ECLI:NL:RBGEL:2018:3599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
20 augustus 2018
Zaaknummer
05/841097-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841097-17
Datum uitspraak : 16 augustus 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te Zwolle PPC in Zwolle.
Raadsvrouw: mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 januari,
5 april, 31 mei en 2 augustus 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 07 oktober 2017 te Gameren, gemeente Zaltbommel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk met een steen, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 7 oktober 2017 te Gameren, gemeente Zaltbommel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een steen, althans hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van het primaire feit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om aangever van het leven te beroven. Ook is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever als gevolg van het slaan met een steen door verdachte zou komen te overlijden. Evenmin heeft verdachte gehandeld met voorbedachte rade. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] , die ruim 25 jaar tegenover verdachte in Gameren, gemeente Zaltbommel, woont, heeft het volgende verklaard. Hij, zijn gezin en andere buurtbewoners ondervinden sinds langere tijd en in toenemende mate overlast van verdachte. Het is aangever bekend dat verdachte zich stoort aan de plaats waar h0ij zijn auto parkeert. Op 7 oktober 2017 liep aangever de straat uit en kwam hij verdachte tegen. Hij hoorde verdachte roepen dat hij, aangever, niet naar hem wilde luisteren. Hij en verdachte stonden tegenover elkaar stil. Aangever zag en voelde dat verdachte ineens uithaalde en met zijn rechter hand tegen zijn hoofd sloeg. Verdachte had een stuk baksteen in zijn hand, waardoor de klap heel hard aankwam. Aangever werd geraakt aan de linkerzijde van het gezicht ter hoogte van zijn slaap. Hij zag en voelde direct dat het bloed uit zijn hoofd stroomde. De klap deed flink pijn. De huid rond zijn linker oog was gezwollen, ook had hij een schaafwond bij het linker oor en een kneuzing aan de zijkant van het gezicht en het hoofd. [2]
Uit medisch onderzoek van 7 oktober 2017 blijkt dat bij aangever sprake is van een lelijke scheurwond boven het rechter (de rechtbank leest: linker) oog van 2,5 cm lang en 2 à 3 centimeter diep met rafelige randen en 3 hechtingen. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij vanuit het raam in haar woonkamer zag dat verdachte met versnelde pas richting aangever liep en met zijn armen zwaaide. Aan de lichaamshouding van verdachte was te zien dat hij boos was. Getuige zag dat aangever stopte en dat verdachte hem tegenhield of vasthield. Vervolgens sloeg verdachte aangever met zijn rechter vuist en raakte hem in het gezicht. Aangever hing met zijn bovenlichaam achterover. [4]
Nadat verbalisanten een melding hadden ontvangen dat verdachte iemand met een baksteen zou hebben geslagen, zagen zij hem op 7 oktober 2017 in Gameren met een (stuk) baksteen in de hand lopen. [5] De steen had een lengte van ruim 9 centimeter en een gewicht van 744 gram. [6]
Ter zitting van 5 april 2018 heeft verdachte verklaard dat hij al twintig jaar frustraties had over het parkeergedrag van aangever en dat hij flipte toen hij hem zag. Verdachte was die dag in een ‘foute bui’. Hij liep een rondje en vond een metselsteen. Met de steen is hij in de richting van zijn huis gelopen. In de straat kwam hij aangever tegen. Afhankelijk van hoe je de steen gooit, kun je daarmee iemand doden, aldus verdachte. [7] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aangever spuugzat was. Toen hij aangever zag, was de maat vol en heeft hij hem op zijn ‘harses’ geslagen. [8]
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever uit boosheid over diens parkeergedrag van zeer korte afstand met kracht éénmaal met een baksteen van ruim 700 gram gericht tegen het hoofd heeft geslagen. Als gevolg hiervan heeft aangever onder meer een scheurwond boven zijn linker oog van 2 tot 3 centimeter diep opgelopen, die gehecht moest worden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door zo te handelen opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven c.q. hem dodelijk letsel toe te brengen, zoals primair ten laste is gelegd.
