ECLI:NL:RBGEL:2018:2891

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
6802918
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen een personenauto en een militair voertuig op de A28

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een deelgeschil over de aansprakelijkheid na een aanrijding op 11 maart 2015 op de A28. De verzoekende partij, een particulier, had het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de schade die hij had geleden na een aanrijding met een militair voertuig. De verzoekende partij stelde dat hij het militaire voertuig had ingehaald en dat het militaire voertuig hem vervolgens achterop had gebotst, omdat de bestuurder onvoldoende afstand had gehouden. Het ministerie betwistte deze lezing en stelde dat de verzoekende partij een bijzondere manoeuvre had gemaakt door abrupt van rijstrook te wisselen, waardoor de afstand tussen de voertuigen te klein was geworden.

De procedure omvatte een verzoekschrift van de verzoekende partij, een verweerschrift van het ministerie en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft de feiten en verklaringen van getuigen zorgvuldig gewogen. De rechter concludeerde dat de verzoekende partij onvoldoende bewijs had geleverd dat het militaire voertuig de verkeersregels had overtreden. De verklaringen van getuigen waren niet overtuigend genoeg om de stelling van de verzoekende partij te onderbouwen. De kantonrechter heeft daarom het verzoek tot vaststelling van de aansprakelijkheid afgewezen en geoordeeld dat de kosten van de deelgeschilprocedure niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de verzoekende partij niet had aangetoond dat de kosten redelijk waren.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van voldoende bewijs in aansprakelijkheidszaken en de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen met relevante feiten en getuigenverklaringen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
zaakgegevens 6802918 \ HA VERZ 18-27
uitspraak van 12 juli 2018
beschikking d.d. 12 juli van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde: mr. P. Buikes
procederende krachtens toevoegingsnummer [0XX0000]
en
Het Ministerie van Defensie
gevestigd te Den Haag
verwerende partij
gemachtigden: mr. Th. Klaver en mr. T.W. de Boer.
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en het ministerie genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 6 maart 2018
- het verweerschrift van 8 juni 2018
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2018.

2.De feiten

2.1.
Op 11 maart 2015 reed [verzoekende partij] in zijn personenauto, type Smart met kenteken [XX-00-02] op de Rijksweg A28 in de richting van [woonplaats] .
2.2.
Ter plaatse van het ongeval bestaat de A28 uit twee rijbanen gescheiden door een middengeleider. De rijbanen hebben ieder twee rijstroken.
2.3.
Op de rechter rijstrook reed een militair voertuig. Dit voertuig bestond uit een trekker, type DAF 95 XF met kenteken [XX-00-00] , gekoppeld met een 7-assige oplegger met kenteken [XX-00-01] (hierna aangeduid als het militaire voertuig). De bestuurder van het militaire voertuig was de [bestuurder militaire voertuig] (hierna: [bestuurder militaire voertuig] ).
2.4.
Nadat [verzoekende partij] het militaire voertuig had ingehaald, is het militaire voertuig tussen hectometerpaal 46.2 en 47.0 ter hoogte van Ermelo, achterop de personenauto van [verzoekende partij] gebotst. Een en ander vond plaats op de rechter rijstrook.
2.5.
[verzoekende partij] is als gevolg van het ongeval gewond geraakt en met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
2.6.
In het politieregistratiesysteem (BHV) is het volgende opgenomen:
“Wel heeft GET Belangrijke getuige het eea gezien. Hij reed ook op de A28 in de richting van [woonplaats] . Hij reed achter de Smart voorzien van het kenteken [XX-00-02] . Beiden reden op rijstrook 1.
GET verklaarde dat het verkeer aan het opstoppen was en ineens zag hij dat de bestuurder van de Smart, genaamd [verzoekende partij] , wegdook voor het militaire voertuig. GET verklaarde dat de bestuurder kennelijk te laat had opgemerkt dat het verkeer voor hem aan het opstoppen was en daardoor een ruk aan het stuur naar rechts gaf.
