2016 te Heteren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1165 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als zijn beroep of als een bedrijf heeft uitgeoefend,
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 500, in elk geval 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 november 2015 t/m 22 augustus 2016 te Heteren, tezamen en in vereniging, opzettelijk hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1165 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk€ misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 23 november 2015 t/m 22 augustus 2016 te Heteren, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven personen (een gedeelte van) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 november 2015 tot en met 22 augustus 2016 te Heteren, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel (te weten een gemaakte extra en/of illegale aansluiting voor elektriciteit buiten de
elektriciteitsmeter om);
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 23 november 2015 t/m 22 augustus 2016 te Heteren, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een pand gelegen aan de [adres 2] ) hebben weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven personen en/of hun mededaders en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven personen en/of hun mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 23 november 2015 t/m 22 augustus 2016 te Heteren, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die onbekend gebleven personen (een gedeelte van) voornoemd pand en/of de aldaar aanwezige elektriciteitsvoorziening(en) (voor de teelt/het kweken en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennepplanten) ter beschikking te stellen.
1a. Bewijsuitsluiting?
Door de verdediging is, kort zakelijk weergegeven, ten aanzien van de feiten 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair, het navolgende verweer gevoerd.
Op 7 augustus 2016, 9 augustus 2016 en 16 augustus 2016 zijn door de politie drie processen‑verbaal van bevindingen opgemaakt waarin wordt omschreven wat verbalisanten rond het pand aan de [adres 2] te Heteren hebben aangetroffen. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2016 is vermeld dat op maandag 22 augustus 2016 in voornoemd pand is binnengetreden “ter opsporing en inbeslagneming van op grond van artikel 9, eerste lid en onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering.”
Hetgeen aan bevindingen is aangevoerd, leidt er niet toe dat sprake was van het wettelijk vereiste vermoeden van schuld in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering of artikel 9, eerste lid en onder b, van de Opiumwet. Het vereiste redelijk vermoeden ontbrak op het moment van binnentreden. Dit is een ernstig gebrek dat niet valt te herstellen. Er mag niet achteraf een gerechtvaardigd vermoeden worden geconstrueerd op basis van hetgeen is aangetroffen.
Het belang van de aanwezigheid van een redelijk vermoeden van schuld alvorens een
(bedrijfs-)pand te mogen doorzoeken, is gelegen in het belangrijke rechtsstatelijke principe dat willekeurig politieoptreden dient te worden voorkomen. De inbreuk die het verzuim heeft gemaakt op voornoemd belang is bijzonder ernstig en biedt daardoor ruimte voor bewijsuitsluiting.
De verdediging concludeert daarom tot bewijsuitsluiting hetgeen tot gevolg heeft dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 24 augustus 2016 blijkt dat verbalisanten op 22 augustus 2016 naar het bedrijfspand aan het [adres 2] te Heteren zijn gegaan voor het doen van nader onderzoek zoals in voornoemd proces-verbaal wordt omschreven. Verbalisanten waren die dag omstreeks 09:38 uur ter plaatse en werden na ongeveer 15 minuten kloppen op verschillende deuren, binnengelaten met toestemming van de huurder, zijnde verdachte. Wanneer verbalisanten binnen zijn, hoorden zij na de doorloop te hebben gepasseerd in de tweede bedrijfshal een zoemend geluid. Dit zoemend geluid was afkomstig van achter de barricade in het midden van het pand. Na het weghalen van die barricade, waartegen door de huurder geen bezwaar is gemaakt, treffen verbalisanten een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Anders dan de verdediging stelt, zijn verbalisanten niet ter inbeslagneming op grond van artikel 9, eerste lid en onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering binnengetreden. Over het moment dat omstreeks 10:15 uur de hennepplantage wordt aangetroffen, wordt in het proces-verbaal melding gemaakt dat wordt binnengetreden in het perceel ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, eerste lid en onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering. Het in het proces-verbaal genoemde kopje “binnentreden perceel” dient echter naar het oordeel van de rechtbank te worden gelezen als “voortzetting binnentreden perceel”. Immers, verbalisanten waren al vanaf ongeveer 09:53 uur in het perceel aanwezig. Ook de opmerking van de verbalisanten dat ter plaatste bleek dat een doorzoeking ter inbeslagneming noodzakelijk was en dat in afwachting van de daartoe bevoegde autoriteiten de situatie werd bevroren, geeft blijkt van de omstandigheid dat verbalisanten het pand te 09:53 uur
niethebben betreden ter opsporing en inbeslagneming zoals door de raadsman is gesteld.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de verdediging weliswaar bewijsuitsluiting heeft bepleit zoals omschreven in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, maar door de verdediging is verzuimd de ernst van het vormverzuim en het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt voor verdachte, zoals bedoeld in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, te onderbouwen.
