In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, een gezin dat door de burgemeester van Nijmegen een noodbevel had opgelegd. Dit noodbevel, gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet, verplichtte verzoekers en hun gezinsleden om hun woning met onmiddellijke ingang te verlaten vanwege ernstige vrees voor wanordelijkheden gerelateerd aan bedreigingen door een zware criminele organisatie. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen, zodat zij terug naar hun huis konden gaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat er sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Hij merkte op dat de burgemeester de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht moet nemen bij het opleggen van een noodbevel, maar dat in deze situatie de maatregelen niet disproportioneel waren, gezien de ernst van de dreiging.
De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel het noodbevel een vergaande inbreuk op de grondrechten van verzoekers en hun kinderen met zich meebracht, de situatie zodanig was dat het noodbevel vooralsnog gerechtvaardigd was. Hij gaf aan dat de burgemeester regelmatig moet herbeoordelen of het noodbevel nog steeds noodzakelijk is, en dat verzoekers de mogelijkheid moeten hebben om tegen deze herbeoordeling rechtsmiddelen in te stellen. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af.