ECLI:NL:RBGEL:2018:409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 281
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die door de burgemeester van de gemeente Ermelo was gelast om haar woning en schuur te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepplantage. De burgemeester had op 22 december 2017 besloten om de woning van verzoekster voor drie maanden te sluiten, na een anonieme melding en een politie-inval op 2 november 2017, waarbij 36 hennepplanten en professionele kweekapparatuur werden aangetroffen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij in haar woning kon blijven wonen.

Tijdens de zitting op 24 januari 2018 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is om een woning te sluiten als daar softdrugs aanwezig zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat de aangetroffen hennepplanten niet bestemd waren voor verkoop of aflevering, en dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning een ernstig geval vormt volgens het Drugsbeleid van de gemeente Ermelo.

De voorzieningenrechter heeft ook de bijzondere omstandigheden van verzoekster, zoals het wonen met een jong kind en de moeilijkheid om alternatieve woonruimte te vinden, in overweging genomen. Echter, deze omstandigheden waren niet voldoende om af te zien van de sluiting van de woning. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester terecht heeft gehandeld en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel beroep van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/281

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J.J. Bussink),
en

de burgemeester van de gemeente Ermelo, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2017 heeft verweerder verzoekster gelast om haar schuur en woning met ingang van 1 februari 2018 voor een periode van drie maanden gesloten te houden.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Ladrak, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Eerst twee opmerkingen vooraf. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een (eventueel) door verzoekster in te stellen beroep. De voor deze uitspraak relevante wettelijke bepalingen zijn weergegeven in de bij deze uitspraak gevoegde bijlage.
1. Verzoekster woont met haar dochter van één jaar oud in een woning aan de [locatie] in [woonplaats]. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de politie op
2 november 2017 een hennepplantage aangetroffen in de schuur bij de woning. Het gaat, zo staat in het hennepbericht van 7 november 2017, om 36 hennepplanten van ongeveer vier weken oud, een kweektent, groeimiddel, armaturen, assimilatielampen, een snelheidsregelaar, een tijdschakelaar, transformators, een koolstoffilter, een luchtafzuiger en een ventilator. Er is vermoedelijk één eerdere oogst geweest.
2. Verweerder wil gebruik maken van de bevoegdheid uit artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet om een woning te sluiten als daar softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Verzoekster wil dit voorkomen. Als de voorzieningenrechter haar verzoek toewijst mag zij voorlopig in de woning blijven wonen.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals die bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is verweerder ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4. Volgens de richtlijnen, zoals die door het Openbaar Ministerie worden gehanteerd, is er een hoeveelheid groter dan voor eigen gebruik bij meer dan vijf hennepplanten. Dat heet dan een handelshoeveelheid. Verzoekster stelt dat de 36 hennepplanten niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking, omdat zij deze gebruikt ter bestrijding van haar pijnklachten. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster inzage gegeven in haar patiëntdossier. Daaruit valt af te leiden dat zij al jaren pijnklachten heeft. Ook heeft haar huisarts een brief naar verweerder gestuurd waaruit blijkt dat verzoekster met hem gesproken heeft over de mogelijkheden van medicinaal cannabisgebruik, aldus nog steeds verzoekster.
5. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Zij heeft onvoldoende onderbouwd dat de 36 hennepplanten voor eigen medicinaal gebruik waren. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, zo is ter zitting gebleken, de gemiddelde opbrengst van 36 hennepplanten ongeveer 1 kilogram softdrugs is. In de brief van de huisarts van 11 december 2017 staat dat verzoekster recent met de huisarts over medicinaal gebruik heeft gesproken. Niet duidelijk wordt wanneer verzoekster precies met dit gestelde medicinaal gebruik is begonnen en hoeveel zij gebruikt. Dat blijkt ook niet uit het patiëntdossier. Zo heeft verzoekster in de periode tussen 2 juni 2016 en 26 september 2017 geen enkel contact met de huisarts gehad, terwijl zij naar eigen zeggen juist in die periode (namelijk ongeveer in de zomer van 2017) als gevolg van aanhoudende pijnklachten met het medicinaal gebruik van softdrugs zou zijn gestart. Verzoekster is er kortom niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking, zodat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat dit een handelshoeveelheid is. Verweerder is bevoegd om handhavend op te treden.