Militair voertuig betrof een truck met een beladen aanhanger. Doordat de bestuurder van de Smart ineens voor het militaire voertuig dook, kon de bestuurder van het militaire voertuig niet op tijd stoppen en reed hierbij tegen de achterzijde van de Smart aan. Smart had schade aan de achterzijde en het militair voertuig had nauwelijks schade aan de voorzijde. [verzoekende partij] lag half achter het stuur. Hij gaf aan dat hij last had van zijn rug. (…)
Verbalisant:
Omstreeks 20.20 nam ik telefonisch contact op met [verzoekende partij] . Hij gaf aan dat hij zojuist was ontslagen uit het ziekenhuis. (…) Ik vroeg hem naar de toedracht van het ongeval. Hij vertelde dat hij op de A28 reed in de richting van [woonplaats] . Hij reed op rijstrook 1. Hij zag het militaire voertuig en die haalde hij in, omdat hij heel erg langzaam reed. Nadat hij het militair voertuig had ingehaald wisselde hij van rijstrook om rijstrook 2 op te rijden. Hierbij zag hij dat er genoeg afstand was tussen hem en het militair voertuig. [verzoekende partij] zag dat het verkeer aan het stremmen was en remde hierdoor ook af. Ineens voelde hij een harde klap. Hij voelde dat hij van achteren werd aangereden (…)
Verklaring militair:
(…)
Op vermelde datum en tijd reed ik net voorbij de op/afrit van Strand Horst. Ter plaatse bestaat de A28 uit twee gescheiden rijbanen, ieder onderverdeeld in twee rijstroken. Ik kwam uit de richting van Putten en reed in de richting van [woonplaats] . Ik reed op de meest rechts gelegen rijstrook (02). Ik keek ver vooruit en tijdens het anticiperen zag ik dat er voor mij op de weg sprake was van filevorming. In verband daarmee verminderde ik met behulp van de zogenaamde retarder. (…) Ik remde middels deze retarder maar weet niet meer in welke stand.
Ik hield ruim voldoende afstand ten opzichte van mijn voorliggers. Ik schat de afstand tussen mij en mijn direct voorligger op zeker 100 meter. Ik bepaalde deze tussenafstand aan de hand van de hectometerpaaltjes en de reflectorpaaltjes in de berm.
Ik zag dat het verkeer voor mij begon te remmen. Ik zag dat de remlichten van mijn voorliggers oplichtten. Ik behield ruim voldoende tussenafstand. (…) Op het moment dat de bestuurder van de Smart de rijstrook opreed waar ik dus al opreed, zag ik dat de bestuurder hiervan krachtig afremde om een botsing met de voorligger te voorkomen. Door de manoeuvre van deze bestuurder werd mijn vrije tussenruimte sterk verkort.
Op het moment dat de Smart begon te remmen, verkleinde hij daardoor mijn vrije tussenruimte tot een geschatte afstand van maximaal 20 meter. Volgens mij was het nog minder zelfs. Het ging heel snel. Ik heb direct de rem vol ingetrapt om een aanrijding met deze Smart te voorkomen. Door het gewicht van de oplegger en de belading drukt dit echter flink door. Ik zag en voelde dat ik met de voorzijde van mijn trekker tegen de achterzijde van de Smart botste. Volgens mij ben ik niet schuldig aan het ontstaan van deze aanrijding. Ik had, voordat de Smart onverwachts invoegde in de ruimte tussen mijn voertuig en mijn voorligger, ruim voldoende afstand tot mijn voorligger. Vervolgens heb ik ook, door krachtig te remmen, getracht deze aanrijding te voorkomen. Uitwijken was geen mogelijkheid.(…)”
2.7.
