ECLI:NL:RBGEL:2018:218

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
05/760019-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met een fietser door een militair in Horst

Op 22 januari 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland een 29-jarige militair veroordeeld tot een geldboete van € 1000 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Dit volgde op een verkeersongeval dat plaatsvond op 30 september 2016 in Horst, waarbij de militair een fietser, die op een voorrangsweg reed, niet had gezien. De fietser raakte gewond door de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de militair aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, ondanks dat hij bekend was met de verkeerssituatie en de voorrangsregels. De officier van justitie had een veroordeling geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er geen sprake was van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoldoende aandacht had besteed aan het verkeer op het fietspad en dat zijn handelen leidde tot het ongeval. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer, maar legde toch een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760019-17
Datum uitspraak : 22 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
raadsman: mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 18 september 2017 en 8 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2016 te Horst in de gemeente Horst en Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Expeditiestraat en de Stationsstraat daarmede rijdende over de weg, Expeditieweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl voor voormelde kruising aan de gezien, verdachtes rijrichting rechter zijde van die weg, de Expeditiestraat een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Expeditiestraat
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of terwijl het zicht voor hem, verdachte naar links op die kruisende weg (de Stationsstraat) en/of het daarbij behorende fiets/bromfietspad niet werd belemmerd en/of hij, verdachte in de gelegenheid was om het voor hem, verdachte van links over die kruisende weg (de Stationsstraat) en/of het daarbij behorende fiets/bromfietspad naderende verkeer op grote of een
behoorlijk afstand waar te nemen, niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of over die (voorrangs)weg(de Stationsstraat) en/of dat daarbij behorende
fiets/bromfietspad verkeer naderde en/of zonder te stoppen die kruising is op- en/of overgereden en/of in strijd met voormelde bord B6 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over dat fiets/bromfietspad van die kruisende (voorrangs)weg, de Stationsstraat rijdende, toen gezien, zijn verdachtes, rijrichting dicht van links genaderd zijnde fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over dat fiets/bromfietspad van die kruisende weg, de Stationsstraat rijdende, toen dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander(genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 30 september 2016 te Horst in de gemeente Horst en Maas, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Expeditiestraat en de Stationsstraat daarmede heeft gereden over de weg, Expeditieweg en terwijl voor voormelde kruising aan de gezien, verdachtes rijrichting rechter zijde van die weg, de Expeditiestraat een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Expeditiestraat haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of in strijd met voormelde bord B6 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over dat fiets/bromfietspad van die
kruisende (voorrangs)weg, de Stationsstraat rijdende, toen gezien, zijn verdachtes, rijrichting dicht van links genaderd zijnde fiets en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over dat fiets/bromfietspad van die kruisende weg, de Stationsstraat rijdende, toen dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 september 2016 reed verdachte te Horst, in de gemeente Horst en Maas, met zijn motorrijtuig, een personenauto, over de Expeditiestraat richting Stationsstraat. Verdachte naderde een voorrangsweg hetgeen werd aangeduid door een op de Expeditiestraat in zijn richting staand bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens alsmede door haaientanden op het wegdek van de Expeditiestraat zowel voor de kruising met het fietspad als ook voor de kruising met de hoofdweg. [2] Het zicht op het kruisingsvlak Expeditiestraat / Stationsstraat werd voor verdachte niet belemmerd waardoor verdachte het voor hem van links over de Stationsstraat rijdend verkeer op ruime afstand heeft kunnen waarnemen. Verdachte heeft vaart geminderd en is vervolgens zonder te stoppen voornoemde kruising opgereden om rechtsaf de Stationsstraat op te rijden. Hij heeft daarbij een voor hem van links komende fietser, aan welke fietser verdachte voorrang had moeten verlenen, niet gezien waardoor de fietser tegen de personenauto van verdachte is gebotst en ten val is gekomen. Als gevolg van deze botsing heeft de fietser, [slachtoffer] , een hoofdwond op het achterhoofd opgelopen, een schouderblad breuk rechts en ribbreuken rechts. Hierdoor heeft [slachtoffer] enige tijd geen arbeid kunnen verrichten en heeft hij een voorgenomen reis naar de Verenigde Staten niet kunnen maken. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De gedraging in de tenlastelegging die zou moeten leiden tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is geen andere dan het niet opmerken van de fietser door verdachte. Verdachte is het fietspad overgestoken en er is een fietser tegen zijn auto aangereden. Dat is wat er gebeurd is. Van schuld in de zin van artikel 6 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Er is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn voor het aannemen van schuld onvoldoende. De omstandigheid dat de over de Stationsstraat rijdende auto’s al dicht genaderd waren en, zoals gedacht zou kunnen worden, verdachte nog snel voor die auto’s de Stationsstraat wilde oprijden, ontkent verdachte. In de veronderstelling van verdachte was de auto die hem tegemoet reed over de Stationsstraat nog zeker 100 meter verwijderd van het kruisingsvlak en de verklaring van één getuige, de bestuurder van die auto, dat hij zich op 10 meter van het kruisingsvlak bevond op het moment van de aanrijding, kan niet leiden tot de conclusie dat verdachte onoplettend is geweest en nog snel voor die auto langs wilde rijden. Omdat slechts sprake is van één verkeersfout, is er - aldus de verdediging - geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde meent de verdediging dat slechts een moment van onoplettendheid nog geen evidente gevaarzetting vormt en dat daarom verdachte dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer stelt het volgende voorop. Om tot een veroordeling op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gedragen. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid.
Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt opgemerkt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het ongeval kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Bij het beoordelen van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, ongeacht of deze omstandigheden in de tenlastelegging staan vermeld.
Verdachte is komen aanrijden over de Expeditiestraat richting de Stationsstraat. Verdachte matigde zijn snelheid en zijn zicht richting de Stationsstraat en het parallel aan die weg lopende fietspad werd niet belemmerd. Verdachte wist ook dat evenwijdig aan de Stationsstraat een fietspad ligt en hij wist dat de Stationsstraat en dus ook het evenwijdig daaraan liggend fietspad, voorrang heeft op verkeer komend vanuit de Expeditiestraat. Verdachte heeft verklaard ter plaatse goed bekend te zijn. [4]
Verdachte heeft verder verklaard dat hij, rijdend in de richting van de Stationsstraat, naar links keek en op de Stationsstraat auto’s in de richting van de kruising met de Expeditiestraat zag aankomen. Voor zijn gevoel was er nog voldoende ruimte om nog voor die auto’s rechts de Stationsstraat op te rijden en dat wilde hij ook doen. De fietser, rijdend over het evenwijdig aan de Stationsstraat liggend fietspad, heeft verdachte niet gezien. [5]
Getuige [getuige 1] heeft het ongeval gezien. [getuige 1] reed over de Stationsstraat richting de Expeditiestraat. [getuige 1] zag dat over het evenwijdig aan de Stationsstraat liggend fietspad een fietser in dezelfde richting reed en dat deze fietser op de kruising de Expeditiestraat overstak. Op dat zelfde moment zag de getuige ook een auto uit de Expeditiestraat komen welke auto geen voorrang verleende aan de fietser. [6] Op het moment dat de fietser in botsing kwam met de personenauto was [getuige 1] ongeveer 10 meter van het kruisingsvlak verwijderd. [7]
De getuige [getuige 2] reed achter een andere auto (
naar de militaire kamer begrijpt: de auto van de getuige [getuige 1]) over de Stationsstraat richting de kruising met de Expeditiestraat. De getuige heeft iemand zien vallen met zijn fiets. Op het moment dat [getuige 2] de fietser zag vallen, bevond hij zich op ongeveer 30 tot 40 meter voor het kruisingsvlak Stationsstraat / Expeditiestraat. [8] De militaire kamer concludeert uit deze verklaring dat de auto van [getuige 1] op dat moment de kruising inderdaad al dicht moest zijn genaderd.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat hij over het fietspad langs de Stationsstraat fietste en een auto van rechts uit de Expeditiestraat zag komen. [slachtoffer] zag dat hij en de auto ongeveer tegelijk op de kruising zouden aankomen. [slachtoffer] heeft even ingehouden, maar omdat hij het gevoel had dat ook de auto inhield, is [slachtoffer] doorgefietst omdat hij op een voorrangsweg fietste. Op dat moment zag [slachtoffer] dat de auto ineens doorreed met als gevolg dat hij de auto raakte en ten val kwam. [9]
De militaire kamer overweegt dat uit de verklaring van verdachte zelf volgt dat hij in een rustig tempo de kruising naderde en zijn blik gericht hield op de auto’s die - gezien zijn rijrichting - van links kwamen, omdat hij zo mogelijk nog vóór die auto’s de Stationsstraat wilde oprijden. Ook de getuigen [getuige 1] en [slachtoffer] hebben verklaard dat verdachte niet snel reed, waarbij [slachtoffer] heeft waargenomen dat verdachte aanvankelijk snelheid minderde. Nu verdachte ook heeft verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien, ter plaatste wel bekend was en ook wist dat hij aan eventueel verkeer op het fietspad voorrang diende te verlenen, concludeert de militaire kamer dat verdachte weliswaar voldoende gelegenheid had om acht te slaan op verkeer op het fietspad, maar desondanks geen aandacht heeft besteed aan het verkeer op het fietspad.
Naar het oordeel van de militaire kamer heeft verdachte bij het naar links kijken uitsluitend gelet op de naderende auto’s en zich daarop in te hoge mate geconcentreerd, juist omdat hij nog voor deze auto’s rechtsaf de Stationsstraat op wilde rijden. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte zijn snelheid aanvankelijk verminderde, maar opeens toch doorreed. De militaire kamer overweegt daarbij dat het (alsnog) doorrijden door verdachte slechts kan worden verklaard doordat de auto van getuige [getuige 1] de kruising al dicht was genaderd en dus een snelle manoeuvre door verdachte was geboden.
