Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[naam curator], in hoedanigheid van curator in het faillissement van [B.V. A] B.V.,
1.De procedure
3.Het geschil
primairte bepalen dat ING Bank en de curator, op straffe van een dwangsom, binnen twee weken na dit vonnis hoofdelijk gehouden zijn aan hem juridisch te leveren, vrij van hypotheek en beslag, het kavel van 4.000 m2 met daarop tenminste 375 m2 bouwblok, zoals bepaald in het vonnis van deze rechtbank van 9 augustus 2017 en conform een aan dat vonnis te hechten tekening alsmede in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 4 januari 2018, tegenover de verplichting van [Eiser] om aan ING Bank de koopprijs van € 65.000,00 te voldoen;
subsidiairING Bank en de curator op straffe van een dwangsom te verbieden om over te gaan tot openbare dan wel onderhandse verkoop van het perceel waarvan het kavel deel uitmaakt, totdat ter zake een onherroepelijk eindvonnis in een door [Eiser] binnen twee maanden na dit vonnis te initiëren bodemprocedure zal zijn gewezen, waarin medewerking van ING Bank en de curator wordt gevorderd aan de juridische levering, vrij van hypotheek en beslag, van het kavel;
4.De beoordeling van het geschil
€ 980,00
NJ2012/233 (
Duka/Achmea) pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
€ 980,00