ECLI:NL:RBGEL:2018:351

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
05/760091-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een militair wegens mishandeling door tegenstrijdige verklaringen van aangevers

Op 29 januari 2018 heeft de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 38-jarige militair, die werd beschuldigd van mishandeling van drie mannen op 23 oktober 2016 in Reusel. De officier van justitie eiste een werkstraf van 38 uren, gebaseerd op verklaringen van vier getuigen die stelden dat de verdachte de aangevers had geslagen. Echter, de militaire kamer oordeelde dat de verklaringen van de aangevers onderling tegenstrijdig waren en niet zonder meer als betrouwbaar konden worden aangemerkt. De militaire kamer wees op de inconsistenties in de verklaringen van de aangevers en de getuige, en concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het tenlastegelegde feit had gepleegd.

De verdediging stelde dat de verklaringen van de aangevers ongeloofwaardig waren en dat er geen reden was om aan de verklaring van de verdachte te twijfelen. De militaire kamer nam deze argumenten serieus en concludeerde dat de verklaringen van de aangevers niet alleen tegenstrijdig waren, maar ook dat er twijfels bestonden over hun betrouwbaarheid, vooral gezien het feit dat een van de aangevers valse informatie aan de politie had verstrekt.

Uiteindelijk sprak de militaire kamer de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De benadeelde partijen, de aangevers, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en betrouwbare getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760091-17
Datum uitspraak : 29 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. T.S.S. Overes, advocaat te Leiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 januari 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2016 te Reusel, gemeente Reusel-de Mierden, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een of meerdere malen te stompen en/of te slaan en/of met kracht te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond gevallen is/zijn.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en dat hij moet worden veroordeeld tot een werkstraf van 38 uren. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat er vier personen zijn, die hebben verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Verbalisant heeft bij [slachtoffer 1] een litteken geconstateerd, zodat sprake is geweest van letsel. Er zijn twee personen die hebben verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer 2] tweemaal heeft geslagen en er zijn drie personen die hebben verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer 3] minimaal één keer in zijn gezicht heeft geslagen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en getuige [getuige 1] . Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij [slachtoffer 2] met een vlakke hand in het gezicht heeft geraakt en dat hij iemand heeft geduwd.
De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het slaan van aangevers, onder verwijzing naar de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en getuige [getuige 1] . Verdachte heeft immers door zwaaiende bewegingen te maken met zijn armen bewust gehandeld en de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor pijn of letsel zou ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [getuige 1] als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt. De verklaringen komen inhoudelijk niet met elkaar overeen en de verklaringen zijn door de omstandigheden van het geval niet overtuigend.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat op grond van de verklaringen, die door de aangevers, de getuige en verdachte zijn afgelegd, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd op 23 augustus 2016 te Reusel. Daarnaast is niet duidelijk geworden wie welke rol heeft vervuld in het geheel. Daartoe overweegt de militaire kamer als volgt.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte tegen [slachtoffer 2] stond te gebaren en te tieren en dat verdachte aan [slachtoffer 1] toen een klap gaf, waardoor hij op de grond viel.
[slachtoffer 2] heeft daarentegen verklaard dat verdachte twee onbekende jongens sloeg, dat verdachte daarna [slachtoffer 3] een klap gaf en dat verdachte daarna pas [slachtoffer 1] sloeg. Volgens [slachtoffer 2] heeft hij verdachte toen vastgepakt en gaf verdachte hem daarop tot twee keer toe een klap. In beide gevallen is hij toen op de grond gevallen, aldus de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij naar een jongedame floot en vervolgens tweemaal door verdachte werd geslagen. Dit was beide keren met de platte hand. Volgens [slachtoffer 3] heeft verdachte daarna [slachtoffer 1] geslagen. Van [slachtoffer 3] heeft voorts verklaard dat hij degene was die toen [slachtoffer 1] , die op de grond was gevallen, op zijn zij heeft gelegd. Daarna is [slachtoffer 2] geslagen of geduwd, aldus [slachtoffer 3] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangever [slachtoffer 3] tweemaal sloeg, waarvan