Verdachte heeft kort gezegd verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om aangever te doden. Nu er zich in het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevinden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de opzet van verdachte erop gericht was aangever van het leven te beroven, kan niet worden bewezen dat verdachte met vol opzet heeft gehandeld.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het van zeer korte afstand met kracht tegen het hoofd, in casu net boven het oog en dicht bij de linker slaap, zijnde een bijzonder kwetsbare plaats, slaan met een baksteen van ruim 700 gram, de dood met zich kan brengen. Dat mag bij een ieder als bekend worden verondersteld en dus ook bij verdachte. Overigens heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij wist dat je op deze wijze iemand kunt doden. Door met die wetenschap tóch te slaan heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. Verdachte heeft daarom voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Dat het slaan van verdachte geen fatale afloop heeft gehad en dat het letsel van aangever relatief beperkt is gebleven, maakt dit niet anders.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het primaire feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks07 oktober 2017 te Gameren, gemeente Zaltbommel,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk met een steen,
althans een hard voorwerpop/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

In het dossier bevinden zich meerdere persoonlijkheidsrapporten over verdachte. Zowel uit de bevindingen van psycholoog [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als die van psychiater [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is op te maken dat bij verdachte sprake is van een (milde vorm van een) ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Vanwege de aanwezigheid van deze stoornis is geconcludeerd dat verdachte tijdens het plegen van het feit niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en overeenkomstig kon handelen. Daarom wordt geadviseerd het feit verdachte (enigszins) verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van bovenstaande deskundigen over. Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte aldus strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 11 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen en dadelijk uitvoer te verklaren: klinische behandeling bij forensisch psychiatrische afdeling Fivoor in Rotterdam gedurende maximaal 18 maanden, gevolgd door een ambulante behandeling, een meldplicht bij de reclassering en beschermd wonen in een voorziening van het RIBW.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzet zich tegen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die verdachte op het moment van de uitspraak reeds in voorarrest zal hebben verbleven. Daartoe is aangevoerd dat verdachte bijna tien maanden preventief vastzit, wat mede gezien de aard van het bij aangever ontstane letsel veel te lang is. Daarbij is tevens opgemerkt dat de zaak onterecht bij de rechtbank is blijven liggen en verdachte twee maanden langer heeft vastgezeten enkel omdat de rechter-commissaris was vergeten om [naam 2] als deskundige te benoemen. Hiervoor zijn nooit excuses aan verdachte gemaakt. Verder moet verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Ook heeft hij een nagenoeg blanco strafblad. De raadsvrouw heeft geen bezwaar tegen de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door [naam 2] geadviseerde ambulante behandeling. Een klinische behandeling, zoals [naam 1] in tweede instantie en pas na overleg met de reclassering heeft geadviseerd, moet uitdrukkelijk van de hand worden gewezen, nu dit in tegenspraak is met zijn eerste advies en iedere motivering voor deze wijziging in het advies ontbreekt. Bovendien is een klinische opname volgens [naam 2] gecontra-indiceerd. Tot slot verzet de verdediging zich niet tegen een contactverbod met aangever.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van verdachte, gedateerd 19 juni 2018;
- een trajectconsult over verdachte, gedateerd 18 oktober 2017;
- psychologisch onderzoek Pro Justitia van [naam 1] , gedateerd 5 december 2017, aangevuld op 13 januari 2018;
- een psychiatrische rapportage Pro Justitia van [naam 2] , gedateerd 31 juli 2018;
- reclasseringsadviezen, gedateerd 9 en 17 oktober 2017, 15 en 16 januari 2018, 28 maart en 31 juli 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en aangever wonen al meer dan 25 jaar tegenover elkaar. Er was al lange tijd sprake
van spanningen tussen hen, die de afgelopen periode sterk lijken te zijn toegenomen nadat
verdachte zijn baan en - kort voor het feit meerdere dierbaren - had verloren. Verdachte
stoorde zich sinds jaar en dag aan het parkeergedrag van aangever. Toen verdachte aangever op
7 oktober 2017 in de straat tegenkwam, was voor hem de maat vol en “flipte” hij. Verdachte
was zo boos op aangever dat hij hem met een baksteen van meer dan 700 gram met kracht tegen
het hoofd heeft geslagen, waardoor aangever onder meer een scheurwond van 2-3 centimeter
diep boven het linker oog heeft opgelopen, die hevig bloedde en gehecht moest worden.
Aangever heeft als gevolg hiervan de rest van zijn leven een ontsierend litteken in het gezicht.
