ECLI:NL:RBGEL:2018:3215

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
C/05/337968 / KG RK 18/511
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

Op 16 juli 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland het verzoek tot wraking van mr. D.M.I. de Waele afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. M.A.M. Lem, was ingediend op 31 mei 2018 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was. Verzoeker stelde dat de rechter handelingen had verricht terwijl het wrakingsverzoek nog in behandeling was, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker en zijn raadsvrouw niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, ondanks dat zij op de hoogte waren van de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de rechter niet onpartijdig was en dat de door hem aangevoerde gronden niet voldoende waren om de schijn van partijdigheid te rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was en dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/337968 / KG RK 18/511
Beslissing van 16 juli 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam]
hierna te noemen: verzoeker,
raadsvrouw: mr. M.A.M. Lem
strekkende tot de wraking van
mr. D.M.I. de Waele,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 mei 2018, inclusief bijlagen;
-een stuk genaamd ‘proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 30 mei 2018’ (hierna: het ‘proces-verbaal’);
-de brief d.d. 20 juni 2018 van de zijde van verzoeker;
-het schriftelijk verweer van de rechter, door de wrakingskamer ontvangen op 25 juni 2018.
1.2
Verzoeker en de rechter zijn bij brief van 7 juni 2018 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 juli 2018 om 15:30 uur.
1.3
Met een schriftelijk wrakingsverzoek van 26 juni 2018 heeft verzoeker de leden van onderhavige wrakingskamer (hierna: de wrakingsrechters) gewraakt. Hierop is met spoed een (tweede) wrakingskamer geformeerd ter beoordeling van dit wrakingsverzoek. De mondelinge behandeling van deze wraking is vervolgens gepland op 2 juli 2018 om 15:00 uur. In de oproep d.d. 28 juni 2018 voor de zitting van 2 juli 2018 om 15:00 uur, gericht aan verzoeker, staat:
Afhankelijk van de uitkomst van dit wrakingsverzoek kan aansluitend de wraking van u tegen mr. D.M.I. de Waele behandeld worden.
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek strekkende tot wraking van de wrakingsrechters heeft op 2 juli 2018 om 15:00 uur plaatsgevonden. De (tweede) wrakingskamer heeft direct na de mondelinge behandeling, in aanwezigheid van verzoeker, diens advocaat mr. Lem en de wrakingsrechters, op dit verzoek beslist. De (tweede) wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingsrechters afgewezen.
1.5
Bij de aansluitende mondelinge behandeling van onderhavig verzoek tot wraking van de rechter zijn verzoeker en mr. Lem niet verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. R.C.H. Bruinier, advocaat van de wederpartij in de bodemzaak, is, als toehoorder, wel verschenen.
1.6
De wrakingskamer heeft voor aanvang van de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met mr. Lem vanwege de afwezigheid van verzoeker en mr. Lem. Mr. Lem heeft de wrakingskamer telefonisch bericht dat zij de oproep van 28 juni 2018 (rechtsoverweging 1.3) had ontvangen, maar dat haar niet duidelijk was dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van de rechter, gepland op 2 juli 2018 om 15:30 uur, (nog) door zou gaan. Mr. Lem, die aangaf dat zij verzoeker niet meer kon bereiken, heeft (telefonisch) verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van de rechter. De wrakingskamer heeft mr. Lem vervolgens bericht dat op het verzoek zou worden beslist waarna zij daarover zou worden teruggebeld.
1.7
De wrakingskamer heeft na beraadslaging het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen. Daarbij is overwogen dat de wrakingskamer van oordeel is dat het voor verzoeker en mr. Lem gelet op de inhoud van de correspondentie, de oproep d.d. 7 juni 2017 alsmede de oproep d.d. 28 juni 2018 met de zin zoals geciteerd in rechtsoverweging 1.3, die per gewone en aangetekende post, alsmede per mail zijn verzonden en waarvan de ontvangst niet is betwist, duidelijk moet zijn geweest dat de mondelinge behandeling van het onderhavig verzoek tot wraking van de rechter doorgang zou vinden wanneer de (tweede) wrakingskamer het wrakingsverzoek tegen de wrakingsrechters af zou wijzen. Bovendien stond de wrakingszitting van 15:30 uur aangekondigd op de daarvoor beschikbare beeldschermen in het paleis van justitie en heeft de voorzitter van de wrakingskamer direct nadat bekend werd dat het verzoek tot wraking van de wrakingsrechters was afgewezen, aan de bode doorgegeven dat de geplande mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen de rechter doorgang zou vinden. Mocht er al sprake zijn geweest van onduidelijkheid over de vraag wanneer het verzoek tot wraking van de rechter mondeling zou worden behandeld, dan had het op de weg van verzoeker en mr. Lem gelegen hierover navraag bij de informatie- of bodebalie te doen. Dit hebben zij nagelaten. In plaats daarvan hebben zij direct het paleis van justitie verlaten zonder dat verzoeker nog bereikbaar was. Een reden waarom zij dit, ondanks de in rechtsoverweging 1.3. geciteerde mededeling hebben gedaan heeft mr. Lem niet gegeven. Dit handelen komt voor risico van verzoeker.
