ECLI:NL:RBGEL:2018:3219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5907
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering had aangevraagd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziek gemeld in 2010 en vroeg in 2017 een WIA-uitkering aan, maar deze werd afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische gegevens en klachten.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht. De verzekeringsartsen hadden alle relevante klachten van eiseres in kaart gebracht en hun conclusies waren goed onderbouwd. De rechtbank vond het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening had gehouden met een behandeling die eiseres na het bestreden besluit zou starten, aangezien de medische toestand op de datum in geding, 2 maart 2017, bepalend was voor de besluitvorming.

Eiseres voerde ook aan dat haar depressieve klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen deze klachten wel degelijk hadden betrokken en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiseres in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met haar medische belastbaarheid, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/5907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2018

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B.O. Vreeswijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 2 maart 2017 (hierna: datum in geding) afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam geweest als rechercheur vreemdelingentoezicht voor 36,34 uur per week. Op 16 augustus 2010 heeft zij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met lichamelijke en psychische klachten. Eiseres heeft op 12 januari 2017 een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Verweerder heeft eiseres geen WIA-uitkering toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de arts D.C.B. te Lintum en geaccordeerd door verzekeringsarts C. van Asselt van 28 februari 2017 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep P.R.S. Baidjoe van 22 september 2017. De voor eiseres vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 februari 2017. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in het rapport van arbeidsdeskundige R.J. Nitert van 23 maart 2017.
4.1
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Hiertoe brengt zij naar voren dat verweerder onvoldoende acht heeft geslagen op de medische gegevens die in 2011 door GGZ Centraal aan de bedrijfsarts zijn toegestuurd. Ook heeft verweerder geen nadere medische gegevens opgevraagd bij GGZ Centraal over de behandeling die zij daar tot 2014 heeft ondergaan. Tot slot heeft verweerder nagelaten bevindingen bij zijn oordeelvorming te betrekken van een behandelaar bij wie eiseres na het bestreden besluit een behandeling zou starten.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de medische rapporten blijkt dat alle klachten van eiseres in kaart zijn gebracht, te weten pijnklachten in nek, rug, heupen, polsen, vingers, knieën en schouders, hoofdpijn, maagklachten, psychische klachten, geheugenklachten, vergeetachtigheid en vermoeidheid. Verder blijkt uit de rapporten dat de verzekeringsartsen deze klachten op deugdelijke en kenbare wijze hebben betrokken bij hun medische beoordeling. Datzelfde geldt voor de informatie van de behandelend sector, waaronder de medische informatie van GGZ Centraal. Tot slot merkt de rechtbank op dat de medische toestand van eiseres op de datum in geding, te weten 2 maart 2017, relevant is voor de besluitvorming van verweerder. De rechtbank acht het daarom niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opmaken van zijn rapport de bevindingen van een behandeling die eiseres in verband met toegenomen klachten ná het bestreden besluit zou starten niet heeft afgewacht.
5.1
Eiseres voert in de tweede plaats aan dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Zij voert hiertoe aan dat haar depressieve klachten door de verzekeringsartsen niet dan wel onvoldoende bij hun beoordeling zijn betrokken.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen in de medische rapporten op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiseres belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van eiseres, haar dagverhaal, de stukken van de behandelend sector en op hun eigen bevindingen. Naar aanleiding van de depressieve klachten die volgens de verzekeringsartsen aanwezig waren zijn beperkingen aangenomen en in de FML verwerkt. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen.
5.3
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 mei 2018 dat er bij eiseres geen sprake zou zijn van een depressie is in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk. In de medische rapporten die ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit zijn de depressieve klachten immers benoemd. Bovendien hebben deze klachten vervolgens in de FML geleid tot beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank laat het standpunt van 9 mei 2018 daarom verder buiten bespreking.
6.1
Eiseres voert daarnaast aan dat er een urenbeperking moet worden aangenomen. Zowel haar pijnklachten als depressieve klachten geven hiertoe aanleiding.
6.2
De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten op overtuigende wijze toegelicht waarom eiseres in staat moet worden geacht acht uur per dag te werken. Nu eiseres haar standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak kan er bovendien van uitgegaan worden dat een verzekeringsarts beschikt over voldoende kennis, tenzij er aanleiding is om daaraan te twijfelen. [1] De rechtbank heeft die twijfel niet.
7. Dat eiseres zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiseres van haar klachten en haar daar serieus in neemt, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiseres zijn vast te stellen. [2] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
8. Eiseres moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 28 februari 2017.
9. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapportages de medische geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor eiseres voldoende toegelicht. Nu eiseres daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 juli 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:308.
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:3214.