In het registratiesysteem van de Koninklijke Marechaussee is het volgende opgenomen:
“Op 11 maart 2015, omstreeks 16:45 uur, reed ik, met mijn auto (…) op de A28, in de richting van [woonplaats] . Toen ik ter hoogte reed van hectometerpaal 46,6 zag ik een verkeersopstopping. Ik remde af hiervoor. Ik zag dat voor mij een witte SMART reed. Ik zag dat de SMART de opstopping te laat zag. Ik zag dit omdat de SMART vol op de rem moest en vervolgens een uitwijkmanoeuvre moest maken naar de rechter rijstrook. Wij reden namelijk eerst op de linker rijstrook. Toen de SMART op de rechter rijstrook reed bleef deze remmen. Ik zag dat hierdoor de groene vrachtwagen, het militaire voertuig geen voldoende tussenruimte meer had omdat de SMART er was tussengekomen.
Ik zag dat de vrachtwagen al aan het remmen was voordat de SMART zich voor de vrachtwagen manoeuvreerde. Ik zag dat de vrachtwagen eerst wel voldoende tussenruimte had. Ik zag dat beide voertuigen bleven remmen. Hierdoor kwam de voorkant van de vrachtwagen tegen de achterkant van de SMART. (…)”
2.8.
Op 7 september 2015 heeft getuige [getuige 1] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“(…)
Ik reed achter de militaire wagen ter hoogte van Strand Nulde. Ik en de militaire truck werden ingehaald door een Smart.
Bij strand Horst, in de nabijheid van de Mc Donald’s ontstond een file, en moesten we vaart minderen. Ik moest op een gegeven moment behoorlijk remmen, want de militaire wagen kwam ineens tot stilstand. Toen bleek dat hij een aanrijding had veroorzaakt.
Even later, toen ik de truck passeerde, zag ik dat hij een aanrijding met de Smart had veroorzaakt. Mijn conclusie is dat het ongeluk de schuld is van de militaire truck, hij is op de Smart gereden toen de file ontstond.
In de krant stond een artikel dat de Smart het militaire voertuig inhaalde en bij het teruginvoegen niet voldoende afstand tot de truck had bewaard. Dit kan niet kloppen, want op het moment van het ongeluk was de inhaal manoeuvre al lang en breed voltooid.”
2.9.
Op 7 september 2015 heeft getuige [getuige 2] de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
“(…)
Ik reed als 4e auto achter truck we moesten snelheid aanpassen i.v.m. file ik reed tussen 70 en 80 km ik heb smart niet gezien me ingehaald. Dus is al ieder geweest niet op moment van ongeluk.”
2.10.
Op 12 april 2016 heeft [verzoekende partij] - nadat hij het politierapport had ontvangen - bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het rapport. In zijn brief aan de politie heeft [verzoekende partij] onder meer het volgende geschreven:
“Het inhalen door mij gebeurde ter hoogt van Putten en de botsing vond plaats t.h.v. Ermelo
Dus niet direct na elkaar.
Dus militair voertuig rijdt van achter me aan.
(…)
De verklaring van de verbalisant over de toe dracht klopt niet.
(…)
Bovendien verzoek rapport van technische onderzoek waar sporen te zien dat militair vervoer hard geremd . enz. (…)”
2.11.
Op 18 april 2017 heeft de raadsman namens [verzoekende partij] het ministerie aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van de aanrijding heeft geleden.
Het ministerie heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Na wijziging van zijn verzoek ter zitting, heeft [verzoekende partij] verzocht dat de kantonrechter zal vaststellen dat het ministerie aansprakelijk is voor de gevolgen van het op 11 maart 2015 aan [verzoekende partij] overkomen ongeval. Tevens heeft [verzoekende partij] verzocht dat de kantonrechter zal bepalen dat de kosten van de deelgeschilprocedure voor rekening van het ministerie dienen te komen.
3.2.