1.8
De wrakingskamer heeft getracht mr. Lem, zoals haar was toegezegd, persoonlijk van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek op de hoogte te stellen, maar mr. Lem was volgens haar secretaresse telefonisch niet meer bereikbaar. De wrakingskamer heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de motivering daarvan aan de secretaresse van mr. Lem meegedeeld en haar tevens bericht dat de mondelinge behandeling om 16:45 uur alsnog zou aanvangen. Mr. Lem noch verzoeker zijn verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer NL17.14165 (de bodemzaak) tussen verzoeker en [naam wederpartij] (hierna: de wederpartij).
2.2 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, kort samengevat, het volgende aan zijn verzoek ten grondslaggelegd.
Verzoeker stelt dat de rechter ter zitting heeft aangegeven, nota bene in afwijking van het geldend procesrecht ter zake digitaal procederen en nota bene nog eerst achteraf, om alle ingediende stukken en producties, inclusief de ‘repliek’ en de ‘dupliek’ in de procedure toe te laten.
De rechter had, aldus verzoeker, onvoldoende kennis van de inhoud van de door verzoeker ingediende processtukken en producties. Dat bleek, zo voert hij aan, met name uit de door de rechter gaandeweg aan verzoeker voorgelegde vragen naar de ‘bekende weg’. In vervolg daarop heeft de rechter een (voorlopig) oordeel gevormd gebaseerd op schijnbaar onvoldoende kennis van de inhoud van de namens verzoeker geproduceerde stukken en producties en heeft de rechter vanuit dat (voorlopig) oordeel verzoeker ondervraagd. Dit heeft bij verzoeker, zo stelt hij, de schijn gewekt dat de rechter de ter zake doende processtukken van de zijde van verzoeker niet dan wel onvoldoende kende en, sterker nog, dat de rechter zich daarover desondanks een (voorlopig) oordeel heeft gevormd alsook over de persoon van verzoeker.
Ter zitting is eveneens gebleken dat de rechter, wellicht vanwege een gebrek aan voldoende kennis van de processtukken, de feitelijke gronden van de eis van de wederpartij heeft aangevuld, aldus verzoeker. Zij heeft hiermee de schijn gewekt te improviseren, maar dan wel in het nadeel van de belangen van verzoeker, en dit ‘op de koop toe te nemen’. Daarmee heeft de rechter bij verzoeker de schijn gewekt niet onpartijdig althans niet onbevooroordeeld te zijn.
Verzoeker voelt zich voorts onvoldoende/onevenredig gehoord door de rechter. In feite heeft de rechter, aldus verzoeker, de spreektijd van verzoeker gebruikt om helderheid te krijgen over de inhoud van de namens verzoeker ingediende stukken en producties. Verzoeker is, zo voert hij aan, ter zitting in het geheel niet gehoord, althans niet zodanig zoals de wederpartij wel is gehoord. Dit heeft bij verzoeker de schijn gewekt dat de rechter niet onpartijdig althans niet onbevooroordeeld is geweest.
De rechter heeft tot slot aan het einde van de zitting, zonder daartoe een voorstel aan partijen te doen, ten overstaan van partijen haar voorlopig oordeel over de zaak uitgesproken. Ook hiermee heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft bij brief d.d. 20 juni 2018, kort samengevat, het volgende aangevuld.