Ook heeft aangever een aantal weken last gehad van angstgevoelens, concentratieverlies en
woedeaanvallen. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de
lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever en het grootste bezit van een mens, zijn
leven, op het spel gezet. Verdachte mag van geluk spreken dat het slaan tegen het hoofd van
aangever geen fatale afloop heeft gehad en dat het letsel van aangever relatief beperkt is
gebleven. Daarnaast heeft het geweld van verdachte grote impact gehad op de echtgenote en
kinderen van aangever en wordt de omstandigheid dat verdachte nog steeds bij hen in de straat
woont door het hele gezin als beangstigend ervaren. De geweldpleging door verdachte moet ook
voor andere buurtbewoners een schokkende ervaring zijn geweest en draagt bij aan (de reeds
bestaande) gevoelens van onveiligheid in de wijk en in de samenleving.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van poging tot doodslag, een van de
meest ernstige feiten uit het Wetboek van Strafrecht zodat alleen een gevangenisstraf van
aanzienlijke duur in aanmerking komt.
De rechtbank houdt bij de strafmaat rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank weegt mee dat hij, zoals hierboven reeds is overwogen, (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Uit bovenstaande rapporten blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat in het geval verdachte terugkeert naar Gameren en dat dit als gering wordt aangemerkt indien verdachte naar een andere plaats verhuist. Volgens [naam 2] hebben de situatieve factoren een grote rol gespeeld bij het delict. Daar er, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, hoe dan ook sprake is van recidivegevaar, acht [naam 2] een forensisch psychiatrische ambulante behandeling in combinatie met reclasseringstoezicht wenselijk en noodzakelijk. Een korte klinische opname op een Forensisch Psychiatrische Afdeling of Forensisch Psychiatrische Kliniek, zoals [naam 1] op 13 januari 2018 heeft geadviseerd, is gecontra-indiceerd, nu het behandelen van een persoonlijkheidsstoornis (zonder psychiatrie in engere zin, zoals in casu) niet te verenigen is met een kortdurende opname. Ook is een FPA veeleer gericht op het behandelen van een psychiatrische stoornis in engere zin en veel minder op een persoonlijkheidsstoornis, aldus [naam 2] . Gelet hierop en bij gebreke aan een begrijpelijke onderbouwing van het gewijzigde advies van [naam 1] van een ambulante behandeling naar een klinische behandeling, kan [naam 2] het advies van [naam 1] tot het opleggen van een korte klinische behandeling met als doel een behandelrelatie met verdachte op te bouwen niet plaatsen. Het is bovendien maar de vraag of een binnen de kliniek opgebouwde behandelrelatie daar buiten kan worden voortgezet, omdat verdachte in een hele andere regio kan worden uitgeplaatst. Daarnaast is [naam 2] van mening dat het opbouwen van een behandelrelatie met verdachte prima mogelijk is in een ambulante setting buiten Gameren. Een langdurige klinische behandeling van de persoonlijkheidsstoornis is evenmin geïndiceerd, omdat verdachte zich tot nu toe redelijk staande heeft gehouden en dit bij hem nog meer weerstand en achterdocht zal oproepen en het alleen daarom al gedoemd is te mislukken.
Gelet op het rapport van [naam 2] en de hierop door hem ter zitting van 2 augustus 2018 gegeven toelichting, zal de rechtbank het advies tot een ambulante behandeling overnemen. Dit betekent dat zij het advies van de reclassering om een klinische behandeling bij Fivoor met een gemiddelde behandelduur van 12 tot 18 maanden aan verdachte op te leggen, niet zal volgen. Wel zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de tevens door de reclassering geadviseerde ambulante behandeling (volgend op de geadviseerde klinische opname) en de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daar de woning van verdachte in Gameren nog niet is verkocht, ziet de rechtbank tevens aanleiding om aan verdachte een contactverbod met aangever op te leggen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank ziet geen reden om de proeftijd op drie jaren te stellen, zoals geëist door de officier van justitie, en zal deze bepalen op twee jaren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte op het moment van de uitspraak in voorarrest zal hebben doorgebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en bovenstaande bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling, beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt. Omdat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] , en de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, zolang hij niet is behandeld, opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 5.622,55, waarvan € 946,55 bestaat uit materiële schade en € 4.676,- uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit vergoeding van onbruikbaar geworden suède schoenen en opgenomen verlofuren vanwege door het feit ontstane stressklachten. Voor de hoogte van deze tegemoetkoming wordt aansluiting gezocht bij het Besluit tarieven in strafzaken. Ten aanzien van de immateriële schade is verwezen naar de psychische gevolgen die het feit voor benadeelde en zijn gezin heeft gehad. Daarbij is tevens een uitspraak van de rechtbank Rotterdam aangehaald. Tevens is verzocht om toewijzing van de proceskosten, die tot op heden bestaan uit reis- en parkeerkosten van (€ 39,20 + € 51,12 + € 8,- + ter zitting van 2 augustus 2018 verhoogd met € 153,54 =) totaal € 257,86.