Aan dit verzoek heeft [verzoekende partij] - in het licht van de vastgestelde feiten - zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
[verzoekende partij] heeft op een bepaald moment het militaire voertuig ingehaald. Dat was op de A28 ter hoogte van Putten. Nadat hij 7 à 8 kilometer voor het militaire voertuig heeft gereden, is het militaire voertuig achterop hem gebotst. Hieruit volgt dat de bestuurder van het militaire voertuig niet voldoende afstand heeft gehouden en het voertuig niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen een afstand waarover de bestuurder de weg kon overzien en waarover deze vrij is. Het ministerie is dan ook aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
3.3.
Het ministerie heeft verzocht het verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, van [verzoekende partij] af te wijzen, met veroordeling van [verzoekende partij] in de kosten van de procedure. Op de inhoud van het verweer zal zonodig in het navolgende worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek in het kader van de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade geldt op grond van artikel 1019x lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt.
[verzoekende partij] had aanvankelijk in zijn verzoekschrift betaling van een voorschot op de schadevergoeding verzocht. Desgevraagd heeft [verzoekende partij] medegedeeld dat het verzoek van [verzoekende partij] het bedrag van € 25.000,00 niet te boven ging. Ter zitting heeft [verzoekende partij] zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij heeft verzocht dat de kantonrechter zal vaststellen dat het ministerie aansprakelijk is voor de gevolgen van het hem op 11 maart 2015 overkomen ongeval.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen, kan de (volgens [verzoekende partij] ) aansprakelijke persoon worden gedagvaard voor de rechter van de plaats van het feit, waaruit de schade is ontstaan. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de A28 ter hoogte van Ermelo, hetgeen betekent dat kamer voor kantonzaken van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn bevoegd is op het verzoek te beslissen.
4.2.
Vraag is vervolgens of sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Na wijziging van zijn verzoek heeft [verzoekende partij] in deze deelgeschilprocedure de aansprakelijkheidsvraag voorgelegd, welke vraag in beginsel in een deelgeschil aan de orde kan komen. Het ministerie heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Immers, indien een beslissing is gegeven op de aansprakelijkheidsvraag, zouden partijen tot een buitengerechtelijke afdoening van de zaak kunnen komen.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat het militaire voertuig, bestuurd door [bestuurder militaire voertuig] , op 11 maart 2015 op de A28 ter hoogte van strand Horst achterop de Smart van [verzoekende partij] is gebotst. Ten aanzien van de toedracht van dit ongeval lopen de lezingen van beide partijen echter uiteen.
4.3.1.
[verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat hij het militaire voertuig ter hoogte van strand Nulde heeft ingehaald en vanaf dat moment tot aan de plaats van het ongeval - 7 à 8 kilometer verderop - ter hoogte van strand Horst, op de rechterbaan voor het militaire voertuig heeft gereden. Toen [verzoekende partij] voor een naderende file remde, is het militaire voertuig achterop hem gebotst. In de lezing van [verzoekende partij] heeft het militaire voertuig dan ook onvoldoende afstand gehouden en is het op grond van het bepaalde in artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) aansprakelijk.
4.3.2.
Het ministerie stelt zich op het standpunt dat [verzoekende partij] het militaire voertuig pas heeft ingehaald ter hoogte van strand Horst en direct na de inhaalmanoeuvre hard heeft geremd waardoor de afstand tussen het militaire voertuig en de voorligger in korte tijd ernstig werd verkleind. [verzoekende partij] heeft volgens het ministerie een bijzondere manoeuvre gemaakt zoals bedoeld in artikel 54 RVV. Daarbij diende [verzoekende partij] het overige verkeer voor te laten gaan, hetgeen [verzoekende partij] met zijn inhaalmanoeuvre niet heeft gedaan.
4.4.
