ECLI:NL:RBGEL:2018:3089

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
C/05/338742 / KZ ZA 18-157
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over recht van overpad en dwangsomveroordeling

In deze zaak, die zich afspeelt in Zutphen, betreft het een kort geding tussen twee buren, [Eisers] en [Gedaagden], die ook familie van elkaar zijn. [Eisers] is eigenaar van een perceel waar hij een bedrijf in de koop en verkoop van springpaarden uitoefent, terwijl [Gedaagden] eigenaar is van het aangrenzende perceel. De kern van het geschil draait om een erfdienstbaarheid van overpad die is gevestigd ten gunste van [Gedaagden] bij de aankoop van het perceel door [Eisers] in 2006. In een eerder vonnis van 22 maart 2018 is [Eisers] veroordeeld om elke belemmering van deze erfdienstbaarheid te staken, met een dwangsom van € 1.000,- per dag bij overtreding, tot een maximum van € 10.000,-.

Na de uitspraak van 22 maart 2018 heeft [Gedaagden] dwangsommen opgelegd aan [Eisers], die volgens [Gedaagden] de erfdienstbaarheid zou hebben belemmerd. [Eisers] ontkent deze belemmeringen en vordert in dit kort geding de opheffing van de beslagen die door [Gedaagden] zijn gelegd, alsook de staking van de executie van het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter oordeelt dat [Gedaagden] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [Eisers] het vonnis heeft overtreden. De voorzieningenrechter heft daarom de beslagen op en veroordeelt [Gedaagden] om de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis te staken. Tevens wordt bepaald dat toekomstige aanzeggingen van overtredingen vergezeld moeten gaan van schriftelijke bewijsstukken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/338742 / KZ ZA 18-157
Vonnis in kort geding van 6 juli 2018
in de zaak van

1.[Eiser sub 1] ,

[woonplaats] ,
2.
[Eiser sub 2],
[woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. Teitler en mr. P. Bavelaar te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

[woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
[woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. M.P. Litjens te Arnhem.
Partijen zullen hierna [Eisers] en [Gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6
- de brief van [Gedaagden] met producties 7 tot en met 12
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [Eisers]
- de pleitnota van [Gedaagden]
- de eis in reconventie van [Gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Eisers] en [Gedaagden] zijn buren. [Eisers] en [Gedaagden] wonen beiden aan de [straatnaam A] te [plaats] . Uit de kadastrale kaart blijkt de volgende situatie:
2.2.
[Eisers] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam A] 40A te [plaats] , kadastraal bekend als [plaats] 1287. [Eisers] woont op dit perceel. Daarnaast voert hij er zijn bedrijf: [naam bedrijf Eisers] , een onderneming in de koop en verkoop van springpaarden. [Eisers] heeft op zijn perceel onder meer een paardenstal en trainingsfaciliteit aangebracht.
2.3.
[Gedaagden] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam A] 40 te [plaats] , kadastraal bekend als [plaats] G1304.
2.4.
Voordat [Eisers] zijn perceel in eigendom verkreeg, huurde hij een deel van het perceel van [Gedaagden] . Dit was zo vanaf 1993. Bij leveringsakte van 10 januari 2006 heeft [Eisers] zijn perceel in eigendom verworven. Uit de leveringsakte blijkt dat partijen een erfdienstbaarheid hebben gevestigd ten gunste van [Gedaagden] . Dit betreft een recht van overpad. De leveringsakte vermeldt dat het recht van overpad schetsmatig in kruisarcering is aangegeven op een aan de leveringsakte gehechte situatietekening. Deze situatietekening ziet er als volgt uit:
2.5.
[Eisers] en [Gedaagden] zijn niet alleen elkaars buren. Zij zijn ook familie van elkaar. [Eiser sub 2] , is de dochter van [Gedaagden] . [Eiser sub 1] , is de schoonzoon van [Gedaagden] .
2.6.
Op 22 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland tussen partijen een vonnis in kort geding gewezen (zaaknummer C/05/333010 / KZ ZA 18-32). Het dictum van dit vonnis luidt, voor zover relevant:
“(…)
De voorzieningenrechter
(…)
6.5.
veroordeelt [Eisers] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere belemmering van de erfdienstbaarheid, inhoudende de bevoegdheid van de eigena(ar)(en) en gebruiker(s) van het heersende erf (thans: [gemeente] , [kadastrale aanduiding] ) om vanaf het heersende erf de openbare weg en vice versa, zowel te voet, als met dieren, wagens en auto’s en alle andere vervoermiddelen in de ruimste zin des woords, te kunnen bereiken over de tot weg bestemde strook deel uitmakend van het dienende erf ( [gemeente] , [kadastrale aanduiding] ), zoals met kruisarcering is weergegeven op de bij akte van levering d.d. 10 januari 2006 gevoegde situatietekening;
(…)
6.6.
bepaalt dat, indien [Eisers] zich niet houdt aan het dictum zoals hierboven weergegeven onder 6.5 (…) hij aan [Gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag of dagdeel dat een overtreding van de veroordelingen plaatsvindt en aanhoudt, met een maximum van € 10.000,-;
(…)
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.7.
Tegen het vonnis hebben partijen geen rechtsmiddel ingesteld.
2.8.
De advocaat van [Gedaagden] heeft de advocaat van [Eisers] per e-mail van 3 april 2018, voor zover relevant, bericht:
“(…) Ik maak u er graag op attent dat uw cliënten het vonnis niet naleven en handelen in strijd met de (…) toegewezen vorderingen. (…) Ik verzoek u het erheen te leiden dat een en ander niet meer plaatsvindt.(…)”
2.9.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft de advocaat van [Eisers] per e-mail van 6 april 2018 om opheldering verzocht. Daarop heeft de advocaat van [Gedaagden] niet meer gereageerd.
2.10.
[Gedaagden] heeft [Eisers] per deurwaardersexploot van 6 april 2018 aangezegd dat [Eisers] voor een bedrag van € 10.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd. Als reden vermeldt het deurwaardersexploot dat [Eisers] het vonnis van 22 maart 2018 niet heeft nageleefd. [Gedaagden] heeft [Eisers] gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 10.000,-.
2.11.
[Eisers] heeft geen gevolg gegeven aan de sommatie tot betaling van [Gedaagden] .
2.12.
[Gedaagden] heeft de volgende executoriale beslagen gelegd ten laste van [Eisers]
i. op de woning en bedrijfsgebouwen van [Eisers] aan de [straatnaam A] 40A en 40B te [plaats] , op 16 april 2018;
ii. op een aan [Eisers] toebehorende personenauto (Volkswagen Scirocco) en vrachtwagen (DAF AE45CE), op 19 april 2018;
iii. derdenbeslag onder de ING, op 22 mei 2018.
2.13.
[Gedaagden] heeft [Eisers] per deurwaardersexploot van 23 mei 2018 aangezegd dat de executieverkoop van de in beslag genomen roerende zaken zal plaatsvinden op 12 juli 2018 om 11.00 uur.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[Eisers] vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
