ECLI:NL:RBGEL:2018:4188

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
7076412 HA VERZ 18-74
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst directeur wegens verstoorde arbeidsrelatie en integriteitskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de adjunct-directeur van de Koninklijke vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN). De verzoekende partij, KWPN, stelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie tussen de adjunct-directeur en zijn collega, de directeur Fokkerij & Innovatie, wat leidde tot onhoudbare situaties binnen de organisatie. De adjunct-directeur, aangeduid als [verweerder], had sinds juni 2015 bij KWPN gewerkt en was in januari 2018 in een onbepaalde tijdscontract overgegaan. De problemen tussen de directeuren waren ontstaan door beschuldigingen van niet-integer handelen, die door de adjunct-directeur werden betwist. Het Algemeen Bestuur (AB) van KWPN had geprobeerd de situatie te verbeteren door middel van mediation, maar dit was niet gelukt. De adjunct-directeur voerde aan dat de beschuldigingen ongegrond waren en dat hij niet voldoende was betrokken bij de klachten die door zijn collega waren geuit. De rechtbank oordeelde dat de verstoorde arbeidsrelatie niet uitsluitend aan de adjunct-directeur te wijten was en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van niet-integer handelen. De rechtbank wees het verzoek van KWPN tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af en veroordeelde KWPN om de adjunct-directeur weder te werk te stellen, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldeed.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens 7076412 HA VERZ 18- 74
Grosse aan: mr. Luijt
Afschrift aan: mr. De Jong
Verzonden d.d.:
beschikking d.d. 1 oktober 2018 van de kantonrechter
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijke vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland,gevestigd te Utrecht,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. M. de Jong,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. I. Luijt-Visser,
Partijen worden hierna KWPN en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 18 juli 2018
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 11 september 2018
- de brief van KWPN van 12 september 2018 met daarbij de aanvullende producties 32 tot en met 38,
- de mondelinge behandeling van 17 september 2018, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is op 1 juni 2015 in dienst getreden bij KWPN als adjunct-directeur, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van drie jaar. Sinds medio 2017 is hij Directeur Communicatie & Bedrijfsvoering, tegen een salaris van € 9.000,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en variabele bonus. Op 21 januari 2018 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verweerder] vormt samen met [naam 1] (hierna [naam 1] ), de Directeur Fokkerij & Innovatie, de tweehoofdige directie binnen KWPN. KWPN is een vereniging, waarin de Ledenraad het besluitvormend orgaan is. De ledenraad verkiest de (vijf) leden van het Algemeen Bestuur (hierna: AB). De directieleden worden door het AB benoemd. In de Ledenraad van 13 december 2017 is [naam voorzitter AB] (hierna: [naam voorzitter AB] ) benoemd tot voorzitter van het AB. Ook is in die vergadering een nieuwe penningmeester benoemd.
2.3.
[naam 1] heeft, kort na het aantreden van de nieuwe bestuursleden, bij het AB melding gemaakt van ernstige samenwerkingsproblemen met [verweerder] . Het AB heeft bij e-mail van
20 december 2017 aan [verweerder] en [naam 1] geschreven: “
(…) Er zijn verschillende gesprekken gevoerd met jullie de afgelopen tijd over het functioneren van de tweehoofdige directie. We hebben geconstateerd dat de samenwerking stroef verloopt tussen beide directieleden. (…) het bestuur wil graag van jullie een concreet voorstel zien hoe jullie gaan samenwerken en de directievoering willen gaan invullen. (…) We zien jullie gezamenlijke voorstel graag tegemoet voor 12 januari a.s. (…)”.
2.4.
[verweerder] en [naam 1] hebben op 8 januari 2018 samen een gesprek gevoerd. [verweerder] heeft hiervan een verslag gemaakt. In dit verslag is te lezen: “
(…) [naam 1] geeft aan dat hij goed nagedacht heeft over de ontstane situatie en dat hij een verdere samenwerking binnen de collegiale directie niet ziet zitten. Hij heeft geen vertrouwen meer in [verweerder] [ [verweerder] ]. Ook vindt hij dat [verweerder] niet integer is. [verweerder] geeft aan dat het hem beschuldigen van niet integer zijn onacceptabel is en naar zijn mening een zeer onterechte aantijging is. (…) [naam 1] geeft aan dat hij er goed over nagedacht heeft en dat hij de consequenties ziet, maar dat verdere samenwerking geen zin heeft. (…) Na ca een half uur wordt het overleg beëindigd. [naam 1] geeft aan dat hij het bestuur morgen per email op de hoogte zal stellen van zijn besluit. (…)”.
