ECLI:NL:RBGEL:2018:2282

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5392
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inroostering in reservediensten door de minister van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser, werkzaam als transportgeleider, maakte bezwaar tegen de inroostering in reservediensten voor de week van 6 tot en met 12 februari 2017. De minister had bij besluit van 5 januari 2015 een rooster vastgesteld, maar de eiser stelde dat de mededelingstermijn voor de werktijden niet in acht was genomen. Volgens de Arbeidstijdenwet dient de werkgever de begin- en eindtijden van de diensten uiterlijk vier dagen van tevoren bekend te maken. De eiser ontving echter pas om 18:00 uur op de dag voorafgaand aan de reservediensten informatie over de starttijden, wat volgens hem te laat was en zijn privéleven belastte.

De rechtbank oordeelde dat de inroostering onrechtmatig was, omdat de minister de wettelijke mededelingstermijn niet had gerespecteerd. De rechtbank stelde vast dat er geen collectieve regeling was die afwijking van deze termijn mogelijk maakte. De Begrippenlijst Planningskader DJI werd niet erkend als een collectieve regeling, en de rechtbank bevestigde dat de Circulaire Arbeidstijdenwet nog steeds van kracht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de inroostering voor de betreffende dagen werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 2.004,- werden vastgesteld, en moest de minister het griffierecht van € 168,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2018

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: I.G. Bakker),
en

de minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, verweerder.

(gemachtigde: mr. N.M. Vastenburg)

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 5 januari 2015 (het primaire besluit) een rooster vastgesteld voor de week van 6 tot en met 12 februari 2017, waarbij eiser op 6, 7 en 8 februari 2017 ingeroosterd is voor reservediensten.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op een zitting behandeld op 6 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, P.G.B.M. Dominicus, divisiemanager, en F.J.G. Diederen, hoofd personele planning.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 5 september 1994 in dienst bij verweerder. Sinds 1 januari 1999 is hij werkzaam voor de Dienst Vervoer en Ondersteuning, divisie Vervoer, in de functie van transportgeleider.
2. Verweerder heeft een rooster vastgesteld voor week 6 van 2017 (hierna: het rooster). Eiser is op 6, 7 en 8 februari 2017 ingeroosterd voor reservediensten. Eiser moet tijdens deze reservediensten werkzaamheden verrichten, maar vooraf is niet bekend hoe laat de werkzaamheden starten en welke taken hij krijgt opgedragen. Verweerder maakt uiterlijk om 18:00 uur op de dag voorafgaand aan de reservediensten de precieze werktijden bekend.
3. Bij brief van 14 maart 2018 heeft eiser beroepsgronden aangevoerd tegen de indeling in bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdiensten zoals vastgesteld in een aantal roosters voor november 2017. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser deze gronden ingetrokken.
4. Hoewel eiser de werkzaamheden in week 6 van 2017 al heeft verricht en het rooster niet meer actueel is, heeft eiser nog een belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van de inroostering voor reservediensten omdat hij nog steeds voor reservediensten wordt ingeroosterd. Het oordeel over het rooster kan dus van betekenis zijn voor de toekomst.
5.1.
Eiser betoogt dat de inroostering in reservediensten onrechtmatig is omdat verweerder te laat meedeelt hoe laat eiser de werkzaamheden tijdens deze diensten moet aanvangen. Verweerder geeft dit uiterlijk om 18 uur op de dag voorafgaand aan de reservedienst door terwijl daarvoor een wettelijke mededelingstermijn van minimaal vier dagen geldt. Eiser heeft er geen bezwaar tegen om een dag van te voren te horen dat hij de werkzaamheden om 6 uur of later moet beginnen, maar deze termijn is te kort als hij in de nachtperiode moet beginnen. Volgens eiser is het te belastend voor zijn privéleven wanneer hij zo laat te horen krijgt dat hij ’s nachts moet werken.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de Begrippenlijst van het Planningskader DJI blijkt dat de reservedienst een flexibele dienst is zodat er geen minimale mededelingstermijnen gelden. Volgens verweerder heeft de ondernemingsraad met deze bepalingen ingestemd zodat kan worden afgeweken van de wettelijke mededelingstermijn.
5.3.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het rooster voor week 6 van 2018 is aan te merken als de vaststelling van een arbeidstijdpatroon zoals bedoeld in de Arbeidstijdenwet. Eiser wordt op alle dagen waarop hij is ingeroosterd geacht om werkzaamheden te verrichten zodat er sprake is van structureel opgedragen werk. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van verweerder tijdens de zitting bevestigd dat eiser ook als hij is ingeroosterd in reservediensten op de werkplek aanwezig moet zijn om werkzaamheden te verrichten.
5.4.
Artikel 4:2 van de ATW bevat regels over de termijnen waarbinnen de werkgever de werknemer informeert over het arbeidspatroon en de werktijden. De hoofdregel is dat bij een collectieve regeling afspraken worden gemaakt over de termijnen waarbinnen de werkgever de informatie geeft. Indien er geen collectieve regeling is, dan gelden de wettelijke mededelingstermijnen uit artikel 4:2, tweede en derde lid, van de ATW. Er is voor DJI een collectieve regeling vastgesteld, namelijk de Circulaire Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit Collectieve Regeling en Uitvoeringskader DJI (hierna: de Circulaire). In de Circulaire is in paragraaf 4 onder ‘Mededelingstermijn’ bepaald dat de begin- en eindtijden van de diensten uiterlijk vier dagen van tevoren bekend worden gemaakt. Van deze termijn kan volgens de Circulaire alleen met instemming van de ambtenaar worden afgeweken.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de Begrippenlijst Planningskader DJI groeidocument versie juni 2015 niet is aan te merken als een collectieve regeling. Uit het document blijkt niet of de medezeggenschapsorganen daarmee hebben ingestemd. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van verweerder tijdens de zitting niet kunnen aangeven door wie het document is vastgesteld en of de ondernemingsraad daarmee heeft ingestemd. Wel was er volgens hem overleg tussen de ondernemingsraad en het bevoegd gezag. Ook uit de titel van het document blijkt niet dat dit bedoeld is als een collectieve regeling. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger van verweerder bovendien verklaard dat de Circulaire nog steeds van kracht is en dat deze op het onderdeel van de mededelingstermijn niet gewijzigd is.
Zou de Begrippenlijst zijn bedoeld als collectieve regeling, had het voor de hand gelegen dat deze gewijzigd was. Nu de Begrippenlijst geen collectieve regeling is, gelden de bepalingen uit de Circulaire en moet verweerder de werktijden uiterlijk vier dagen van te voren bekend maken aan de ambtenaar.
5.6.
Niet in geschil is dat verweerder uiterlijk om 18 uur op de dag voorafgaand aan de reservedienst bekend maakt hoe laat eiser de werkzaamheden tijdens de reservediensten moet aanvangen en dat eiser daar niet mee heeft ingestemd. Nu verweerder bij de reservediensten de mededelingstermijn van minimaal vier dagen niet in acht neemt, is de inroostering in deze diensten onrechtmatig.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal vernietigd worden en het primaire besluit wordt herroepen voor zover eiser daarbij is opgedragen op 6, 7 en 8 februari 2017 reservediensten te verrichten.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.002,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover eiser daarbij is opgedragen op 6, 7 en 8 februari 2017 reservediensten te verrichten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 mei 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.