ECLI:NL:RBGEL:2018:2783

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
05/019468-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid doorzoeking auto en veroordeling voor het medeplegen van het in voorraad hebben van vals geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het in voorraad hebben van vals geld met het oogmerk om dit als echt en onvervalst uit te geven. De zaak kwam voort uit een doorzoeking van de auto van de verdachte op 10 januari 2017, waarbij een aanzienlijk bedrag aan valse bankbiljetten werd aangetroffen. De verdediging stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat er geen redelijke verdenking bestond die deze actie rechtvaardigde. De officier van justitie betoogde echter dat de omstandigheden, waaronder de verdachte alleen in zijn auto zat in een gebied met veel woninginbraken, voldoende aanleiding gaven voor de doorzoeking. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot uitsluiting van het bewijs, omdat de verdachte ook zonder deze doorzoeking in verband kon worden gebracht met de oplichting met vals geld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het in voorraad hebben van vals geld en legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen causaal verband was tussen de schade en het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/019468-18
Datum uitspraak : 22 juni 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. C.D.A.J. Majoie, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Ochten, gemeente Neder-Betuwe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer (196) bankbiljetten van € 50,00, dat/die hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem/hen, toen hij/zij deze ontving(en) bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft/hebben gehad en/of (een gedeelte van) voornoemde bankbiljetten als echt en onvervalst heeft/hebben uitgegeven;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks te Ochten, gemeente Neder-Betuwe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van
€ 50,00 heeft uitgegeven.
2a. Bewijsuitsluiting [1]
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatie verkregen uit de doorzoeking van de auto van [verdachte] moet worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat verbalisanten op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) de bevoegdheid hadden om voertuigen op het vervoeren van inbrekerswerktuigen te onderzoeken. Ten aanzien van [verdachte] hebben zij dit ook gedaan terwijl zij daar op grond van de feitelijke omstandigheden zoals beschreven in het dossier geen enkele aanleiding voor hadden. De doorzoeking in de auto van [verdachte] heeft dan ook onrechtmatig plaatsgevonden, als gevolg waarvan alle informatie verkregen uit dat onrechtmatige onderzoek moet worden uitgesloten van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt primair dat geen sprake is van een onrechtmatigheid in de doorzoeking van de auto van [verdachte] . Daartoe is aangevoerd dat in die omgeving veel woninginbraken werden gepleegd. [verdachte] zat om 21.00 uur alleen in zijn auto. Dit zijn wel degelijk omstandigheden op grond waarvan de verbalisanten zijn auto mochten doorzoeken, dit geldt te meer nu [verdachte] zich bewust was van wat de verbalisanten gingen doen. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de enkele constatering dat de doorzoeking onrechtmatig heeft plaatsgevonden voldoende is en dat hieraan geen consequenties verbonden moeten worden.
Beoordeling door de rechtbank
Proces-verbaal van aanhouding en doorzoeking van de auto
Uit het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] van 10 januari 2017 blijkt het volgende. Verbalisanten zagen op genoemde datum omstreeks 21.00 uur op [adres 2] in Ochten in de parkeervakken een Seat Ibiza staan voorzien van het kenteken [kenteken] . Verbalisant vroeg de bestuurder om zich te identificeren. De man identificeerde zich als [verdachte] . Vervolgens vroeg verbalisant [verdachte] om uit te stappen zodat hij zijn voertuig kon onderzoeken op grond van de APV, op het vervoeren van inbrekerswerktuigen. Verbalisant zag dat in het vakje onder het stuur een contant geldbedrag lag ter hoogte van € 380,-. In het dashboard aan de passagierszijde lagen een aantal biljetten van € 50,-. Na tellen bleek dit een bedrag van € 900,- te zijn. Verbalisant zag dat aan de passagierszijde op de achterbank de bekleding onder het raam los zat. Hij zag dat hiertussen twee enveloppen zaten. Hij pakte deze enveloppen tussen de bekleding uit en zag dat hier ook biljetten van € 50,- in zaten. Na tellen bleek dat in de ene envelop € 4.700,- zat en in de andere envelop € 3.950,-. Vanwege het feit dat [verdachte] een fors geldbedrag bij zich had en getuige [benadeelde] naar de auto van [verdachte] liep en deze in verband bracht met de persoon die getuige [benadeelde] in zijn woning wilde oplichten met vals geld is [verdachte] aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van mogelijk vals geld en mogelijk een aandeel in de oplichting met dat geld.
Rechtmatigheid doorzoeking auto
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de doorzoeking van de auto van [verdachte] rechtmatig heeft plaatsgevonden. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld of de uitoefening van bepaalde controlebevoegdheden in het kader van het houden van toezicht op naleving van wettelijke voorschriften.