De rechter heeft het ‘proces-verbaal’ laten opmaken dan wel gecontroleerd, terwijl zij hangende het wrakingsverzoek geen proceshandelingen mag verrichten. Dit wekt bij verzoeker, zo stelt hij, andermaal de schijn van vooringenomenheid van de rechter en voorts wekt het de schijn dat de rechter de uitkomst van het wrakingsverzoek probeert te beïnvloeden, in strijd met het Wrakingsprotocol. De inhoud van het ‘proces-verbaal’ komt, aldus verzoeker, niet (geheel) overeen met hetgeen, alsook de wijze waarop, een en ander ter zitting d.d. 30 mei 2018 is besproken. Verzoeker verzoekt de wrakingskamer het ‘proces-verbaal’, dat door de rechter niet ondertekend is, niet te kwalificeren als ‘het proces-verbaal van de zitting d.d. 30 mei 2018’ in de bodemzaak en het ‘proces-verbaal’ geen onderdeel uit te laten maken van de stukken die betrekking hebben op de behandeling van onderhavig wrakingsverzoek.
2.2
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna betrokken bij de beoordeling van het wrakingsverzoek, voor zover nodig.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De rechter heeft aangevoerd dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend en het verzoek daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voert aan dat de reden waarom verzoeker aan haar rechterlijke onpartijdigheid twijfelt ter zitting aan hem kenbaar werd. Niet is toegelicht noch valt in te zien waarom dat toen niet aanstonds mondeling kon worden meegedeeld, aldus de rechter.
3.3
Het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan (artikel 4.4 van het Wrakingsprotocol rechtbank Gelderland (hierna: Wrakingsprotocol)). Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat zij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 30 mei 2018 dan wel kort na afloop hiervan en het verzoek is gedaan op 31 mei 2018. De wrakingskamer acht het in dit geval aannemelijk dat verzoeker na afloop van de zitting eerst in overleg moest treden met zijn advocaat alvorens een wrakingsverzoek in te kunnen dienen. Gelet op de omvang van het wrakingsverzoek is het tijdsverloop in deze niet dusdanig dat de latere indiening van het wrakingsverzoek leidt tot het oordeel dat verzoeker niet kan worden ontvangen in het verzoek.
3.4
Alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek toe te komen, ligt eerst ter beoordeling voor het verzoek om het ‘proces-verbaal’ niet als zodanig te kwalificeren in de bodemzaak en voorts het verzoek om dit stuk evenmin onderdeel uit te laten maken van de bij dit wrakingsverzoek mee te wegen stukken (rechtsoverweging 2.2 sub f).
De wrakingskamer is van oordeel dat de kwalificatie van een (proces)stuk in de bodemzaak buiten de bevoegdheid van de wrakingskamer ligt. Op grond van artikel 6.2 van het Wrakingsprotocol oordeelt, indien gegrondverklaring van een wrakingsverzoek volgt, de nieuwe rechter of kamer over de gevolgen van de gegrondverklaring, waaronder de kwalificatie dan wel status van een processtuk, zoals hier het ‘proces-verbaal’.
De wrakingskamer ziet voorts geen reden het opgemaakte proces-verbaal buiten beschouwing te laten. De wet verbiedt het opmaken van een proces-verbaal na een wrakingsverzoek niet. Dit volgt ook niet uit het Wrakingsprotocol. Integendeel, conform artikel 6.1 van het Wrakingsprotocol dient de zittingsgriffier bij een mondeling wrakingsverzoek ter zitting een proces-verbaal op te maken waarin ook de gronden van het wrakingsverzoek worden vast gelegd, welk proces-verbaal dan wordt getekend door de rechter en de zittingsgriffier. Dat het onderhavige wrakingsverzoek na de zitting is ingediend, maakt niet dat het opmaken en ondertekenen van een proces-verbaal niet is toegestaan. Het laten opmaken van een proces-verbaal betekent ook niet dat de rechter nog verder bemoeienis heeft met de zaak, het is slechts een vastlegging van wat eerder in de procedure vóór het indienen van het wrakingsverzoek is gebeurd, welke vastlegging door geen ander dan de rechter en de zittingsgriffier kan worden uitgevoerd. Dat van hetgeen heeft plaatsgevonden op een zitting, die vooraf is gegaan aan een wrakingsverzoek, een proces-verbaal wordt opgemaakt is daarbij staande praktijk. Uit de jurisprudentie volgt dat de omstandigheid, dat na een wrakingsverzoek de verdere behandeling van de zaak wordt geschorst, niet in de weg staat aan het opstellen van een proces-verbaal, zelfs niet van een proces-verbaal verdenking meineed (vgl: Hoge Raad van 10 januari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR1143). De wrakingskamer ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om het ‘proces-verbaal’, dat overigens is ondertekend door zowel de rechter als de zittingsgriffier, niet als (proces)stuk in onderhavig wrakingsverzoek toe te laten. Dit betekent echter niet dat zonder meer wordt uitgegaan van de juistheid van de inhoud van dit ‘proces-verbaal’. Het staat verzoeker vrij de inhoud van dit ‘proces-verbaal’ van commentaar te voorzien en zijn visie over het verloop van de zitting alsook de verklaringen ter zitting weer te geven. Het ‘proces-verbaal’, en ook de weergave van verzoeker van de gang van zaken ter zitting, worden dus niet buiten beschouwing gelaten in deze procedure.