2.5.
Bij e-mail van 9 januari 2018 heeft [naam 1] aan het AB geschreven: “
(…) Ik benadruk dat ik uitdrukkelijk geen twijfel heb aan de ingeslagen weg van een collegiale directie. Het pijnpunt zit in de uitvoering er van met [verweerder] . In het afgelopen jaar zijn mij een aantal voorvallen bekend geworden die maken dat ik zwaarwegende redenen heb om te twijfelen aan [verweerder] integriteit. (…) Maar ook zijn inhoudelijk functioneren en de wijze waarop hij (geen) uitvoering geeft aan de samenwerking/collegiale directie, maken dat ik onvoldoende vertrouwen heb in een vruchtbare toekomst. (…) De belangrijkste reden is het gebrek aan integriteit van [verweerder] , wat zeer slecht is voor de goede naam & faam van KWPN en waarvoor ik geen mede-verantwoordelijkheid wens te dragen. (…) verdere onderbouwing (…) geef ik graag, maar dan wel in een breder onafhankelijk integriteitsonderzoek waarbij meerdere menden gehoord worden. (…)”.
[verweerder] heeft in een e-mail van dezelfde datum aan het AB geschreven : “
(…) Dat de samenwerking tussen [naam 1] en mij niet soepel verloopt is evident en bij alle partijen bekend. (…) het is niet gepast om elkaar proberen kapot te maken op de manier die Johan voor ogen heeft. Op deze manier wordt niet alleen het KWPN geschaad, maar wordt ook mijn goede naam te grabbel gegooid. (…) Als het bestuur besluit tot een integriteitsonderzoek zoals door [naam 1] wordt voorgesteld, zal ik daar mijn volledige medewerking aan verlenen, maar het zal mijn reputatie schaden als dit naar buiten komt. Ik hecht er dan ook veel waarde aan dat er een begin van een onderbouwing wordt gegeven voor een zo zware beschuldiging als dat Johan die nu doet. De beschuldigingen die ik tot dusver voor de voeten geworpen heb gekregen, behelzen niet meer dan de normale wrijving die inherent zijn aan een organisatie in transitie met gedeeld leiderschap met twee verschillende leiderschapsstijlen. Ik voel mij dan ook tot op het bot beledigd door mijn collega directeur. (…)”.
2.6. [naam 1] heeft, op verzoek van het AB, een lijst opgesteld met punten waaruit zou moeten blijken dat [verweerder] niet integer is en deze lijst op 25 januari 2018 aan het AB gezonden. Het AB heeft een reactie op de lijst gevraagd aan de vorige penningmeester van het AB, de heer [naam 2] . Deze heeft op 12 februari 2018 zijn reactie aan het AB gegeven, waarbij zijn oordeel is dat uit de door [naam 1] aangereikte informatie niet volgt dat [verweerder] niet integer is.
2.7.
Bij brief van 30 januari 2018 heeft de Personeelsvertegenwoordiging (hierna: PVT) van KWPN aan het AB geschreven:

(…) De PVT voelt zich in het uitvoeren van haar taak echter belemmerd door de slechte communicatie met - en het niet nakomen van gemaakte afspraken door de gesprekspartner/ directeur [verweerder] . In de jaarverslagen van de PVT is terug te lezen dat er veel zaken onafgerond blijven en in een aantal gevallen jaren blijven 1iggen, ondanks herhaalde vragen van de PVT om deze op te lossen en om tot overleg te komen. De PVT heeft vaak aangedrongen op verbetering van deze verstandhouding, maar voelt zich continue op een zijspoor gezet en niet serieus genomen. (…) We kunnen echter niet meer om de signalen, de onrust en de ernst van de meldingen van de medewerkers heen. (…) Gezien de beschreven situatie in de vorige alinea tussen de PVT en [verweerder] zien we geen mogelijkheden meer om deze situatie enkel met de directeur zelf te kunnen oplossen.