Na het geoorloofde onderzoek naar de identiteitsgegevens van [verdachte] , die in orde bleken te zijn, was verbalisant niet gerechtigd om de auto van [verdachte] te doorzoeken. [verdachte] had immers op dat moment aan het bevoegd gedane verzoek voldaan en meegewerkt en hieruit was geen nadere verdenking voortgekomen. Er bestond op dat moment voor de verbalisant dan ook geen grond om toestemming te vragen om in de auto van [verdachte] te mogen kijken. Het feit dat [verdachte] die gevraagde toestemming wel heeft gegeven, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat de doorzoeking van de auto van [verdachte] onrechtmatig heeft plaatsgevonden, aangezien er nog geen sprake was van een verdenking van een strafbaar feit jegens [verdachte] en er verder redelijkerwijze geen sprake was van uitoefening van controlebevoegdheden. Het in een parkeervak om 21.00 in een auto stilstaan levert geen omstandigheid op die noopt tot controle op inbrekerswerktuigen. Dit klemt te meer nu enveloppen met geld kwalijk als inbrekersgereedschap kunnen worden gekwalificeerd. Er is aldus sprake van onrechtmatig handelen van de verbalisanten en derhalve ook van een onherstelbaar vormverzuim.
Gevolg van het geconstateerde verzuim
Omdat door de verdediging niet is aangegeven welk belang van verdachte door het verzuim is geschaad, anders dan zijn belang dat het strafbare feit niet wordt ontdekt – hetgeen niet een belang is dat door artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) wordt beschermd – ziet de rechtbank geen aanleiding tot het verbinden van een consequentie aan dit verzuim. Dit geldt te meer nu uit de feitelijke situatie, [benadeelde] die naar buiten kwam en [verdachte] in verband bracht met oplichting met vals geld, kan worden opgemaakt dat de doorzoeking van de auto van [verdachte] hoe dan ook had plaatsgevonden. Het door verbalisanten aangetroffen valse geld in de auto van [verdachte] , zal derhalve meewegen voor het bewijs.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 januari 2017 heeft [verdachte] valse bankbiljetten gekocht van een persoon die hij via [medeverdachte] kende. [2] [medeverdachte] was ook aanwezig op de locatie van de aankoop van die valse bankbiljetten. [3] Op het moment van het ontvangen ervan wisten [verdachte] en [medeverdachte] dat deze bankbiljetten vals waren. [4] [medeverdachte] heeft gezien dat [verdachte] deze bankbiljetten in een geheim opbergvakje in de deur van zijn auto heeft gelegd. [5] Aldaar en op andere plekken in die auto zijn op genoemde datum in Ochten, gemeente Neder-Betuwe 196 valse bankbiljetten van € 50,- aangetroffen. [6] [medeverdachte] heeft bij de aankoop van een telefoon op genoemde datum en plaats een aantal van die valse bankbiljetten van € 50,- ter betaling aangeboden. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van het opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] niet wist dat [medeverdachte] het valse geld uit zou gaan geven. Bovendien had hij ook geen rol in het uitgeven van dat geld. Zowel het oogmerk om het valse geld uit te geven als het daadwerkelijk uitgeven van het geld kan aldus niet worden bewezen.
Subsidiair stelt de verdediging dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat [verdachte] het oogmerk had om het valse geld als echt en onvervalst uit te geven. Uit jurisprudentie volgt dat dit oogmerk kan worden afgeleid uit het verstoppen van vals geld. In dit geval heeft [verdachte] het valse geld echter niet verstopt, maar weggestopt. Immers waren de enveloppen met het valse geld direct zichtbaar voor de politie. Gelet hierop dient alsnog vrijspraak te volgen voor de gehele tenlastelegging.
Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van de valse bankbiljetten. [medeverdachte] heeft de valse bankbiljetten alleen uitgegeven. Ook op grond hiervan dient [verdachte] te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals reeds is vastgesteld waren [verdachte] en [medeverdachte] beiden aanwezig bij de verwerving van de valse bankbiljetten en waren zij beiden op de hoogte van de valsheid van de bankbiljetten en het feit dat deze – net als zijzelf – in de auto van [verdachte] aanwezig waren. [medeverdachte] heeft een deel van deze valse bankbiljetten uitgegeven bij de aankoop van een telefoon.
