2.1Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer NL17.14165 (de bodemzaak) tussen verzoeker en [naam wederpartij] (hierna: de wederpartij).
2.2 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, kort samengevat, het volgende aan zijn verzoek ten grondslaggelegd.
Verzoeker stelt dat de rechter ter zitting heeft aangegeven, nota bene in afwijking van het geldend procesrecht ter zake digitaal procederen en nota bene nog eerst achteraf, om alle ingediende stukken en producties, inclusief de ‘repliek’ en de ‘dupliek’ in de procedure toe te laten.
De rechter had, aldus verzoeker, onvoldoende kennis van de inhoud van de door verzoeker ingediende processtukken en producties. Dat bleek, zo voert hij aan, met name uit de door de rechter gaandeweg aan verzoeker voorgelegde vragen naar de ‘bekende weg’. In vervolg daarop heeft de rechter een (voorlopig) oordeel gevormd gebaseerd op schijnbaar onvoldoende kennis van de inhoud van de namens verzoeker geproduceerde stukken en producties en heeft de rechter vanuit dat (voorlopig) oordeel verzoeker ondervraagd. Dit heeft bij verzoeker, zo stelt hij, de schijn gewekt dat de rechter de ter zake doende processtukken van de zijde van verzoeker niet dan wel onvoldoende kende en, sterker nog, dat de rechter zich daarover desondanks een (voorlopig) oordeel heeft gevormd alsook over de persoon van verzoeker.
Ter zitting is eveneens gebleken dat de rechter, wellicht vanwege een gebrek aan voldoende kennis van de processtukken, de feitelijke gronden van de eis van de wederpartij heeft aangevuld, aldus verzoeker. Zij heeft hiermee de schijn gewekt te improviseren, maar dan wel in het nadeel van de belangen van verzoeker, en dit ‘op de koop toe te nemen’. Daarmee heeft de rechter bij verzoeker de schijn gewekt niet onpartijdig althans niet onbevooroordeeld te zijn.
Verzoeker voelt zich voorts onvoldoende/onevenredig gehoord door de rechter. In feite heeft de rechter, aldus verzoeker, de spreektijd van verzoeker gebruikt om helderheid te krijgen over de inhoud van de namens verzoeker ingediende stukken en producties. Verzoeker is, zo voert hij aan, ter zitting in het geheel niet gehoord, althans niet zodanig zoals de wederpartij wel is gehoord. Dit heeft bij verzoeker de schijn gewekt dat de rechter niet onpartijdig althans niet onbevooroordeeld is geweest.
De rechter heeft tot slot aan het einde van de zitting, zonder daartoe een voorstel aan partijen te doen, ten overstaan van partijen haar voorlopig oordeel over de zaak uitgesproken. Ook hiermee heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft bij brief d.d. 20 juni 2018, kort samengevat, het volgende aangevuld.
De rechter heeft het ‘proces-verbaal’ laten opmaken dan wel gecontroleerd, terwijl zij hangende het wrakingsverzoek geen proceshandelingen mag verrichten. Dit wekt bij verzoeker, zo stelt hij, andermaal de schijn van vooringenomenheid van de rechter en voorts wekt het de schijn dat de rechter de uitkomst van het wrakingsverzoek probeert te beïnvloeden, in strijd met het Wrakingsprotocol. De inhoud van het ‘proces-verbaal’ komt, aldus verzoeker, niet (geheel) overeen met hetgeen, alsook de wijze waarop, een en ander ter zitting d.d. 30 mei 2018 is besproken. Verzoeker verzoekt de wrakingskamer het ‘proces-verbaal’, dat door de rechter niet ondertekend is, niet te kwalificeren als ‘het proces-verbaal van de zitting d.d. 30 mei 2018’ in de bodemzaak en het ‘proces-verbaal’ geen onderdeel uit te laten maken van de stukken die betrekking hebben op de behandeling van onderhavig wrakingsverzoek.