ECLI:NL:RBGEL:2018:3438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
C/05/338586 / KG RK 18-564
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de Belastingdienst

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 10 juli 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. drs. M.J.C. Pieterse, die destijds rechter was in deze rechtbank en thans raadsheer in het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Verzoeker stelde dat de rechter hem tijdens de zitting van 8 juni 2018 de mond had gesnoerd en dat er sprake was van partijdigheid door het stellen van insinuerende vragen. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gegronde vrees voor partijdigheid was. De rechter had verzoeker voldoende ruimte geboden om zijn standpunt toe te lichten en had niet onterecht gehandeld door verzoeker te vragen niet in herhaling te vallen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde vragen van de rechter niet konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moest aanvoeren om het tegendeel aan te tonen.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek als ongegrond afgewezen, en de rechtbank verklaarde dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de rechters A. van der Mei (voorzitter), H. Heenk en B. Bierbooms, in tegenwoordigheid van griffier mr. Korevaar.

Uitspraak

beslissing
__________________________________________________________________________________
RECHTBANK GELDERLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/338586 / KG RK 18-564
Beslissing van 10 juli 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. drs. M.J.C. Pieterse,
tot 1 juli 2018 rechter in deze rechtbank, thans raadsheer in het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 8 juni 2018, het schrijven van verzoeker van 11 juni 2018, het proces-verbaal van 22 juni 2018 waarin de wrakingsgrond is vermeld, de schriftelijke reactie van de rechter van 21 juni 2018 en de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 juli 2018.
Bij de mondelinge behandeling op 9 juli 2018 is verzoeker verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met Awb-nummers 18/866 en 18/868 tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem.
2.2
Verzoeker heeft aan zijn verzoek, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de rechter hem tijdens de zitting van 8 juni 2018 de mond heeft gesnoerd, onder meer door te zeggen dat verzoeker niet over de ingezonden stukken mocht praten, en dat de rechter veel te veel insinuerende vragen heeft gesteld. Volgens verzoeker had er na de wraking een proces-verbaal moeten worden opgemaakt, dat zowel door hem als de rechter zou moeten worden ondertekend. Ook overigens voldeed het proces- verbaal niet aan de juridische eisen van zorgvuldigheid. De non-verbale communicatie tussen de rechter en de vertegenwoordiger van de Belastingdienst en de ongeïnteresseerde houding van de rechter droegen niet bij aan het beeld van een objectieve rechter.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van de zitting van 8 juni 2018 niet is vermeld dat verzoeker niet over de ingezonden stukken mocht praten. Wel heeft de rechter in zijn verweer aangegeven dat hij verzoeker mogelijk, gelet op de omvang van de gewisselde stukken, heeft gevraagd niet in herhaling te vallen. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker ook bevestigd dat hij wel over de stukken heeft kunnen praten. In het proces-verbaal is opgenomen dat de rechter heeft voorgesteld de zaak anders te doen dan normaal, namelijk door te beginnen met het stellen van vragen door de rechter. Nadat verzoeker zijn bedenkingen over die werkwijze naar voren had gebracht, heeft de rechter verzoeker alsnog in de gelegenheid gesteld zijn beroepschrift nader toe te lichten, in welk kader verzoeker ook de ingezonden stukken aan de orde heeft kunnen stellen. Daarna heeft de rechter enkele vragen gesteld. De klacht van verzoeker dat deze vragen voor hem nutteloos waren en niets met het geschil van doen hadden, kan niet tot gegrondheid van het wrakingsverzoek leiden. De rechter heeft in zijn reactie vermeld dat hij heeft geprobeerd te achterhalen wat verzoeker wilde bereiken met een gesprek met de Belastingdienst. Dat de gestelde vragen aanleiding konden zijn voor een objectief gegronde vrees voor partijdigheid, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. De behandeling van de zaak ter zitting door de rechter geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van zijn nieuwsgierigheid naar het onderliggende conflict en van een actieve houding van de rechter. In de bijlage ‘Een zitting bij de bestuursrechter’, die bij de uitnodiging voor de zitting van 8 juni 2018 is gevoegd, is ook vermeld dat de rechter bespreekt wat de geschilpunten zijn en wat er moet gebeuren om op deze punten te kunnen beslissen of om deze op te lossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter verzoeker voldoende ruimte geboden om zijn standpunt toe te lichten.
Voor zover de rechter verzoeker heeft verzocht om geen Latijnse uitdrukkingen te gebruiken (of niet zonder Nederlandse vertaling) of om niet in herhaling te vallen, hoort dit tot de gebruikelijke regie- en ordetaken van de rechter. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat de rechter een ongeïnteresseerde houding ter zitting zou hebben aangenomen nu dit is weersproken door de rechter en hierover ter zitting geen opmerking is gemaakt door verzoeker.
Verzoeker hoefde overigens het wrakingsproces-verbaal niet te ondertekenen; niet gebleken is dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad. Zijn overige gronden zijn bij de behandeling en beoordeling betrokken.
Dit alles betekent dat het wrakingsverzoek als ongegrond wordt afgewezen. Wat meer of anders is aangevoerd, leidt niet tot een andere beslissing.
3.3
Gelet op het bovenstaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Van der Mei (voorzitter), Heenk en Bierbooms, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en in openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.