De signalen die de PVT ontvangt zijn zaken die in een aantal gevallen bij een
(integriteits )vertrouwenspersoon terecht horen te komen. (…) De situaties die gemeld worden bij de PVT betreffen omstandigheden waarbij medewerkers onder druk worden gezet, worden geïntimideerd en waarbij ze lang in onzekere situaties zonder duidelijkheid verkeren betreffende onder andere HR-zaken. Zo wordt er aangestuurd op 'zelf ontslag nemen' door de werknemer en wordt het werkplezier bij deze mensen ontnomen door het ontzeggen van leuke taken, wat wordt geïnterpreteerd als 'pesten' om mensen inderdaad zo snel mogelijk ontslag te laten nemen. Ook zieke medewerkers worden onder druk gezet en deze meldingen getuigen van een 'slecht werkgeverschap'. (…) De ontwikkeling van angst binnen de organisatie wordt versterkt door de communicatievorm die ook wel door een medewerker treffend is omschreven als 'bulderen'. Dit wordt niet door iedere medewerker direct ervaren (betreft ook gesprekken met externen), maar wel indirect omdat dit op de gangen van het kantoor te horen is. Hierdoor wordt ook de samenwerking tussen KWPN-medewerkers en derden bemoeilijkt. (…)”.
2.8.
Het AB heeft de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] )verzocht gesprekken te voeren met [naam 1] en [verweerder] om te bezien of de impasse in de samenwerking binnen de directie kon worden opgelost. In een notitie van 4 februari 2018 aan het AB schrijft [naam 3] dat de ene directuer een extern integriteitsonderzoek noodzakelijk vindt om zaken aan het licht te brengen, terwijl de andere directeur vindt dat de vraag naar een integriteitsonderzoek eerst van tafel moet alvorens er een gesprek over een oplossing kan plaatsvinden. Zijn voorstel is vervolgens: “
(…) Nu geen integriteitsonderzoek, want partijen zouden (onder begeleiding) prima in staat moeten zijn met elkaar, en in overleg vast te stellen wat wenselijk, dan wel gepast is en wat niet. (…)”.
2.9.
Bij e-mail van 22 februari 2018 heeft [naam voorzitter AB] aan [verweerder] geschreven: “
(…) Het bestuur is unaniem van mening dat de huidige samenwerkingsrelatie ernstig ontspoord is. Het bestuur acht deze situatie onwenselijk en onhoudbaar:
Beide directieleden spannen zich niet in om op constructieve wijze tot een aanvaardbaar niveau van collegiale directievoering te komen. Dat is u als leden van de directie verwijtbaar.
Het bestuur ziet zich dan ook genoodzaakt tot het nemen van ultieme maatregelen:
1. u krijgt voor de laatste keer de kans de ontsporing in de samenwerking in gezamenlijkheid op te lossen, (…) Op de kortst mogelijke termijn zal een eerste datum (1 maart 2018) worden gepland voor de start van een traject van oplossingsgerichte mediation, zoals in eerder voorstel van de hand van de voorzitter is aangegeven.
Neemt u deze laatste mogelijkheid niet, niet voldoende voortvarend, dan wel met onvoldoende resultaat op, dan ziet het bestuur zich genoodzaakt haar verantwoordelijkheid in dezen te nemen, hetgeen arbeidsrechtelijke consequenties voor u zal hebben omdat dan van het bestuur in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsrelatie met de directie te laten voortduren. Met klem zeggen wij u aan elke vorm van obstructie, manipulatie, dan wel frustratie van de samenwerking met onmiddellijke ingang te staken.
Vanuit het bestuur zullen wij de voortgang en de resultaten van deze ondersteuning nauwlettend volgen. (…)”.
2.10.
[verweerder] heeft hierop gereageerd bij schrijven van 26 februari 2018:

(…) Met groot ongeloof heb ik kennisgenomen van uw schrijven d.d. 22.02.2018.
Mijn collega-directeur [naam 1] heeft op 8 en 9 januari jl. als statutair directeur het aller zwaarste middel ingezet - het mij beschuldigen van niet integer zijn en het aanvragen van een integriteitsonderzoek tegen mij. Dit heeft hij heel doelbewust gedaan met volledig besef van de nadelige gevolgen daarvan voor het KWPN. Ook heeft hij heel doelbewust daarvoor het momentum van de bestuursoverdracht van 'oud' naar 'nieuw' bestuur gekozen.
(…). Ik heb meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk aangegeven, daardoor zeer te zijn geraakt. Sterker nog, sinds 8/ 9 januari ben ik in een onmenselijke situatie terecht gekomen. Reeds vanaf het allereerste begin heb ik aangegeven met het bestuur in gesprek te gaan als er een begin van bewijs is voor de zo zware beschuldigingen die Johan heeft geuit.