Het verweer wordt verworpen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Ten aanzien van feit 1:
Op 22 augustus 2016 werd in een pand aan de [adres 2] te Heteren een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen met in totaal 1165 hennepplanten. Het pand aan de [adres 2] te Heteren betrof een door verdachte gehuurde bedrijfsruimte. [2]
Ten aanzien van feit 2:
Op 22 augustus 2016 is door de fraudespecialist [nummer] van [slachtoffer] een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting die eigendom was van [slachtoffer] en zich bevond in het pand [adres 2] te Heteren. De fraudespecialist constateerde dat zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat de zegels deels vals waren. Na het verwijderen van het deksel van de huisaansluitkast werd gezien dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale 3-fase-elektriciteitsaansluiting was gemaakt en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze hennepplantage voorzag van elektriciteit. Vastgesteld werd dat 82.374 kWh illegaal aan stroom is afgenomen (weggenomen ten behoeve van de hennepplantage). [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van het aanwezig hebben van hennep in de periode mei 2016 tot en met 22 augustus 2016 alsmede het in diezelfde periode plegen van diefstal van stroom.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de feiten 1 primair en 2 primair dient te worden vrijgesproken. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de kwalificatie “medeplegen” slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde
– intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is. Verdachte heeft een verklaring afgelegd waarin hij stelt niet de eigenaar van de kwekerij te zijn geweest en hij ontkent enige werkzaamheden ten behoeve van die kwekerij te hebben verricht. Deze verklaring van verdachte wordt door de officier van justitie niet weerlegd door andere bewijsmiddelen. Aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan slechts worden vastgesteld dat verdachte een ruimte ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennep.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wat betreft het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was huurder van het pand aan het [adres 2] te Heteren in welk pand een in werking zijnde (omvangrijke) hennepplantage is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen het hem financieel tegenzat, werd benaderd door een - niet nader aangeduide - persoon die hem voorstelde een hennepplantage in te richten in zijn bedrijfspand. Verdachte heeft daarmee ingestemd en heeft, na voorafgaand afspraken te hebben gemaakt met de desbetreffende persoon die hem benaderd had, gedurende het opzetten van deze kwekerij de personen die daarmee bezig waren binnen gelaten in zijn bedrijfspand dan wel, als hij zelf niet aanwezig was, hen een sleutel van het bedrijfspand gegeven. Voor het onderhoud van de kwekerij kwam, aldus verdachte, eens per week een persoon die telkens door verdachte werd binnengelaten. Deze persoon was niet degene met wie verdachte de afspraken had gemaakt. Ook heeft verdachte verklaard dat de hennepkwekerij rond mei 2016 is opgebouwd en dat sprake is geweest van één eerdere oogst en dat hij ten tijde van het opbouwen van de hennepkwekerij heeft gezien dat er illegaal stroom werd afgetapt en daartoe strekkende werkzaamheden aan de elektriciteitsmeter werden verricht. Verdachte wist dat die stroom gebruikt werd voor de hennepplantage. [4]
Het is verdachte geweest die, volgens zijn verklaring na te zijn benaderd, afspraken heeft gemaakt over het aanleggen van de hennepplantage. Verdachte heeft in zijn gehuurde loods een kwekerij laten opbouwen en hij was de beheerder/gebruiker van de loods en hij was de enige die, toen de hennepkwekerij was opgezet, beschikte over een sleutel van de loods. Verdachte had wetenschap van de aanwezige hennepkwekerij [5] en had er, anders dan de verdediging stelt, de beschikkingsmacht over. Immers, verdachte beheerde de sleutel en hij bepaalde of iemand naar binnen kon voor de exploitatie van de kwekerij.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij per maand uit zijn [bedrijf] , als privé-onttrekking, een bedrag van € 2.500,-- heeft opgenomen. [6] Dat komt neer op € 30.000 per jaar. Ter terechtzitting heeft verdachte een aangifte inkomstenbelasting 2015 overgelegd, waaruit blijkt dat zijn omzet in 2015 € 53.206,00 was. [7] Een rekensom leert dat verdachte in 2015 na aftrek van zijn privé-onttrekkingen slechts € 23.206 overhield ten behoeve van bedrijfskosten. Op 5 mei 2015 heeft verdachte evenwel een huurovereenkomst betreffende het pand aan de [adres 2] te Heteren ondertekend waarbij een huurprijs van € 4.033,33 per maand is afgesproken. [8] De huur op jaarbasis bedroeg derhalve ongeveer € 48.000, een bedrag waarvoor de omzet na privé-onttrekkingen ontoereikend was. Verdachte heeft niet verklaard dat hij nog over andere inkomsten kon beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat verdachte bij het aangaan van de huurovereenkomst al wist dat hij niet zou beschikken over de legale middelen om de huur te kunnen voldoen.
