In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, afleveren, vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1975 en woonachtig in Geldermalsen, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.L.J. Leijendekker. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij de verdediging aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een eenzijdig onderzoek. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en dat het onderzoek niet eenzijdig was geweest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een prominente rol had in de organisatie van het transport van de cocaïne, maar dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat hij opzettelijk betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling en de rechten van de verdachte in het strafproces. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheden waren met betrekking tot de financiële situatie van de verdachte en het vervoer van de ananassen, maar deze waren niet voldoende om tot een veroordeling te komen.