De stelplicht en de bewijslast van de stelling dat de bestuurder van het militaire voertuig onvoldoende afstand heeft gehouden om zijn voertuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen (en daardoor aansprakelijk is voor zijn schade), rust op [verzoekende partij] . Het enkele feit dát het militaire voertuig achterop de auto van [verzoekende partij] is gebotst, rechtvaardigt niet het vermoeden dat eerstgenoemde te weinig afstand heeft gehouden en reeds daarmee het bepaalde in artikel 19 RVV heeft geschonden (HR 13 april 2001, LJN AB1065). [verzoekende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling twee verklaringen in het geding gebracht.
Uit de verklaring van [getuige 2] kan worden afgeleid dat hij niet gezien heeft dat [verzoekende partij] hem heeft ingehaald. [getuige 2] trekt daaruit de conclusie dat [verzoekende partij] het militaire voertuig al eerder ingehaald moet hebben en dus - zoals door [verzoekende partij] is betoogd - al een tijd voor de militaire combinatie reed. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigen de door [getuige 2] beschreven omstandigheden die conclusie niet. [getuige 2] heeft immers niet gezien dat [verzoekende partij] vóór het militaire voertuig reed of is gaan rijden. Het zou in de lezing van [getuige 2] zo kunnen zijn dat [verzoekende partij] een hele tijd op de linkerbaan naast het militaire voertuig heeft gereden, zonder dat [verzoekende partij] van rijstrook is gewisseld.
Ook uit de verklaring van [getuige 1] volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [verzoekende partij] al ter hoogte van strand Nulde vóór het militaire voertuig is gaan rijden en nadien tot aan de botsing ter hoogte van strand Horst voor het militaire voertuig heeft gereden.
Ten aanzien van beide verklaringen heeft bovendien te gelden dat deze pas geruime tijd (een half jaar) na het ongeval zijn afgelegd.
4.5.
Tegenover deze verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] staat bovendien de verklaring van de getuige [Getuige 3] (in de processen-verbaal aangeduid als ‘GET belangrijke getuige’). [Getuige 3] heeft verklaard achter [verzoekende partij] te hebben gereden en te hebben gezien dat [verzoekende partij] , op de linker baan rijdend, hard heeft geremd voor een naderende file en daarbij een uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt naar de rechter rijstrook, waarbij [verzoekende partij] vlak voor het militaire voertuig kwam te rijden, waarna de botsing ontstond. Deze verklaring, die direct na het ongeval is afgelegd, onderschrijft de door het ministerie gestelde toedracht.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekende partij] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij al ruim voordat het ongeval plaatsvond voor het militaire voertuig reed, laat staan dat [verzoekende partij] heeft onderbouwd dat de bestuurder van het militaire voertuig de norm van artikel 19 RVV heeft overschreden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is immers het enkele feit dát het militaire voertuig achterop hem is gebotst niet voldoende om te vermoeden dat de norm van artikel 19 RVV is geschonden. Het verzoek tot vaststelling van de aansprakelijkheid van het ministerie zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
[verzoekende partij] heeft verzocht de kosten van het deelgeschil voor rekening van het ministerie te laten komen.
De kosten van het deelgeschil dienen op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv begroot te worden. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake. Het is echter wel aan [verzoekende partij] om de omvang van de kosten te stellen en te bewijzen. Daartoe zal een (gedetailleerde) opgave van het gehanteerde uurtarief alsook het aantal gewerkte uren met daarbij een concrete beschrijving van de verrichte werkzaamheden onder vermelding van de data waarop de werkzaamheden zijn verricht (urenstaat) moeten worden overgelegd. [verzoekende partij] heeft nagelaten een dergelijk overzicht over te leggen. Dat betekent dat de kosten van de deelgeschilprocedure niet kunnen en zullen worden begroot.
4.8.
Het ministerie heeft verzocht [verzoekende partij] te veroordelen in de kosten van de procedure. Het bepaalde in artikel 289 Rv is echter in de deelgeschilprocedure niet van toepassing.

5.De beslissing

De kantonrechter,
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
Mt/St