ECLI:NL:RBGEL:2018:3870

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.W. van Osch - Leysma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering zorgindicatie op grond van de Wet langdurige zorg wegens gebrek aan verstandelijke handicap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man geboren in Armenië met ernstige psychiatrische aandoeningen, en de Raad van Bestuur van het CIZ. Eiser had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een grondslag die toegang geeft tot de Wlz, aangezien eiser enkel psychiatrische problematiek had en geen verstandelijke handicap kon aantonen.

Eiser voerde aan dat hij verstandelijk beperkt was en dat zijn beperkingen al voor zijn achttiende levensjaar aanwezig waren. Hij stelde dat verweerder had moeten onderzoeken of hij daadwerkelijk verstandelijk beperkt was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht had gebaseerd op dossieronderzoek en het medisch advies van J. van der Sluis. Dit advies concludeerde dat er geen grondslag was voor een verstandelijke handicap, en de rechtbank vond dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om dit te weerleggen.

De rechtbank benadrukte dat er geen objectieve gegevens waren die de stelling van eiser ondersteunden dat hij een verstandelijke handicap had. De rechtbank concludeerde dat eiser geen recht had op zorg op grond van de Wlz en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter S.W. van Osch - Leysma, in aanwezigheid van griffier M.B. Wichman, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Yaprak),
en