In plaats van het fietspad over te steken, had verdachte juist al vóór het fietspad moeten stoppen, althans zijn snelheid zodanig moeten aanpassen dat hij tijdig kon stoppen voor eventueel verkeer op het fietspad.
Verdachte heeft naar het oordeel van de militaire kamer een onverantwoord risico genomen door nog snel vóór de hem naderende auto’s de Stationsstraat op te willen rijden.
Door aldus zijn eigen doel om nog snel de Stationsstraat op te rijden, vóór de veiligheid van het verkeer op het fietspad te stellen, en niet de vereiste oplettendheid jegens het verkeer op het fietspad in acht te nemen, is sprake van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Dat verdachte van te voren wist dat hij rekening diende te houden met de aanwezigheid van een fietspad waarvan het verkeer op hem voorrang had, kan nog als een schuldverzwarende omstandigheid worden aangemerkt. De militaire kamer zal echter in het voordeel van verdachte rekening houden met de snelheid waarmee de fietser de kruising naderde, nu uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat hij reed op een elektrische fiets met een snelheid van 20 à 25 kilometer per uur.
Op grond van het voorgaande acht de militaire kamer overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Het door het slachtoffer opgelopen letsel kwalificeert de militaire kamer als zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 september 2016 te Horst in de gemeente Horst en Maas, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen, de Expeditiestraat en de Stationsstraat daarmede rijdende over de weg, Expeditiestraat,
zeer, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl voor voormelde kruising aan de, gezien verdachtes rijrichting, rechter zijde van die weg, de Expeditiestraat een in zijn, verdachtes rijrichting, gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en
/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Expeditiestraat, haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte naar links op die kruisende weg (de Stationsstraat) en
/ofhet daarbij behorende fiets/bromfietspad niet werd belemmerd en
/ofhij, verdachte in de gelegenheid was om het voor hem, verdachte van links over die kruisende weg (de Stationsstraat) en
/ofhet daarbij behorende fiets/bromfietspad naderende verkeer op grote of een
behoorlijk afstand waar te nemen,
niet ofin onvoldoende mate heeft gekeken en
/ofis blijven kijken of over die (voorrangs)weg (de Stationsstraat) en
/ofdat daarbij behorende
fiets/bromfietspad verkeer naderde en
/ofzonder te stoppen die kruising is op-
en/of overgereden en
/ofin strijd met voormeld bord B6 en
/ofvoormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een over dat fiets/bromfietspad van die kruisende (voorrangs) weg, de Stationsstraat, rijdende, gezien zijn verdachtes rijrichting, dicht van links genaderd zijnde fiets en
/of is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met die over dat fiets/bromfietspad van die kruisende weg, de Stationsstraat, rijdende, toen dicht genaderd zijnde fiets en
/ofde bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] )
zwaar lichamelijk letsel ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en
/ofwelk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ten bedrag van € 1000,-- subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn woon- en werkverkeer. Zonder rijbewijs kan verdachte zich niet tijdig melden op zijn werk. Een boete is ongewenst mede vanwege de mogelijke consequenties daarvan voor zijn verdere loopbaan.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 november 2017.
De militaire kamer overweegt als volgt.
Verdachte heeft een onnodig en onverantwoord risico genomen door tegen beter weten in niet goed op verkeer op het fietspad te letten en - daarentegen - nog snel voor andere auto’s de Stationsstraat op te willen rijden. Daardoor heeft hij een ongeval veroorzaakt waardoor een ander ( [slachtoffer] ) lichamelijk letsel is toegebracht met vervelende gevolgen voor de uitvoering van de werkzaamheden van die [slachtoffer] .
Verdachte heeft na het ongeval gelijk zijn verantwoordelijkheid genomen door het slachtoffer te helpen. Daarnaast heeft verdachte later het slachtoffer opgezocht en hem excuses aangeboden. De militaire kamer houdt in het voordeel van verdachte rekening met deze handelwijze.
Voor feiten als de onderhavige is een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet ongebruikelijk. Mede omdat verdachte voor soortgelijke delicten niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, en gelet op de positieve houding van verdachte jegens het slachtoffer, is de militaire kamer echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in dit geval niet passend is. De militaire kamer zal daarom volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarnaast acht de militaire kamer een geldboete zoals geëist wel passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 6, 175, 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 1.000,00 (éénduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. M.P. Bos, rechters, en kolonel
mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YN/17-000434, gesloten op 18 februari 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een situatieschets (pag. 16);
3.Een stam-proces-verbaal (pag. 5 e.v.); de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018; een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 26 oktober 2016 (pag. 39); de verklaring van de benadeelde [slachtoffer] (pag. 28);
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 08 januari 2018;
5.Verklaring verdachte (pag. 40 e.v.), alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 januari 2018;
6.Proces-verbaal verhoor getuige (pag. 25);
7.Proces-verbaal verhoor getuige (pag. 29);
8.Proces-verbaal verhoor getuige (pag. 31);
9.Proces-verbaal verhoor benadeelde (pag. 27 e.v.);