I. opheft alle beslagen, door of op verzoek van [Gedaagden] gelegd ten laste van [Eisers] op basis van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaakrolnummer 333010 / KZ ZA 18-328, waaronder maar niet beperkt tot:
i. het op 16 april 2018 gelegde beslag op de woning en bedrijfsgebouwen van [Eisers] aan de [straatnaam A] 40A en 40B te [plaats] ;
ii. het op 19 april 2018 gelegde beslag op de aan [Eisers] toebehorende personenauto (Volkswagen Scirocco) en vrachtwagen (DAF AE45CE);
iii. het op 22 mei 2018 gelegde beslag onder ING Bank.
II. [Gedaagden] veroordeelt om de tenuitvoerlegging te staken van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaak/rolnummer 333010 / KZ ZA 18-32, voor zover deze tenuitvoerlegging is gebaseerd op de aanzegging van 6 april 2018, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat dit verbod wordt overtreden, met een maximum van € 150.000.-.
III. bepaalt dat als voorwaarde voor de toekomstige tenuitvoerlegging door [Gedaagden] van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaakrolnummer 333010 / KZ ZA 18-32, zal gelden dat iedere volgende aanzegging door [Gedaagden] van een gestelde overtreding door [Eisers] van hun veroordelingen van voornoemd vonnis vergezeld dient te gaan van schriftelijke bewijsstukken van de gestelde overtreding.
IV. [Gedaagden] veroordeelt in de kosten van deze procedure
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [Eisers] het volgende. [Eisers] betwist dat hij het vonnis van 22 maart 2018 heeft overtreden. [Gedaagden] heeft althans geen bewijsmiddelen overgelegd, waaruit dit blijkt. [Gedaagden] is er slechts op uit om [Eisers] schade te berokkenen.
3.3.
[Gedaagden] voert als volgt verweer. [Eisers] heeft het vonnis van 22 maart 2018 wel degelijk overtreden. [Eisers] heeft de erfdienstbaarheid herhaaldelijk belemmerd. [Gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Eisers] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [Eisers] in de kosten van dit geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[Gedaagden] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Eisers] veroordeelt om zich te houden aan het dictum zoals weergegeven onder 6.5 van het vonnis d.d. 22 maart 2018 van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen, zaaknummer/rolnummer C/05/333010/KZ ZA 18-32, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag of dagdeel dat een overtreding van de veroordeling plaatsvindt en aanhoudt, met een maximum van
€ 150.000,-. Daarnaast vordert [Gedaagden] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter [Eisers] veroordeelt in de kosten van dit geding.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [Gedaagden] het volgende. [Eisers] belemmert continu de erfdienstbaarheid. De dwangsomveroordeling uit het vonnis van 22 maart 2018 vormt voor [Eisers] kennelijk geen prikkel tot nakoming. Daarom is een hogere dwangsom met een hoger maximum op zijn plaats.
4.3.
[Eisers] voert als volgt verweer. Van overtreding van het vonnis van 22 maart 2018 is geen sprake. Een verhoging van de opgelegde dwangsom is dus overbodig. [Eisers] concludeert tot afwijzing van de vordering van [Gedaagden] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Aan de orde is de vraag of [Eisers] het vonnis van 22 maart 2018 heeft overtreden. Op grond van dit vonnis is het [Eisers] niet toegestaan om de erfdienstbaarheid te belemmeren, op straffe van een dwangsom. Indien geen sprake is van overtreding van het vonnis door [Eisers] , dan is [Gedaagden] ten onrechte overgegaan tot executie van de dwangsomveroordeling. In dat geval zijn de vorderingen van [Eisers] toewijsbaar.
5.2.
Voor de beantwoording van de vraag of [Eisers] de erfdienstbaarheid heeft belemmerd, is allereerst van belang hoe de inhoud van de erfdienstbaarheid luidt en welke uitvoering partijen daaraan gaven. Vervolgens zal worden beoordeeld of een belemmering van de erfdienstbaarheid aannemelijk is gemaakt.
inhoud en uitvoering erfdienstbaarheid
5.3.
Op grond van artikel 5:73 lid 1 BW worden de inhoud en wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid bepaald door de akte van vestiging. Voor zover in de akte regels daaromtrent ontbreken, zijn doorslaggevend: de plaatselijke gewoonte dan wel de wijze van uitoefening te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van de erfdienstbaarheid aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoelingen. Die partijbedoelingen moeten worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen. Dit behoort men uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 19 april 2013,
NJ2013, 240). Daarbij moet rekening worden gehouden met:
i. de behoeften van het heersende erf;
ii. de plaatselijke situatie;
iii. de plaatselijke gewoonten, en;
iv. de feitelijke wijze van uitoefening na de totstandkoming van de erfdienstbaarheid (Concl. A-G E.B. Rank-Berenschot, bij HR 8 september 2017,
RvdW2017, 929).
In het algemeen geldt dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend (HR 2 december 2005,
NJ2007, 5).
5.5.