[verdachte] en [medeverdachte] zijn naar het adres gereden waar de telefoon van aangever [benadeelde] zou worden gekocht. [verdachte] wilde deze telefoon kopen en hij had al contact gehad met de verkoper van de telefoon. [verdachte] vroeg [medeverdachte] of hij de telefoon wilde halen en gaf hem daarvoor € 600,- in bankbiljetten van € 50,-. [8] Vervolgens blijken deze bankbiljetten vals te zijn. [9]
Naar het oordeel van de rechtbank levert dit medeplegen op van het uitgeven van het valse geld. Niet alleen heeft [verdachte] het valse geld via [medeverdachte] gekocht, hij heeft daarna [medeverdachte] voor hem een telefoon laten kopen waarbij met het door [verdachte] gekochte valse geld werd betaald. Hoewel het dus [medeverdachte] was die het geld daadwerkelijk heeft uitgegeven was er toch sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Immers heeft [verdachte] het geld aan [medeverdachte] gegeven en hem verzocht of opgedragen een telefoon voor hem te kopen, nadat [verdachte] zelf contact met de verkoper had gelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat [verdachte] het valse geld ook in voorraad heeft gehad met het oogmerk om het uit te geven, nu hij [medeverdachte] met dit geld een telefoon voor hem heeft laten kopen. Het standpunt van de verdediging dat [verdachte] niet wist dat [medeverdachte] met het valse geld betaalde, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, immers heeft [verdachte] zelf de valse bankbiljetten aan [medeverdachte] gegeven.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verdachte wel degelijk het valse geld heeft verstopt, nu hij het geld in blanco enveloppen in een geheim vak in de bekleding van zijn auto had gestopt. Dat de politie het geld toch opmerkte doet daar niet aan af.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 januari 2017 te Ochten, gemeente Neder-Betuwe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk
een of meer (196
)bankbiljetten van € 50,00,
dat/die hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst en/ofwaarvan de valsheid
en/of vervalsing hem/hen, toen
hij/zij deze ontving
(en
)bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en
/ofte doen uitgeven, in voorraad
heeft/hebben gehad en
/of (een gedeelte van
)voornoemde bankbiljetten als echt en onvervalst
heeft/hebben uitgegeven.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat [verdachte] – gelet op soortgelijke gevallen, de omvang van zijn rol in het feit, die groter was dan de rol van [medeverdachte] , zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij geen relevant strafblad heeft – ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van het beslag stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het geldbedrag ter hoogte van € 380,- verbeurd moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat dit geld is gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. Immers had [verdachte] bij de aankoop van de valse bankbiljetten het in beslag genomen bedrag ook bij zich, met de intentie om ook dit bedrag aan de valse bankbiljetten uit te geven.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis moet worden gematigd tot een werkstraf. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] zijn leven op het moment goed op orde heeft. Hij heeft een gezin, een woning en een baan. Wanneer [verdachte] een gevangenisstraf moet ondergaan, zal hij dit leven verliezen en moet hij weer van voren af aan beginnen met het opbouwen ervan. De gevolgen voor [verdachte] staan in dat geval niet in verhouding tot het feit.
Ten aanzien van het beslag stelt de verdediging zich op het standpunt dat het bedrag van € 380,- aan [verdachte] teruggegeven moet worden. Immers heeft hij dit bedrag juist niet gebruikt bij het strafbare feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 juni 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 juni 2018.
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het verwerven en in voorraad hebben van vals geld met het oogmerk om dit geld als echt en onvervalst uit te gaan geven. Zij hebben ook daadwerkelijk een deel van dit geld uitgegeven, terwijl zij wisten dat dit geld vals was. Het in circulatie brengen van vals geld is ontwrichtend voor de economie. Economisch gezien is het immers van groot belang dat erop kan worden vertrouwd dat aan bankbiljetten de daarop vermelde waarde kan worden toegekend. Het in omloop brengen van vals geld brengt niet alleen schade toe aan het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer, maar dupeert tevens de onwetende ontvanger van dit valse geld. De rechtbank neemt dit mee in het nadeel van [verdachte] .
Daarnaast neemt de rechtbank in zijn nadeel mee dat [verdachte] een actievere rol had bij het feit dan [medeverdachte] . Ook zijn houding ten opzichte van het feit is anders. Immers blijkt uit die houding dat hij voornamelijk de schuld bij [medeverdachte] wil leggen.
In het voordeel van [verdachte] neemt de rechtbank mee dat hij zijn leven goed op orde heeft met een eigen woning, een gezin en een baan. Nu de rechtbank hier meer waarde aan hecht dan de officier van justitie zal zij de eis matigen tot een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die [verdachte] reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaren.
Ten aanzien van het beslag:
Nu niet is komen vast te staan dat [verdachte] het door hem gepleegde feit met behulp van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 380,- heeft gepleegd en zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van genoemd geldbedrag aan [verdachte] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij vordert immateriële schade ten gevolge van een bedreiging. Nu een bedreiging echter niet ten laste is gelegd en er aldus geen causaal verband bestaat tussen de geleden schade en het strafbare feit, dient de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 209 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Voor het beslag:
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde, te weten: een geldbedrag ter hoogte van 380 euro.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van € 2.500,-, ingediend door de
benadeelde partij[benadeelde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. J.H. Steverink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2017016712, gesloten op 20 juli 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2018 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 40.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 55.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 8 juni 2018 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 40.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 55 en het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] , p. 8.
6.Het proces-verbaal van aanhouding p. 8 en 9 en het proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, p. 79 en 80.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 6.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 54 en 57.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 6.