In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde militair. De officier van justitie vorderde dat de militaire kamer het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde had genoten uit een hennepkwekerij, zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten dit bedrag aan de staat terug te betalen. Het geschatte voordeel werd vastgesteld op € 92.882,04. De zaak kwam ter terechtzitting op 11 juni 2018, waar de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.K.T. Schoffelen. De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, hield vast aan de vordering.
De militaire kamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De veroordeelde had eerder een vonnis ontvangen waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De militaire kamer oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten uit de hennepkwekerij. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gebaseerd op de opbrengsten van drie oogsten, waarbij de kosten voor de huur van de woning en andere uitgaven in mindering werden gebracht. De militaire kamer volgde deels de berekening van de officier van justitie en kwam tot de conclusie dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 97.730,40 bedroeg, waarna de kosten voor de benadeelde partij in mindering werden gebracht.
De beslissing van de militaire kamer was gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de veroordeelde werd verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.