In dit kort geding hebben partijen nagelaten om de akte over te leggen, waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd. [Eisers] heeft evenwel in zijn pleitnota onweersproken gesteld dat [Gedaagden] conform de erfdienstbaarheid
“de bevoegdheid heeft om vanaf het heersende erf de openbare weg en vice verse (…) te kunnen bereiken”over de oprit van [Eisers] .
5.6.
Ter mondelinge behandeling hebben partijen een toelichting gegeven over de punten i tot en iv van rechtsoverweging 5.4. Zo heeft [Gedaagden] gesteld dat hij de erfdienstbaarheid de afgelopen jaren onbenut heeft gelaten. Als reden voert [Gedaagden] aan dat hij over een noodweg beschikte. Deze noodweg was aangebracht nadat de woning van [Gedaagden] was afgebrand. Volgens [Gedaagden] heeft [Eisers] echter aangedrongen op handhaving bij de gemeente. Vervolgens mocht [Gedaagden] van de gemeente geen gebruik meer maken van de noodweg, aldus [Gedaagden] . Hierdoor is [Gedaagden] aangewezen op de erfdienstbaarheid om zijn erf te bereiken. De oprit, waar de erfdienstbaarheid betrekking op heeft, is volgens [Gedaagden] afgesloten met een hek. Ook blokkeert [Eisers] de oprit veelvuldig met paardentrailers en vrachtwagens.
5.7.
[Eisers] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij bij de gemeente heeft aangedrongen op handhaving. Verder heeft [Eisers] onweersproken gesteld dat het toegangshek – waarvan [Gedaagden] stelt dat dit de erfdienstbaarheid belemmert – er al twaalf jaar staat. Ook heeft [Eisers] gesteld dat [Gedaagden] beschikt over een toegangscode van het cijferslot en een afstandsbediening. Voor zover [Gedaagden] die kwijt zou zijn, kan hij direct de toegangscode en een nieuwe afstandsbediening krijgen, aldus [Eisers] . Dit heeft [Gedaagden] evenmin weersproken. [Eisers] stelt dat hij al meer dan twintig jaar gebruikmaakt van de oprit, waar de erfdienstbaarheid betrekking op heeft. De oprit is de enige toegang tot zijn erf. [Eisers] voert een onderneming op zijn erf gericht op de handel in paarden en het geven van paardrijles. Leveranciers en lesklanten maken dagelijks gebruik van de oprit met vrachtwagens en paardentrailers. Dit is volgens [Eisers] al meer dan twintig jaar zo.
belemmering erfdienstbaarheid
5.8.
[Gedaagden] heeft kort voor de mondelinge behandeling een omvangrijk aantal foto’s en video’s overgelegd. Daaruit blijkt volgens [Gedaagden] dat [Eisers] de erfdienstbaarheid belemmert. [Eisers] laat bijvoorbeeld auto’s en vrachtwagens langdurig geparkeerd staan, aldus [Gedaagden] Daarnaast blijft het elektrisch hek van [Eisers] gesloten.
5.9.
Na bestudering van de door [Gedaagden] overgelegde foto’s en video’s is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een belemmering van de erfdienstbaarheid door [Eisers] . Op de foto’s en video’s is slechts te zien dat er met enige regelmaat paardentrailers en vrachtwagens op de oprit staan. Dit enkele feit levert nog geen belemmering van de erfdienstbaarheid op. Een andere uitleg zou erop neerkomen dat [Eisers] geen gebruik meer kan maken van zijn eigen oprit. Dit zou niet alleen op praktische bezwaren stuiten, aangezien de oprit de enige toegang biedt voor [Eisers] tot zijn eigen erf. Het zou ook in strijd zijn met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid. Immers, in zijn algemeenheid valt een recht van overpad niet gelijk te stellen met een verbod tot het gebruiken van zijn of haar eigen erf. Wel is het zo dat – indien [Gedaagden] de oprit wenst te gebruiken en er op dat moment een obstakel op staat – [Eisers] de oprit behoort vrij te maken.
5.10.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het toegangshek evenmin een belemmering van de erfdienstbaarheid oplevert. Het hek staat er immers al twaalf jaar. Indien [Gedaagden] niet meer beschikt over de toegangscode of een afstandsbediening, dan kan hij [Eisers] daarom vragen.
opheffing beslagen
5.11.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat [Eisers] het vonnis van 22 maart 2018 heeft overtreden, is [Gedaagden] ten onrechte overgegaan tot executie van de dwangsommen. De voorzieningenrechter zal de door [Gedaagden] gelegde beslagen daarom opheffen.
staking executie
5.12.
Onder verwijzing naar de vorige rechtsoverweging zal de voorzieningenrechter [Gedaagden] tevens veroordelen om de tenuitvoerlegging te staken van het vonnis van 22 maart 2018, voor zover deze tenuitvoerlegging is gebaseerd op de aanzegging van 6 april 2018, op straffe van een dwangsom zoals in het dictum omschreven.
voorwaarde toekomstige executie
5.13.
Ter voorkoming dat [Gedaagden] opnieuw lichtvaardig overgaat tot executie van de dwangsomveroordeling, zal de voorzieningenrechter bepalen dat elke volgende aanzegging van een gestelde overtreding vergezeld dient te gaan van schriftelijke bewijsstukken.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat [Eisers] het vonnis heeft overtreden, bestaat voor verhoging van de dwangsom geen aanleiding. De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.