Een en ander kan door de rechtbank niet anders uitgelegd worden dan dat verdachte bewust de betreffende bedrijfsruimte heeft gehuurd om daar een hennepkwekerij in te beginnen. Immers, met de opbrengsten uit de (omvangrijke) hennepkwekerij zou zonder meer de huur van het bedrijfspand betaald kunnen worden.
Wat betreft feit 2 primair overweegt de rechtbank dat verdachte heeft gezien dat de illegale stroomafname werd aangelegd en dat hij wist dat dit voor de kwekerij was. [9] Verdachte heeft, gelet op de aangifte van [slachtoffer] , niet het contract gewijzigd met [slachtoffer] omdat hij meer dan gebruikelijk stroom nodig had. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt bovendien dat de zegels zijn verwijderd en deels zijn vervalst om de indruk te wekken dat niet aan de elektriciteitsmeter is geknoeid. Dit duidt naar het oordeel van de rechtbank op een professionele aanpak.
Wat betreft de pleegperiode is de officier van justitie uitgegaan van de tijd die nodig is geweest voor één oogst, hetgeen overeenkomt met de verklaring van verdachte dat de hennepkwekerij eerst in april/mei 2016 zou zijn opgebouwd.
De rechtbank deelt deze conclusie van de officier van justitie en door verdachte gegeven verklaring niet.
Bij kweekruimte 1 werden bamboestokken aangetroffen die zijn gebruikt in de kwekerij ter ondersteuning van de hennepplanten. In de ruimte stonden bamboestokken, die op dat moment niet werden gebruikt voor de ondersteuning van hennepplanten en deze bamboestokken waren aan twee kanten zwart verkleurd doordat ze in potgrond waren geplaatst. Dit houdt in dat die stokken twee keer eerder zijn gebruikt. Daarnaast is in elke kweekruimte een zodanige vervuiling, stof op voorwerpen en kalkafzetting, aangetroffen dat geconcludeerd is dat sprake was van (een) eerdere oogst(en).
Bovendien werden in de gang voor kweekruimte 1, diverse lege stekkentrays aangetroffen die ruimte hebben geboden aan (totaal) 4.101 stekjes. [10] Wanneer de 1.165 aangetroffen hennepplanten vanuit die lege stekkentrays afkomstig zijn, waarvan de rechtbank uitgaat bij gebreke van een andersluidende aannemelijke verklaring van verdachte, dan zouden er nog (4.101 -/- 1.165) 2.936 planten in de stekkentrays moeten hebben gezeten waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven. Weliswaar is door de verdediging gesteld dat niet elke stekkentray gevuld zal zijn geweest met een hennepstek, maar de verdediging onderbouwt dit niet.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er in totaal (ten minste) 4.101 hennepplanten, verspreid over diverse oogsten, zijn gebruikt ten behoeve van deze kwekerij. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat verdachte ten minste twee keer eerder heeft geoogst en dat de aangetroffen hennepplanten een derde oogst zouden moeten opleveren. Hierdoor acht de rechtbank een langere pleegperiode bewezen dan de officier van justitie. Ook is de rechtbank, gelet op de omvang van de kwekerij, de professionele opzet ervan en de omstandigheid dat er ten minste twee eerdere oogsten zijn geweest, van oordeel dat sprake is van een bedrijfsmatig handelen door verdachte, die daarbij wel moet hebben samengewerkt met één of meer andere personen.
