In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vrachtwagenchauffeur wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De vrachtwagenchauffeur had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder niet bevoegd was om de vrachtwagenchauffeur te verplichten zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn drugsgebruik. Dit oordeel was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd vastgesteld dat de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid niet rechtsgeldig was opgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs enkel was gebaseerd op de resultaten van dit onderzoek, en dat dit besluit naar verwachting in bezwaar niet stand zou houden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd het besluit van 27 juli 2018 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1002,-, en diende de verweerder het betaalde griffierecht van € 170,- aan de verzoeker te vergoeden.