één keer met een vuistslag, en dat verdachte daarna door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd weggeduwd. Daarop werden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door verdachte geslagen. Allebei vielen zij op de grond. [getuige 1] heeft verklaard dat hij degene was die [slachtoffer 1] toen op zijn zij heeft gelegd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat een onbekende man achter zijn vrouw aanliep en op korte afstand van haar neukbewegingen maakte. Hij ging hen achterna en tikte de man aan, die inmiddels bij een groep stond, waar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] deel van uitmaakten. Hij vertelde de man dat hij het niet normaal vond wat de man had gedaan. Daarop keerde het groepje zich tegen hem. Hij wilde uitleggen wat er gebeurd was, maar hij kreeg een zet. Daarop heeft hij teruggeduwd, waardoor de onbekend gebleven man op de grond viel. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen daarna dreigend op verdachte af. Terwijl verdachte achteruit liep maakte hij een zwaaiende beweging om de mannen van zich af te houden en hij raakte daarbij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] viel daardoor op de grond.
De militaire kamer is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet zonder meer kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [getuige 1] . Deze verklaringen bevatten immers onderlinge tegenstrijdigheden op essentiële punten, zoals welke personen verdachte geslagen zou hebben, hoe vaak en op welke wijze hij zou hebben geslagen, alsmede wie van de aangevers hij als eerste zou hebben geslagen.
De militaire kamer neemt hierbij tevens in aanmerking dat [slachtoffer 1] direct na het incident een valse voornaam, valse geboortedatum en vals adres aan de politie heeft verstrekt, hetgeen de militaire kamer aanmerkt als weinig vertrouwenwekkend voor iemand die later stelt juist een slachtoffer te zijn. Bovendien heeft [slachtoffer 1] toen in bijzijn van de politie te kennen gegeven dat hij geen aangifte wilde doen tegen verdachte.
De militaire kamer stelt daarnaast vraagtekens bij de gang van zaken die vervolgens geleid heeft tot het alsnog doen van aangifte tegen verdachte. Zoals de militaire kamer afleidt uit de verklaringen van verdachte en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , hebben [slachtoffer 1] en zijn familie geprobeerd geld te krijgen van verdachte in ruil voor het afzien van het doen van aangifte. Daarbij hebben zij gerefereerd aan de voor verdachte – voor zijn aanstelling als militair – essentiële Verklaring van Geen Bezwaar, die in het gedrang zou kunnen komen wanneer verdachte voor een strafbaar feit veroordeeld zou worden.
Toen duidelijk was dat verdachte niet bereid was om geld te betalen, heeft [slachtoffer 1] als eerste aangifte tegen verdachte gedaan, gevolgd door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De stelling van de officier van justitie dat deze gang van zaken niet vreemd is, omdat het wel vaker gebeurt dat tussen dader(s) en slachtoffer(s) van strafbare feiten gesproken wordt over het vergoeden van de schade en dat, wanneer dat niet tot een gewenst resultaat leidt, alsnog aangifte wordt gedaan, kan de militaire kamer in dit geval niet volgen. Uit de verklaring van verdachte en die van [getuige 2] en [getuige 3] blijkt immers volstrekt niet dat is gesproken over een schadevergoeding. Bovendien waren bij dat gesprek [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] helemaal niet aanwezig.
Gelet op het voorgaande heeft de militaire kamer op basis van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De militaire kamer zal verdachte dan ook geheel vrijspreken van het tenlastegelegde.

3.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Ten overvloede overweegt de militaire kamer nog dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij vanwege de gestelde hersenschudding, die door verdachte zou zijn veroorzaakt, vier weken niet heeft kunnen werken. Hij zou zijn vrije dagen moeten hebben laten uitbetalen om aan inkomen te komen. Allereerst merkt de militaire kamer op dat de gestelde hersenschudding niet uit de aanwezige medische informatie blijkt of op andere wijze aannemelijk is geworden. Daarenboven zien de door [slachtoffer 1] ingestuurde loonstroken niet op een aaneengesloten periode van vier weken. Er is geen loonstrook waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] de tweede week na de gestelde mishandeling (week 44) vrije dagen heeft laten uitbetalen, terwijl er wel een loonstrook is waaruit blijkt dat hij de vijfde week na de gestelde mishandeling (week 47) vrije dagen heeft laten uitbetalen. Dit klopt echter niet met de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij na de gestelde mishandeling vier weken niet heeft kunnen werken.

4.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] :
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van [Linschoten] (voorzitter), mr. P.C. Quak, rechters,
en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
op 29 januari 2018.