ECLI:NL:RBGEL:2018:3866

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4341
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake schriftelijke waarschuwing en dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Bekke, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreft een verzoek om intrekking van een schriftelijke waarschuwing die op 30 januari 2014 was gegeven naar aanleiding van een project in [plaats 2]. De staatssecretaris heeft het verzoek op 13 oktober 2016 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 18 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep op 9 januari 2018. Op 4 juli 2018 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in, maar eiseres stelde de staatssecretaris in gebreke op 11 juli 2018.

De rechtbank Gelderland heeft op 29 augustus 2018 de zitting gehouden, waarbij de staatssecretaris niet aanwezig was. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft ingetrokken, waardoor het primaire besluit van 13 oktober 2016 weer van kracht is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in verzuim is, omdat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank legt de staatssecretaris op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken, met een dwangsom van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 37.500.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris een dwangsom van € 940,- verschuldigd is aan eiseres, omdat hij niet tijdig een besluit op bezwaar heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift en gelast de staatssecretaris het griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.785.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Bekke),
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheidte 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2016 met kenmerk 071305599/06 heeft verweerder het verzoek van eiseres om de schriftelijke waarschuwing van 30 januari 2014 naar aanleiding van een project te [plaats 2] in te trekken, afgewezen.
Hiertegen heeft eiseres op 23 november 2016 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 9 januari 2018 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 juli 2018 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Bij brief van 11 juli 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit inmiddels heeft ingetrokken. Door de intrekking herleeft het primaire besluit van 13 oktober 2016 met kenmerk 71305599/06 weer. Omdat verweerder zich nog inhoudelijk moet uitlaten over de gronden van bezwaar zal de rechtbank, anders dan door eiseres verzocht, niet overgaan tot beoordeling van het primaire besluit. Eiseres heeft subsidiair verzocht om het beroep tegen het bestreden besluit tevens gericht te achten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank zal dan ook beoordelen of het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar gegrond is.
3. Vast staat dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist en daarom in verzuim is. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder dan ook opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken.
4. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500. Aan de hoogte van de dwangsom ligt ten grondslag dat verweerder bij het intrekken van het bestreden besluit niet gelijktijdig het vervangende besluit op bezwaar heeft genomen en voorts niet heeft medegedeeld wanneer dat besluit wel genomen wordt. Verweerder is niet ter zitting verschenen, waardoor hij ook niet daar duidelijkheid heeft kunnen verstrekken. Nu het hier gaat om een bezwaarschrift van 13 oktober 2016 lijkt een sterke prikkel nodig om verweerder te bewegen om een besluit op bezwaar te nemen.
5. Eiseres heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:55c, door de hoogte van de door verweerder ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast te stellen. De ingebrekestelling van eiseres is op 11 juli 2018 door verweerder ontvangen. Verweerder had dus nog de tijd tot en met 25 juli 2018 om een besluit op bezwaar te nemen zonder een dwangsom te verbeuren. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verweerder daarom aan eiseres een dwangsom verschuldigd. Deze bedraagt met toepassing van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb € 940.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.785 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke inlichting naar aanleiding van de intrekking van het bestreden besluit, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijkgesteld niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift
van eiseres;
- bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaarschrift van 23 november 2016 van eiseres bekend maakt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250 verbeurt voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 37.500;
- stelt vast dat verweerder, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, heeft verbeurd ten bedrage van € 940;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 338 aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.785.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.