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij voldoende is onderbouwd en volledig dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de schade aan de schoenen heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij geen aankoopbon heeft overgelegd. Het aantal opgegeven verlofuren is volgens haar buiten proportie en de immateriële schade dient, gelet op de aard en de ernst van het letsel, te weten drie hechtingen, te worden gematigd. De rechtelijke uitspraak waarnaar in de vordering benadeelde partij is verwezen, is niet vergelijkbaar, nu in het onderhavige geval sprake is van licht letsel en niet gebleken is van blijvende psychische schade.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat benadeelde rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, waarvoor hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht het alleszins aannemelijk dat de schoenen van aangever als gevolg van de door verdachte toegebrachte bloedende hoofdwond onbruikbaar zijn geworden en acht de hoogte van deze genoemde kosten, te weten € 160,- niet onredelijk zodat zij deze op dit bedrag zal schatten en de kosten zal toewijzen. Ook de kosten van de door benadeelde opgenomen verlofuren (115,5 uren x € 6,81=) € 786,55 acht zij voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. Voor de vaststelling van de immateriële schade neemt de rechtbank onder meer in aanmerking de ernst van het feit, de aard van de toegebrachte verwondingen en de hersteltijd. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken en acht een schadebedrag van € 1.500,- redelijk. De rechtbank zal de vordering benadeelde partij derhalve toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.446,55, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 7 oktober 2017 voor de immateriële schade en vanaf 7 januari 2018 voor de materiële schade. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om voor het bedrag van € 2.446,55 de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Tot slot zal de rechtbank verdachte veroordelen in de gemaakte proceskosten van benadeelde, bestaande uit reis- en parkeerkosten van een totaalbedrag van € 257,86. Het overige deel van de vordering benadeelde partij zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.

9.Beslag

De rechtbank bepaalt dat de onder verdachte in beslag genomen baksteen die verdachte heeft gebruikt bij het plegen van het hierboven bewezenverklaarde feit zal worden verbeurd verklaard.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 12 (twaalf) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op afspraak van de Reclassering Nederland zal melden. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd laat behandelen door een FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zo lang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn;
- indien nodig meewerkt aan een traject richting het RIBW of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, wanneer een geschikte plaats is gevonden en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening, in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal hebben met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1964), zolang de reclassering dit nodig acht.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat bovenstaande bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.446,55 (tweeduizend vierhonderdzesenveertig euro en vijfenvijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij geldt dat de termijn voor de wettelijke rente ten aanzien van de immateriële schade (€ 1.500,-) aanvangt op 7 oktober 2017 en dat de termijn ten aanzien van de materiële schade (€ 946,55) aanvangt op 7 januari 2018;
 veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op € 257,86 (tweehonderdzevenenvijftig euro en zesentachtig cent);
 verklaart de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 2.446,55 (tweeduizend vierhonderdzesenveertig euro en vijfenvijftig cent,vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal (bij wettelijke rente) van de hoofdsom, 34 (vierendertig) dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. Daarbij geldt dat de termijn voor de wettelijke rente ten aanzien van de immateriële schade (€ 1.500,-) aanvangt op 7 oktober 2017 en dat de termijn ten aanzien van de materiële schade (€ 946,55) aanvangt op 7 januari 2018;
 bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], daarmee de verplichting van veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 beveelt de
verbeurd verklaringvan de onder verdachte in beslag genomen baksteen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en R.M. Schoo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 augustus 2018.
Mr. Y.M.J.I. Baauw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017464449, gesloten op 9 oktober 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte p. 3, gelezen in onderlinge samenhang met bijlage 1 van de vordering benadeelde partij.
3.Waarneembericht huisartsenpost Bommelerwaard (niet doorgenummerd).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 12.
5.Proces-verbaal van aanhouding p. 19.
6.Foto’s pagina 21-22, horende bij het proces-verbaal van aanhouding p. 19-20.
7.Verklaringen van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2018.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 32.