ECLI:NL:RBGEL:2018:2226

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
05-720208-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, afleveren, vervoeren, dan wel aanwezig hebben

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, afleveren, vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1975 en woonachtig in Geldermalsen, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.L.J. Leijendekker. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen, waarbij de verdediging aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een eenzijdig onderzoek. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde en dat het onderzoek niet eenzijdig was geweest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een prominente rol had in de organisatie van het transport van de cocaïne, maar dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat hij opzettelijk betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling en de rechten van de verdachte in het strafproces. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er onduidelijkheden waren met betrekking tot de financiële situatie van de verdachte en het vervoer van de ananassen, maar deze waren niet voldoende om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720208-17
Datum uitspraak : 18 mei 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Raadsman: mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 september 2017, 22 december 2017, 23 februari 2018 en 4 mei 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2017 tot en met 19 juni 2017 te Geldermalsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 32 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van (een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2a. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft de verdediging, kort gezegd, aangevoerd dat het openbaar ministerie in het onderzoek alleen maar heeft gefocust op verdachte en ander belangrijk onderzoek niet heeft uitgevoerd. De wijze van inrichting van het onderzoek en het ter zitting brengen van de strafzaak levert door de keuzes die het openbaar ministerie heeft gemaakt een zodanige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde op, dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht dit verweer te verwerpen.
De startinformatie in het onderzoek leidde rechtstreeks naar verdachte c.q. naar zijn bedrijf. Nader onderzoek wees uit dat de bestelling van de besmette container zou worden afgeleverd op het adres van verdachtes bedrijf. In dit licht is het begrijpelijk dat verdachte als hoofdverdachte is aangemerkt en dat het onderzoek zich in hoofdzaak op hem heeft gericht.
Een zo vergaande sanctie als de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Daarvan is hier naar het oordeel van de officier van justitie geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat in dit geval niet kan worden gesteld dat het onderzoek eenzijdig is geweest. Zij merkt op dat ook onderzoek is gedaan naar medeverdachten, maar dat dit op niets is uitgelopen.
Verdachte had een prominente positie bij de organisatie van het transport; hij was ook de afnemer van de container. Het is dan ook niet vreemd dat het onderzoek zich primair op hem heeft gericht. Van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde kan dan ook niet worden gesproken. De rechtbank verwerpt het verweer.
2b. De beslissing inzake het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Het bedrijf waarvan verdachte directeur en enig aandeelhouder was, heeft een lading ananassen besteld die 32 kilogram cocaïne bevatten. Deze lading is ook geleverd aan verdachte en hij was aanwezig bij het lossen. Het is niet aannemelijk dat anderen betrokken waren bij de import van de cocaïne. Ook is het volstrekt onwaarschijnlijk dat verdachte van niets wist. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op de volgende omstandigheden:
  • verdachte maakte geen winst met zijn fruithandel en het is onduidelijk hoe de verliezen die hij leed, werden opgevangen;
  • er is sprake van onverklaarbaarheden ten aanzien van het vervoer van de ananassen;
  • alle geprepareerde ananassen waren van maat 6;
  • bij het doorleveren van de ananassen ontbraken regelmatig dozen ananassen, allemaal van maat 6;
  • volgens getuigen is dit opvallend, omdat containers uit Costa Rica vrijwel nooit breuk hebben;
  • het ontbreken van deze dozen kan ook niet (volledig) verklaard worden door contante verkopen;
  • op 27 juni 2017 is een tweede container onderschept die bestemd was voor het bedrijf van verdachte, waarin 36,5 kilogram cocaïne werd aangetroffen;
  • het is zeer onaannemelijk dat de importeur van de cocaïne toe zou staan langere tijd geen controle te hebben over zijn lading door de ananassen met cocaïne eerst bij verdachte te laten lossen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Primair is hiertoe aangevoerd dat er ten tijde van de aanhouding van verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Dat zou bewijsuitsluiting tot gevolg moet hebben, waardoor verdachte bij gebreke van genoeg ander belastend bewijs van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair is aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer en/of aanwezigheid van cocaïne.
Beoordeling door de rechtbank
Op 16 juni 2017 ontving het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) informatie van de Britse opsporingsautoriteiten waarin werd aangegeven dat er een container met daarin cocaïne vanuit Costa Rica onderweg zou zijn naar het bedrijf [bedrijfsnaam] . Hierop werd de betreffende container voorzien van een peilbaken en zijn er camera’s geplaatst bij de loods in Geldermalsen.
Op 19 juni 2017 werd de container afgeleverd bij [bedrijfsnaam] Dit is het bedrijf van verdachte en hij had deze container ook besteld. Op het moment dat de container werd uitgeladen, werden de in de loods aanwezige personen, waaronder verdachte, aangehouden. In de container zaten ananassen, waarvan er 40 waren geprepareerd. Deze geprepareerde ananassen waren alle van maat zes en bevatten in totaal 32 kilogram cocaïne.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte wetenschap had dat de door hem bestelde en ingevoerde lading ananassen cocaïne bevatte. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen.
De door de officier van justitie in haar requisitoir aangevoerde, wellicht merkwaardige omstandigheden, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer leiden tot de conclusie dat verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, verkocht, afgeleverd, vervoerd althans aanwezig heeft gehad.
Dit geldt temeer nu verdachte ten aanzien van enkele van die omstandigheden een verklaring heeft afgelegd, maar door het openbaar ministerie onvoldoende nader onderzoek is gedaan om deze informatie te verifiëren.
De rechtbank acht bovendien de algemene stelling van de officier van justitie – dat het volstrekt onaannemelijk is dat een derde-importeur van cocaïne zou toestaan dat hij gedurende langere tijd geen controle zou hebben over zijn lading en dat het dus niet aannemelijk is dat een derde-importeur het risico zou nemen van de overslag van de cocaïne in de loods van verdachte – ontoereikend om te kunnen stellen dat verdachte opzet had op de invoer, dan wel de aanwezigheid van de cocaïne.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit. Derhalve behoeft het primair door de verdediging gevoerde verweer geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het beslag
De verdediging heeft verzocht om opheffing van het conservatoire beslag op een bedrag van
€ 17.503,37 op de bankrekening van [bedrijfsnaam] , een personenauto van het merk [automerk] en een personenauto van het merk [automerk] .
De rechtbank merkt op dat zij geen bevoegdheid heeft tot opheffing van het conservatoire beslag en dat zij daaromtrent dus ook geen uitspraak kan doen.

3.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.N. Ritzer (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. J.B.J. Driessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 mei 2018.