(…) In dit gesprek van 13 februari is door [naam 3] expliciet bevestigd dat zowel hij als u (…) van mening zijn dat er geen integriteitsissues t.a.v. mijn persoon zijn.
Sterker nog, [naam 3] heeft gezegd dat hetgeen Johan te melden heeft, allemaal heel erg meevalt.
In mijn gesprekken met de mediator heb ik duidelijk aangegeven dat Johan mij al langere tijd bewust tegenwerkt. Ook na de beschuldigingen richting mij van 8/ 9 januari probeert [naam 1] mij nog altijd te beschadigen en stelt hij achter mijn rug om mensen op de hoogte van het lopende 'onderzoek'. Ook is hij nog altijd bezig met zijn eigen integriteitsonderzoek richting mij.
Het is een plicht van het bestuur om gegeven de situatie en de feiten ervoor te zorgen dat mijn goede naam niet wordt beschadigd. Na afloop van de bestuursvergadering van 21 februari kreeg ik van u persoonlijk te horen, dat het bestuur sinds 8/ 9 januari niet met [naam 1] heeft gesproken om een eerste begin van bewijs van zijn beschuldigingen richting mijn persoon te verkrijgen. Kortom het bestuur heeft al 6 weken daarop geen actie ondernomen, terwijl mijn goede naam in het geding is. Dat is om in u eigen bewoordingen te blijven verwijtbaar.
In uw stelling dat ik mij niet inspan om op constructieve wijze tot een aanvaardbaar niveau van collegiale directievoering te komen, herken ik mij voor zover dit betrekking heeft op het meewerken aan een oplossingsgerichte mediation. De oorzaak daarvan heeft alles te maken met principiële redenen rondom de integriteitsaantijgingen die door [naam 1] zijn gedaan. Verder herken ik mij er absoluut niet in. (…) Bovengenoemde aspecten, specifiek aangevuld met het door [naam 1] op 8/9 januari inzetten van de integriteitsaantijgingen alsmede de insinuaties over mijn integriteit die [naam 1] nog altijd maakt, maken dat ik [naam 1] niet meer kan vertrouwen. [naam 1] is onbetrouwbaar gebleken. [naam 1] gebruikt alles continue tegen mij en is telkens op zoek naar mijn fouten. Ik voel mij niet veilig bij hem.
Ik heb [naam 3] bovenstaande verteld en begrijp niet waarom ik nu gedwongen wordt mee te moeten werken aan een oplossingsgerichte mediation.
U als bestuur zou in gesprek moeten gaan met [naam 1] om een eerste begin van bewijs te krijgen voor zijn beschuldigingen. Indien dat er is, zal ik mij richting u gaan verdedigen. Is dat er niet, zoals u en [naam 3] overigens al aangegeven hebben dan is het aanvragen van een integriteitsonderzoek zonder een deugdelijke onderbouwing een lafhartige daad met voorbedachten rade, puur gericht om mij te beschadigen en uit de weg te ruimen. Dit soort daden dienen hun consequenties te hebben.
Het is voor mij dan ook volstrekt onbegrijpelijk dat u met uw schrijven nu dreigt mij te slachtofferen.
Zoals bovenstaand aangegeven, zie ik in principe geen heil in een oplossingsgerichte mediation. [naam 1] heeft daarvoor teveel mijn principiële waarden en normen geschonden. Ik begrijp echter dat u als bestuur in een zeer lastige situatie zit. Ik ben daarom in het belang van KWPN eventueel bereid mee te werken aan een mediation maar wel onder een aantal voorwaarden, die ik nader met u wil bespreken. (…)”.
2.11.
Het AB heeft de vorige bestuursvoorzitter, de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), gevraagd om naar aanleiding van de onder 2.10 genoemde brief met [verweerder] te spreken. Dit gesprek heeft op 28 februari 2018 plaatsgevonden. In het verslag van het gesprek aan het AB schrijft [naam 4] dat hij heeft aangegeven dat het mediationtraject in twee delen zal worden geknipt, namelijk een gesprek over de integriteitsissues en een gesprek over het wegnemen van wantrouwen en het weer op professionele wijze samenwerken.
2.12.
Het AB heeft bij brief van 12 maart 2018 aan [verweerder] geschreven dat allereerst de aandacht gericht zal worden op de integriteitskwestie en dat [naam 3] in kaart zal brengen welke issues er spelen en of deze wel of niet de integriteit betreffen. Daarna zullen vervolgstappen beoordeeld worden. Daarnaast verzoekt het AB [verweerder] te bevestigen dat hij medewerking zal verlenen aan mediation zonder nadere voorwaarden. [verweerder] heeft deze bevestiging op 14 maart 2018 gegeven.