3.5
Verzoeker vindt de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechter heeft alle ingediende stukken, waaronder de stukken met de titels ‘repliek’ en ‘dupliek’ toegelaten als processtukken in de bodemzaak (rechtsoverweging 2.2 sub a). De wrakingskamer oordeelt als volgt. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze (hoge) drempel niet.
3.6
Verzoeker vindt voorts dat de rechter onvoldoende kennis had van de processtukken en dat zij zich desondanks een - ongevraagd - (voorlopig) oordeel heeft gevormd (rechtsoverweging 2.2 sub b en e). De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker voornoemde stellingen - gelet op de betwisting daarvan door de rechter - onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarom niet aannemelijk geworden dat de rechter over onvoldoende kennis van de processtukken (van verzoeker) zou beschikken, nog daar gelaten dat als daar wel van zou worden uitgegaan dit de vrees voor partijdigheid nog niet rechtvaardigt. Het voorlopig oordeel van de rechter is bovendien onder voorbehoud gegeven en verzoeker heeft niet weersproken dat de rechter partijen heeft gevraagd of zij een voorlopig oordeel op prijs stelden en dat partijen hiermee hebben ingestemd.
3.7
Verzoeker verwijt de rechter vervolgens dat zij de feitelijke gronden van de eis van de wederpartij heeft aangevuld en daarmee de schijn heeft gewekt niet onpartijdig althans niet onbevooroordeeld te zijn (rechtsoverweging 2.2 sub c). De rechter betwist de door verzoeker hieraan ten grondslag gelegde citaten van hetgeen zij ter zitting zou hebben gezegd en verwijst naar de inhoud van het ‘proces-verbaal’. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van aanvulling van de feitelijke gronden door de rechter. Hooguit is sprake geweest van een juridische duiding van de standpunten van partijen door de rechter. Van vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor is echter geen sprake.
3.8
Tot slot verwijt verzoeker de rechter dat zij hem onvoldoende/onevenredig heeft gehoord (rechtsoverweging 2.2 sub d). De rechter erkent dat zij bij de wederpartij minder vragen had dan bij verzoeker, maar dat zij als rechter zal moeten onderzoeken welke standpunten partijen innemen en moet aangeven wat daarvan nog niet duidelijk (genoeg) is. Het enkele feit dat het ene betoog minder aanleiding geeft tot vragen dan het andere betoog is ingegeven door niets anders dan inhoudelijke aspecten en het doel de standpunten ten volle te kunnen doorgronden, aldus de rechter. De wrakingskamer is van oordeel dat minder spreektijd, voor zover dat al moet worden aangenomen, niet betekent dat verzoeker daardoor onvoldoende is gehoord. Verzoeker heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij te weinig spreektijd heeft gekregen en dat hij daardoor zijn standpunten ter zitting onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen en wel in die mate dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor partijdigheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van (enige schijn van) partijdigheid.
3.9
Verzoeker heeft in deze procedure twee opeenvolgende wrakingsverzoeken gedaan, zowel tegen de rechter als tegen de wrakingsrechters, op gronden die de verzoeken niet konden dragen, waarmee de voortgang van de procedure in de hoofdzaak wordt vertraagd. Uit het handelen van verzoeker en zijn advocaat zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 1.5 tot en met 1.8 blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer voorts niet dat verzoeker daadwerkelijk geïnteresseerd was in een optimale behandeling van het wrakingsverzoek tegen de rechter. Indien het handelen van hen tot aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek zou hebben geleid, wat kennelijk werd beoogd, zou dit tot een aanzienlijke verdere vertraging hebben geleid. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.