de Raad van Bestuur van het CIZ te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Karapetyan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Kersjes-Van Bussel.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [XX XX] 1978 in Armenië, is bekend met diverse ernstige psychiatrische aandoeningen, waaronder een meervoudige posttraumatische stressstoornis, een zeer ernstige depressieve stoornis en dissociatieve fugue. Ook heeft eiser meerdere psychosomatische klachten en psychosociale problemen. Eiser heeft hierdoor beperkingen op diverse terreinen in het dagelijks leven en heeft veel begeleiding nodig. Eiser is voor zijn psychiatrische problematiek vijf jaar onder behandeling geweest bij GGZ Reinier van Arkel. Op 12 juli 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om een indicatie voor zorg thuis op grond van de Wlz in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met een rapport van GZ-psycholoog P.A. Polman van 7 juni 2017.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een indicatie voor zorg op grond van de Wlz afgewezen. Volgens verweerder is er bij eiser geen sprake van een grondslag die toegang geeft tot de Wlz, omdat bij eiser alleen sprake is van psychiatrische problematiek.
3. Eiser stelt dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat hij verstandelijk beperkt is en als gevolg daarvan dusdanig beperkt is in zijn adaptief vermogen dat hij is aangewezen op 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Ook is het volgens eiser aannemelijk dat de beperkingen al voor zijn achttiende levensjaar aanwezig waren. Volgens eiser had het daarom op de weg van verweerder gelegen zijn intelligentie te onderzoeken. Door slechts uit te gaan van het rapport van GZ-psycholoog Polman heeft verweerder geen objectief onderzoek naar de aanwezigheid van de aandoening of handicap ingesteld.
4. Het relevante juridische kader.
4.1.
Op grond van artikel 3.2.1. van de Wlz heeft een verzekerde recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
Blijkens voornoemde wettekst en de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2017 moet een verzekerde om in aanmerking te komen voor toegang tot zorg vanuit de Wlz, in elk geval beschikken over één grondslag. De grondslagen voor Wlz-zorg zijn:
1. een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking,
2. een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
4.3.
Er is sprake van een grondslag verstandelijke handicap:
• als een verzekerde een normscore van 70 of lager behaalt op een algemene en voor hem
valide intelligentietest, en
• er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde
aangewezen is op blijvende ondersteuning om de tekorten in het adaptief vermogen te
beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen en de beperkingen op bovengenoemde terreinen al vóór het 18e jaar aanwezig zijn.
4.4.
Afhankelijk van de ernst van de beperkingen in het adaptief functioneren, en de eventuele aanwezige gedragsproblemen, kan ook een IQ score tussen de 70 en 85 tot een grondslag verstandelijke handicap leiden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
• De verzekerde behaalt een normscore tussen de 70 en 85 op een algemene en voor hem
valide intelligentietest, en
• uit professioneel onderzoek moet blijken dat verzekerde als gevolg van zijn verstandelijke beperkingen afhankelijk is van intensieve ondersteuning in de conceptuele, sociale en praktische domeinen, ter voorkoming van ernstig nadeel voor verzekerde.
• Bij deze professionele beoordeling wordt ter ondersteuning van de onderzoeksbevindingen
bij voorkeur gebruik gemaakt van één van de binnen de beroepsgroep gebruikelijke testen
om het adaptief functioneren in kaart te brengen. In ieder geval dient uit het professionele
onderzoek een duidelijk beeld verkregen te worden van de actuele stoornissen en beperkingen en de mate van ondersteuning waarop verzekerde is aangewezen.
• De beperkingen op bovengenoemde terreinen moeten al vóór het 18e jaar aanwezig zijn.
4.5.
Soms is een intelligentietest nog niet afgenomen vóór de 18e verjaardag, maar is op grond van de ontwikkelingsanamnese van verzekerde aannemelijk dat de beperkingen reeds vóór het 18e levensjaar aanwezig waren en kan worden uitgesloten dat er andere oorzaken zijn voor een achteruitgang in cognitief functioneren na het 18e levensjaar.
5. De beoordeling door de rechtbank.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd op dossieronderzoek en de bevindingen van E. Goedhart tijdens een huisbezoek. Tevens heeft verweerder het medisch advies van J. van der Sluis van 1 november 2017 bij de besluitvorming betrokken. Volgens Van der Sluis is er bij eiser sprake van ernstige psychiatrische problematiek. Van der Sluis heeft hierbij verwezen naar het door eiser ingebrachte rapport van GZ-psycholoog Polman. Er is volgens Van der Sluis geen informatie op basis waarvan een grondslag kan worden gesteld die toegang geeft tot de Wlz. De enkele, niet met stukken onderbouwde, stelling van eiser dat hij zwakbegaafd zou zijn is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft geen onderzoeksplicht waar het de intelligentie van eiser betreft, temeer nu Polman de intelligentie van eiser als gemiddeld heeft ingeschat.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een advies van een medisch adviseur van een bestuursorgaan als verweerder een deskundigenadvies en mag het bestuursorgaan, indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, bij de besluitvorming in beginsel van zo’n advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. [1]
5.3.
De rechtbank overweegt dat het medisch advies tot stand is gekomen door middel van dossieronderzoek en kennisname van de informatie van de behandelend sector, te weten het rapport van GZ-psycholoog Polman. Gelet hierop is het medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ook is in het medisch advies inzichtelijk en concludent gemotiveerd dat er geen sprake is van de grondslag verstandelijke handicap, zoals bedoeld in de Wlz. Door eiser zijn geen (medische) gegevens naar voren gebracht die concrete aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er geen enkele test voorhanden is waaruit het IQ van eiser zou kunnen blijken en door Polman de intelligentie van eiser als gemiddeld is ingeschat. Bovendien is er geen (medische) informatie beschikbaar over de periode dat eiser in Armenië woonde, noch over zijn eerste jaren in Nederland, zodat (ook) niet kan worden vastgesteld dat er bij eiser sprake is van een verstandelijke handicap vóór zijn achttiende levensjaar. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat in het rapport van Polman is beschreven dat eiser is opgegroeid in een gezin en dat hij op zijn zestiende samen is gaan wonen met zijn huidige vrouw, waarmee hij drie kinderen heeft gekregen, en dat eiser gedurende de jaren dat hij in [andere land] heeft gewoond gewerkt heeft op de markt bij een bloemenhandelaar. De rechtbank volgt verweerder in zijn oordeel dat er onder de gegeven omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de vaststelling dat bij eiser sprake is van een verstandelijke handicap vóór zijn achttiende levensjaar. Dit geldt temeer nu niet kan worden uitgesloten dat er andere oorzaken zijn voor een achteruitgang in het cognitief functioneren van eiser na zijn achttiende levensjaar, waarbij verweerder erop wijst dat ook ten gevolge van langdurige ernstige psychiatrische aandoeningen de cognitie (sterk) achteruit kan gaan.
5.4.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden geconcludeerd dat eiser een normscore van 70 of lager, dan wel tussen de 70 en 85, heeft behaald op een voor hem valide intelligentietest. Daarbij komt dat, zelfs al zou daar wel van worden uitgegaan, niet is gebleken dat de daaruit voortvloeiende beperkingen al voor het achttiende jaar aanwezig waren. Daarom kan eiser geen rechten ontlenen aan de Wlz op de grondslag verstandelijke handicap. Verweerder heeft eisers aanvraag voor zorg op grond van de Wlz dan ook terecht en op goede gronden geweigerd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3266.