2.13.
Op 14 maart 2018 heeft de PVT zich nogmaals schriftelijk tot het AB gewend en meegedeeld dat de situatie verder verslechterd is.
Het AB heeft deze brief en de brief van de PVT van 30 januari 2018 doorgestuurd naar [verweerder] , als bijlage bij een uitnodiging voor een gesprek op 19 maart 2018.
2.14.
Het AB heeft op 19 maart 2018 besloten tot het inschakelen van een forensisch accountant, BDO, om onderzoek te doen in de integriteitskwestie. BDO heeft op 2 juli 2018 een rapport uitgebracht.
2.15.
Bij brief van 5 juli 2018 heeft [naam voorzitter AB] aan [verweerder] geschreven:

(…) Hiermee bevestig ik het gesprek van hedenochtend. In dit gesprek heb ik je aangegeven dat afgelopen dinsdagavond door het Algemeen Bestuur van KWPN is besloten de arbeidsovereenkomst met jou en de heer [naam 1] te gaan beëindigen. (…) Sinds langere tijd is er sprake van toenemende samenwerkingsproblemen binnen de directie van KWPN. Deze problemen betreffen inmiddels niet alleen meer de samenwerking en verhouding tussen [naam 1] en jou, maar de kwestie heeft zich uitgebreid naar de verhouding bestuur en directie. Ook de verhouding tussen jou en de medewerkers/ personeelsvertegenwoordiging staat in toenemende mate onder druk. (…) In plaats van dat de directievoering is verbeterd, is er thans sprake van een niet meer houdbare situatie. Er spelen zoals gezegd meer kwesties, maar de beslissing om afscheid van je te nemen is in belangrijke mate gebaseerd op de ontstane onwerkbare situatie tussen [naam 1] en jou. Ook de toenemende kritiek op jouw functioneren vanuit het personeel c.q. PVT heeft een rol gespeeld bij ons besluit. Ook als bestuur zijn we dit jaar in toenemende mate geconfronteerd met zaken in jouw aandachtsgebied die niet goed gaan en die tot onrust leiden binnen KWPN en haar leden. Binnen de organisatie heb jij helaas (te) weinig draagvlak. (…)Deze non-constructieve opstelling en dubieuze handelwijze van [naam 1] valt jou uiteraard niet meteen te verwijten, maar het zijn wel feiten waarmee het bestuur is geconfronteerd. Conclusie is dat een normale samenwerking op directieniveau al langere tijd niet meer aanwezig is. Dit kan en wil het bestuur niet langer accepteren.
(…) Dit mediation traject is nooit van de grond gekomen omdat jij eerst de beschuldigingen aan jouw adres over je integriteit van tafel wilde hebben. Een vanuit jouw standpunt weliswaar niet geheel onbegrijpelijke eis, ook gezien de onderzoeksbevindingen van BDO, maar deze opstelling heeft er wel aan bijgedragen dat er thans een zodanig onwerkbare situatie is ontstaan tussen [naam 1] en jou, dat het Algemeen Bestuur alles overwegende zich genoodzaakt ziet de arbeidsrelatie met beide directeuren te beëindigen.
Uit het eerder deze week afgeronde onderzoek van BDO naar jouw handelen en integriteit zijn overigens geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen van integriteitsschendingen jouwerzijds. De beschuldigingen van [naam 1] aan jouw adres worden niet geschraagd door het onderzoek. Dit neemt niet weg dat er door toedoen van [naam 1] sprake is geweest van een voor jou zeer pijnlijk en vervelend traject. Dit spijt ons zeer. Het Algemeen Bestuur zal zijn verantwoordelijkheid op dit punt naar jou toe nemen.
Afgelopen dinsdag is door het Algemeen Bestuur ook besloten [naam 1] en jou met ingang van vandaag te schorsen. (…)”.

3.3. De verzoeken en verweren

3.1.
KWPN verzoekt dat de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal ontbinden op de kortst mogelijke termijn, op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, dan wel op grond van andere omstandigheden, die zodanig zijn dat van KWPN in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.2.