6. Verweerder heeft beleid voor de manier waarop hij omgaat met zijn bevoegdheid om woningen te sluiten. Dat is het Drugsbeleid gemeente Ermelo 2015. Daarin staat dat verweerder een woning kan sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven als het een ernstig geval betreft. Verweerder neemt aan dat sprake is van een ernstig geval als het aannemelijk is dat drugshandel in al dan niet georganiseerd verband in of vanuit de woning plaatsvindt of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt. Om na te gaan of dit aannemelijk is, gebruikt verweerder een indicatorenlijst. Deze lijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van enkele indicatoren kan aannemelijkheid aan de orde zijn, aldus het beleid. De rechtbank acht dit onderdeel van het Drugsbeleid, voor zover door verzoekster bestreden, niet onredelijk.
7. Volgens verzoekster hebben de volgens verweerder in dit geval toepasselijke indicatoren allemaal betrekking op de teelt van hennep en niet op handel in hennep, zodat verweerder ten onrechte concludeert dat sprake is van een ernstig geval in de zin van het Drugsbeleid.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstig geval in de zin van het Drugsbeleid. Verweerder heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat er op het perceel van verzoekster een handelshoeveelheid softdrugs en professionele kweekapparatuur zijn aangetroffen, dat er een vermoeden van verwijtbaarheid is richting verzoekster als enige volwassen bewoner van de woning. Verder is aannemelijk dat er behalve de woning en de schuur nog meer locaties betrokken zijn bij de drugshandel, omdat er in de schuur geen ruimte of attributen zijn aangetroffen om de hennep na oogst te drogen.
Verzoekster stelt terecht dat gesteld noch gebleken is dat zij in of vanuit haar woning in softdrugs heeft gehandeld op een wijze die maakt dat haar woning naar normaal spraakgebruik als een ‘drugspand’ zou moeten worden aangemerkt, met de daarbij behorende overlast voor omwonenden die dat vrijwel altijd met zich meebrengt. Verweerders standpunt dat dit geen voorwaarde is om van een ernstig geval in de zin van het Drugsbeleid te kunnen spreken, is echter niet onjuist. Onmiddellijke sluiting van de woning is dus, anders dan verzoekster stelt, ook in haar geval in overeenstemming met verweerders beleid.
9. Dat verweerder overeenkomstig het Drugsbeleid heeft gehandeld, betekent niet zonder meer dat verweerder ook in redelijkheid tot sluiting van haar schuur en woning heeft besloten. Bij het nemen van zijn besluit moet verweerder immers alle omstandigheden betrekken en beoordelen of er aanleiding is van het beleid af te wijken.
10. Volgens verzoekster zijn er bijzondere omstandigheden om haar woning niet te sluiten. Zij woont hier met haar dochter van anderhalf. Zij kan voor een periode van drie maanden geen alternatieve woonruimte vinden, laat staan betalen. In het hennepbericht van de politie staat dat er geen gevaar was. Er is een geringe inbreuk op de openbare orde. Er is bovendien niet gebleken van drugsgerelateerde overlast.
11. Verweerder heeft in deze door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de sluiting van de schuur en de woning. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de politie ter plaatse een hennepkwekerij met 36 hennepplanten en professionele apparatuur heeft aangetroffen. In het hennepbericht van de politie staat dat er vermoedelijk één eerdere oogst is geweest. Het doel van het Drugbeleid is herhaling van de handel in drugs voorkomen en de openbare orde herstellen. Niet gebleken is dat deze doelen al zijn bereikt. Gesteld noch gebleken is verder dat verzoekster na ommekomst van de periode van drie maanden niet naar haar woning zou kunnen terugkeren. Of en zo ja op welke wijze verzoekster strafrechtelijk zal worden vervolgd is op dit moment onduidelijk, zodat verweerder daarmee geen rekening heeft kunnen houden.
12. De voorzieningenrechter is er net als verweerder niet van overtuigd geraakt dat verzoekster voor een periode van drie maanden in het geheel geen alternatieve woonruimte zal kunnen vinden. Dat de zoektocht naar vervangende woonruimte voor verzoekster lastig zal zijn, ongemak voor haarzelf en haar dochtertje met zich mee zal brengen en tot dubbele woonlasten kan leiden, komt voor haar risico.
Dat verzoeksters woning geen ‘drugspand’ is en van daaraan gerelateerde overlast niet is gebleken, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten om de door hem te maken belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
13. Ter zitting heeft verweerder in reactie op de stelling van verzoekster dat de politie op 2 november 2017 geen gevaar (de voorzieningenrechter begrijpt: brandgevaar) heeft geconstateerd, gesteld dat de politie alleen heeft gekeken of er acute gevaarzetting door een illegale aansluiting op het stroomnet was. De hete kweeklampen in een kweektent kunnen volgens verweerder net zo goed brand veroorzaken. Omdat ter plaatse de woningen dicht op elkaar staan, kan brand ernstige gevolgen hebben.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder deze stelling in het besluit op bezwaar nader kan onderbouwen. De afwezigheid van die onderbouwing levert, gelet op het voorafgaande, op zichzelf onvoldoende reden op om het handhavend optreden op dit moment onevenredig te achten. Er is dus vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat het bezwaar een reële kans van slagen heeft.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage. Wettelijk kader.

Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.