7.Voorts in conventie en in reconventie

7.1.
Op grond van artikel 237 lid 1 Rv kunnen proceskosten tussen partijen gecompenseerd worden (onder meer) indien partijen familie van elkaar zijn. Hoewel partijen familie van elkaar zijn, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de proceskosten te compenseren. Het geschil ziet immers eerst en vooral op de uitoefening van een recht van overpad en heeft dus weinig uitstaande met de familierelatie. [Eisers] zal zowel in conventie als in reconventie (factor 1,5) als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,81
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
1.224,00(factor 1,5 × tarief € 816,00)
Totaal € 1.616,81

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
heft alle beslagen op, door of op verzoek van [Gedaagden] gelegd ten laste van [Eisers] op basis van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaakrolnummer 333010 / KZ ZA 18-328, waaronder maar niet beperkt tot:
i. het op 16 april 2018 gelegde beslag op de woning en bedrijfsgebouwen van [Eisers] aan de [straatnaam A] 40A en 40B te [plaats] ;
ii. het op 19 april 2018 gelegde beslag op de aan [Eisers] toebehorende personenauto (Volkswagen Scirocco) en vrachtwagen (DAF AE45CE);
iii. het op 22 mei 2018 gelegde beslag onder ING Bank.
8.2.
veroordeelt [Gedaagden] om de tenuitvoerlegging te staken van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaak/rolnummer 333010 / KZ ZA 18-32, voor zover deze tenuitvoerlegging is gebaseerd op de aanzegging van 6 april 2018, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat dit verbod wordt overtreden, met een maximum van € 10.000.-.
8.3.
bepaalt dat als voorwaarde voor de toekomstige tenuitvoerlegging door [Gedaagden] van het vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, op 22 maart 2018 gewezen onder zaakrolnummer 333010 / KZ ZA 18-32, zal gelden dat iedere volgende aanzegging door [Gedaagden] van een gestelde overtreding door [Eisers] van hun veroordelingen van voornoemd vonnis vergezeld dient te gaan van schriftelijke bewijsstukken van de gestelde overtreding.
8.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.6.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
8.7.
veroordeelt [Gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [Eisers] tot op heden begroot op € 1.616,81,
8.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
EH/PB