De kwekerij had een grote omvang en voor het onderhoud liet verdachte eens per week een ander persoon binnen. Ook om die reden is de rechtbank van oordeel dat sprake moet zijn van minimaal één andere medepleger. Omdat het verdachte is geweest die de afspraken over de opbouw heeft gemaakt, verdachte de beschikkingsmacht had over de kwekerij, verdachte als enige een sleutel van het pand had en verdachte volledig wist van de illegale aftapping van elektriciteit, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zo nauwe samenwerking dat verdachte voor zowel feit 1 primair als feit 2 primair aangemerkt moet worden als medepleger. Verdachtes stelling dat hij slechts een ruimte ter beschikking heeft gesteld, gaat dan ook niet op.

3.Bewezenverklaring

Ten aanzien van feit 2 primair:
In de tenlastelegging van feit 2 primair lijkt een aantal woorden, te weten “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”, te zijn weggevallen.
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting, het door de officier van justitie ingenomen standpunt alsmede het door de verdediging gevoerde verweer kan het niet anders dan dat de steller van de tenlastelegging, gelet ook op feit 1 primair en feit 2 subsidiair maar ook vanwege de zinsnede in feit 2 primair “waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)”, heeft bedoeld ten laste te leggen “tezamen en in vereniging”.
De rechtbank zal daarom in feit 2 primair in de tweede regel na “Nederland” inlezen “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” door welke inlezing verdachte niet
in zijn verdediging is geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in de periode van 23 november 2015 tot en met 22 augustus 2016 te Heteren,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens
)opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres 2]
)een hoeveelheid van
(in totaal
) ongeveer1165 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf als
zijn beroep of als eenbedrijf heeft uitgeoefend en terwijl dit gepleegde feit
(mede)betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan bij de algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 500, in elk geval 250 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in de periode van 23 november 2015 tot en met 22 augustus 2016 te Heteren,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen
(telkens
)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
/hebbenweggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak,verbreking
en/of een valse sleutel (te weten een gemaakte extra en/of illegale aansluiting voor elektriciteit buiten de elektriciteitsmeter om);
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte medische klachten heeft en geen relevante documentatie heeft. Verder is verdachtes gezin, met twee kinderen, mede afhankelijk van zijn inkomsten en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou zeer ingrijpende gevolgen hebben voor zijn gezin en voor verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 november 2017.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft gedurende een ruime periode uit financieel winstbejag samen met (een) ander(en) een omvangrijke bedrijfsmatige hennepplantage opgezet en daartoe illegaal stroom afgetapt. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Gelet op de omvang van de kwekerij trekt verdachte zich niets aan deze volksgezondheidsbelangen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat met het kweken van hennep grote sommen geld verdiend worden over welke inkomsten verdachte geen belasting en sociale lasten betaalt en waarmee dan ook de samenleving wordt geschaad, immers iedereen die werkt betaalt belasting en sociale lasten welke gelden ten behoeve van de samenleving worden aangewend.
Daarbij komt ook dat verdachte op grote schaal stroom heeft afgenomen door middel van een illegale constructie die levensgevaarlijk kan zijn.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal een hogere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. Omdat verdachte geen relevante documentatie heeft, zal de rechtbank echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Volstaan zal worden met een langere voorwaardelijke gevangenisstraf met een langere proeftijd. De voorwaardelijke gevangenisstraf is bedoeld om verdachte er gedurende de proeftijd van te weerhouden zich nogmaals in te laten met hennepteelt of andere drugs gerelateerde feiten. Daarnaast, ter vergelding, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf, hoger dan door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijd die op drie jarenwordt bepaald, te weten:
 dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf gedurende
200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (éénhonderd) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van die straf 6 (zes) uren in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uren in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Bos, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. H.C.M. Snellen, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2016392267, gesloten op 22 december 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij (pag. 018 e.v.) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (pag. 055 e.v.);
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
7.Een schriftelijk bescheid, te weten aangifte inkomstenbelasting 2015 van verdachte (pag. 2 en 3); een uittreksel uit het handelsregister Kamer van Koophandel;
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018; een schriftelijk bescheid, te weten een huurovereenkomst (pag. 103 t/m 105);
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
10.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij (pag. 024 e.v.);