Overwegingen
1. Eiser woont op het perceel [adres] te [woonplaats]. Tegenover zijn appartement ligt wijkcentrum de Pomhorst. Achter dit wijkcentrum, op een afstand van ongeveer 100 meter van zijn appartement, liggen een jongerenontmoetingsplaats (JOP), welke bestaat uit enkele banken in de openbare ruimte, en een voetbalkooi.
2. Eiser heeft verweerder bij brief van 24 mei 2017 verzocht om handhavend op te treden tegen geluidoverlast als gevolg van de voetbalkooi, de JOP en het terras bij het wijkcentrum. Eiser heeft verweerder ook verzocht om aan te geven of de voetbalkooi en JOP zijn vergund, of de activiteiten binnen de geldende milieunormen blijven en of het gebruik past binnen de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het bestemmingsplan.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit – kort samengevat – overwogen dat op de stoep voor het wijkcentrum geen terras aanwezig is. Met betrekking tot de vergunningplicht voor de voetbalkooi heeft verweerder overwogen dat een voetbalkooi op grond van het bestemmingsplan “Wageningen, tweede herziening” is toegestaan binnen de ter plaatse geldende bestemming “Groen”. Voor het bouwen van de voetbalkooi is op 13 juni 2006 een bouwvergunning verleend. Ook de JOP is volgens verweerder niet in strijd met het bestemmingsplan. Voor het bouwen van straatmeubilair is geen omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2, onderdeel 18, sub g, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, aldus verweerder.
Met betrekking tot de geluidoverlast heeft verweerder overwogen dat de JOP en de voetbalkooi onderdeel uitmaken van het terrein dat bij het wijkcentrum hoort, zodat sprake is van één inrichting. Op grond van artikel 2:18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, bij het bepalen van de geluidsniveaus op grond van artikel 2:17 Activiteitenbesluit buiten beschouwing. Omdat stemgeluid van de voetbalkooi en JOP op grond van dit artikel niet worden meegerekend bij het bepalen van de geluidniveaus is geen sprake van een overtreding van het Activiteitenbesluit, aldus verweerder.
4. De rechtbank stelt vast dat beroep van eiser zich beperkt tot geluidoverlast door de JOP en de voetbalkooi. Tussen partijen is in geschil of de JOP en de voetbalkooi bij het wijkcentrum horen, en of er dus sprake is van één inrichting.
5. In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) is de volgende definitie van “inrichting” opgenomen:
“elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.”
Op grond van het derde lid worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Op grond van het vierde lid wordt elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting verstaan een inrichting behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.”
6. De rechtbank stelt met partijen vast dat het wijkcentrum is aan te merken als een type A-inrichting, zodat op het wijkcentrum het Activiteitenbesluit van toepassing is. De vervolgvraag is of de JOP en voetbalkooi bij deze inrichting horen, en of het Activiteitenbesluit dus ook hiervoor geldt.
7. De beantwoording van de vraag of er sprake is van één inrichting in de zin van de Wm is afhankelijk van de vraag of er tussen de voetbalkooi en de JOP enerzijds en het wijkcentrum anderzijds voldoende bindingen bestaan. Deze bindingen kunnen technisch, functioneel en/of organisatorisch van aard zijn.
7. Verweerder heeft aangegeven dat zowel het wijkcentrum en de JOP / voetbalkooi eigendom zijn van de gemeente. Verder heeft verweerder een e-mail in het geding gebracht van de beheerder van het wijkcentrum. Hij geeft aan dat in de voetbalkooi regelmatig activiteiten voor kinderen en tieners worden georganiseerd. Ook ontmoet de jongerenwerker van het wijkcentrum, die meermalen per week een ronde door Wageningen maakt langs plekken waar jongeren uit de doelgroep samenkomen, vaak jongeren bij de JOP. Ten slotte heeft verweerder op zitting aangegeven dat de medewerkers van het wijkcentrum toezicht houden en de voetbalkooi schoonmaken. De voetbalkooi is openbaar toegankelijk en mag tot 22.00 worden gebruikt.
8. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande onvoldoende blijkt dat technische, organisatorische of functionele binding bestaat met het wijkcentrum. Het wijkcentrum heeft geen zeggenschap over de JOP en de voetbalkooi, aangezien deze openbaar toegankelijk zijn. Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat het gezag van de medewerkers slechts berust op respect voor deze medewerkers. Ook het organiseren van activiteiten in de voetbalkooi en het bezoeken van de JOP is niet voldoende om een organisatorische of functionele binding aan te nemen. Ook van een technische binding is niet gebleken.
De JOP en de voetbalkooi kunnen daarom niet met het wijkcentrum als één inrichting worden beschouwd. De rechtbank Overijssel kwam in een uitspraak van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:861) met betrekking tot een voetbalkooi bij een basisschool tot eenzelfde conclusie. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
10. Omdat de JOP en de voetbalkooi niet samen met het wijkcentrum een inrichting vormen, vormt voor het verzoek tot handhaving ten aanzien van de geluidsoverlast niet het Activiteitenbesluit het toetsingskader, maar de APV. Verweerder dient met inachtneming van de bepalingen uit de APV een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.