ECLI:NL:RBGEL:2018:3794

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6655
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bureau Tjeenk Willink B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de werkgever was opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van de werkgever niet voldoende zouden zijn geweest. De werkgever, Bureau Tjeenk Willink B.V., had een ex-werkneemster die zich op 1 september 2014 ziek had gemeld en die een aanvraag voor een WIA-uitkering had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen had verricht, maar dat er geen bevredigend resultaat was bereikt door factoren buiten de invloedssfeer van de werkgever, zoals het gebrek aan beschikbare functies. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en herstelde het primaire besluit, waarbij de loonsanctie werd verkort tot 7 juli 2017. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2018

in de zaak tussen

Bureau Tjeenk Willink B.V., te Epe, eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werkneemstersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres opgelegde loonsanctie niet verkort.
Bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door mevrouw F.H. Tjeenk Willink en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen.

Overwegingen

1. [naam 1] (ex-werkneemster van eiseres, hierna: werkneemster) heeft bij eiseres gewerkt als office manager/budgetbeheerder voor 39,90 uur per week. Op 1 september 2014 heeft werkneemster zich ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Op 9 juni 2016 heeft werkneemster een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 4 augustus 2016 de aanvraag van de WIA-uitkering niet in behandeling genomen en heeft verweerder het tijdvak waarin werkneemster jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd tot 28 augustus 2017 (loonsanctie), omdat eiseres vanaf 28 juni 2015 niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen in het tweede spoor. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf die datum onterecht geen inhoudelijke re-integratie-inspanningen heeft uitgevoerd omdat de bedrijfsarts ten aanzien van de functionele mogelijkheden van de werkneemster teveel en onjuiste beperkingen had aangenomen. Geconcludeerd is dat werkneemster vanaf mei 2015 in staat was om tien tot twintig uur per week en twee tot vier uur per dag te werken in werk dat fysiek niet te zwaar is en waarbij geen sprake is van grote hectiek, werkdruk en prikkels. Het werk moet gestructureerd zijn. Het tegen dit besluit van 4 augustus 2016 ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 december 2017 is ook het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar aanleiding van de melding van eiseres van 4 mei 2017 dat, na afronding van een traject van een half jaar vanaf 9 november 2016, voor werkneemster geen mogelijkheden zijn in het tweede spoor waarbij eiseres heeft verzocht om de loonsanctie te verkorten, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Met ingang van 28 augustus 2017 is aan werkneemster een IVA-uitkering toegekend.
2. Verweerder heeft de loonsanctie niet verkort omdat eiseres de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen nog niet hersteld zou hebben. Hieraan ligt een arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag, vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige D.A. van den Berg van 11 mei 2017 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H.F. Westerman van 21 november 2017.
3.1.
Eiseres stelt dat zij meer dan voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres heeft ook gekeken of er, binnen de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van werkneemster, voor werkneemster functies beschikbaar waren in licht productiewerk maar die functies waren er niet. Daarna is de re-integratie verder opgepakt en is gekeken of er administratieve en ondersteunende functies beschikbaar waren. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres gewezen op het voortgangsrapport re-integratie tweede spoor van V&V Personeelsdiensten B.V. (hierna: V&V) van 24 april 2017 en op de schriftelijke toelichtingen van V&V, met bijbehorend sollicitatieoverzicht, van 23 mei 2017, van [naam 2] van V&V van 25 oktober 2017 en van [naam 3] van 6 november 2017.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen in het tweede spoor nog niet hersteld heeft omdat eiseres niet intensief heeft gezocht of er passende functies beschikbaar waren binnen de categorie licht productiewerk. Dit is gebaseerd op het rapport van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H.F. Westerman van 21 november 2017. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder toegelicht dat eiseres, nadat zij geconcludeerd had dat er voor werkneemster geen passende functies beschikbaar waren binnen de categorie licht productiewerk en daarna ook niet binnen de categorie (ondersteunend) administratief werk, opnieuw had moeten onderzoeken of er passende functies beschikbaar waren binnen de categorie licht productiewerk zodat werkneemster daarop had kunnen solliciteren.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor een bekorting van een loonsanctie is vereist dat een adequaat traject is afgerond, waarbij geldt dat niet is vereist dat een betrokken werknemer geheel of gedeeltelijk moet hebben hervat; de re-integratie-inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er is geen bevredigend resultaat bereikt door factoren buiten zijn invloedssfeer, dan zal in het algemeen een eerder opgelegde loonsanctie worden verkort. [1]
3.4.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat geen bevredigend re-integratie-resultaat is bereikt. In geschil is of eiseres in de periode van 4 augustus 2016 (de datum van het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd) tot 4 mei 2017 (de datum van het verzoek tot verkorting van de loonsanctie) voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweede spoor.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van eiseres dat zij wel heeft onderzocht of er passende functies waren binnen de categorie licht productiewerk maar dat deze er niet waren, niet door verweerder is betwist. Hierna heeft eiseres onderzocht of er passende functies beschikbaar waren binnen de categorie (ondersteunend) administratief werk en geconcludeerd dat dit niet het geval was. Het niet beschikbaar zijn van passende functies is een factor die buiten de invloedssfeer van eiseres ligt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de enkele omstandigheid dat eiseres vervolgens niet opnieuw heeft onderzocht of er passende functies beschikbaar waren binnen de categorie licht productiewerk - gelet op alle activiteiten die door eiseres zijn ontplooid – niet geconcludeerd kan worden dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweede spoor. Uit de stukken genoemd onder 3.1 volgt dat eiseres, via de door haar ingeschakelde V&V, na een uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek in de periode van 8 november 2016 tot 4 mei 2017 bij veertien werkgevers heeft onderzocht of er vacatures zijn die passen bij de voor werkneemster vastgestelde belastbaarheid (fysiek licht werk van maximaal 10 tot 20 uur per week, zonder grote hectiek en werkdruk en geen grote prikkels; gestructureerd werk). Daarbij is ook geïnformeerd naar eventuele leer-/werkstages. Daarnaast is er gewerkt aan de sollicitatiebrief en het curriculum vitae van werkneemster en heeft werkneemster zelf vacaturesites bekeken. Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de aan eiseres opgelegde loonsanctie te verkorten.
4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat, met inachtneming van artikel 25, dertiende en veertiende lid, van de Wet WIA, de periode waarin eiseres het loon van werkneemster moet doorbetalen wordt verkort tot 7 juli 2017, zijnde de laatste dag van een periode van negen weken na de dag van ontvangst van het verkortingsverzoek.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat de periode waarin eiseres het loon van werkneemster moet doorbetalen wordt verkort tot 7 juli 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 333,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 september 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 juni 2014, ECLI:CRVB:2014:2274.