KWPN heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sinds eind 2017/begin 2018 in toenemende mate sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. De ernstige en aanhoudende samenwerkingsproblemen tussen [naam 1] en [verweerder] hebben de relatie met de PVT en het AB onder druk gezet. Het AB heeft diverse malen geprobeerd, onder meer via mediation, de directeuren aan te zetten tot verbetering van de situatie, maar dit is niet gelukt, ook vanwege de houding van [verweerder] . Om de patstelling te doorbreken en de rust in de organisatie te herstellen is het nodig dat van beide directeuren afscheid genomen wordt. Hoewel de rol van [naam 1] in het ontstaan de situatie wel anders is dan die van [verweerder] , is ook de positie van [verweerder] onhoudbaar. [verweerder] heeft niet meegewerkt aan verbetering van de samenwerking en de berichten van de PVT over [verweerder] nopen tot ingrijpen. In dit geval kan van KWPN niet gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, zodat deze ontbonden dient te worden.
3.3.
[verweerder] voert verweer tegen de vordering. Hij betwist dat sprake is van een blijvend verstoorde arbeidsrelatie. Hij is door [naam 1] ten onrechte beschuldigd van niet-integer handelen. Het AB heeft een zwabberende koers gevaren en heeft [verweerder] in onzekerheid gelaten over de aard en inhoud van de door [naam 1] opgestelde lijst met ‘issues’. Het onderzoek van BDO heeft [verweerder] vrij gepleit, maar vervolgens heeft het AB, ondanks eerdere toezeggingen, geen mediation ingezet. Dat er terechte problemen zouden zijn met het gedrag van [verweerder] is onjuist, maar is ook niet eerder met hem besproken, zodat hij daarop – indien al nodig – geen verbeteringen heeft kunnen doorvoeren.
Er is wel een verstoorde relatie met [naam 1] , maar niet met het AB of personeelsleden en in elk geval is er geen duurzame verstoring. Voor zover nodig zou mediation de verhoudingen kunnen herstellen. KWPN handelt ernstig verwijtbaar jegens [verweerder] door hem te slachtofferen. Er is geen enkele reden om [verweerder] niet weer aan het werk te laten gaan. Voor zover ontbinding zou worden uitgesproken heeft [verweerder] recht op een transitievergoeding van € 12.702,75 netto, althans € 12.492,33 bruto en een billijke vergoeding van € 225.000,-, inclusief een vergoeding voor pensioenschade en immateriële schade.
3.4.
Het verweer mondt uit in een tegenverzoek, waarbij [verweerder] de kantonrechter verzoekt om:
primair:I. het verzoek tot ontbinding van KWPN af te wijzen,
II. KWPN te veroordelen om binnen twee dagen na de beschikking [verweerder] weder te werk te stellen op straffe van een dwangsom
subsidiair, bij toewijzing van het verzoek van KWPN:
III. KWPN te veroordelen om aan [verweerder] de transitievergoeding toe te kennen van
€ 12.702,75 netto, althans € 12.492,33 bruto, alsmede
IV. KWPN te veroordelen om aan [verweerder] een billijke vergoeding van € 225.000,- te voldoen, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag,
zowel primair als subsidiair:
V. KWPN te veroordelen om aan [verweerder] te betalen het netto-equivalent van een bedrag van € 518 bruto, althans € 351 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld vanaf 1 januari 2018 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst met [verweerder] rechtsgeldig zal zijn geëindigd,
VI. KWPN te veroordelen om aan [verweerder] te betalen het netto-equivalent van € 9.331,- bruto,
VII. KWPN te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat van KWPN niet gevergd kan worden deze langer te laten voortbestaan. In de stukken en wat ter zitting besproken is, is niet naar voren gekomen dat er eerder dan in december 2017 door medewerkers/PVT, bestuurders of de directie negatieve opmerkingen zijn gemaakt over het functioneren of het gedrag van [verweerder] . Integendeel, partijen stellen dat in 2016 en 2017 de samenwerking binnen de directie voorspoedig verliep, zij het dat opgemerkt is dat de twee directeuren verschilden in hun wijze van aanpak.
4.2.
Na de melding van [naam 1] aan het bestuur eind december 2017 is er voor (het AB van) KWPN evenmin reden om [verweerder] op zijn gedrag of functioneren aan te spreken, anders dan waar het de problemen in de samenwerking met [naam 1] betreft. Medio januari 2018 wordt de tijdelijke arbeidsovereenkomst van [verweerder] omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, zoals volgens KWPN al eerder door het vorige AB was toegezegd.
4.3.
De stellingen van KWPN dat vervolgens door toedoen van [verweerder] de verhoudingen onwerkbaar zijn geworden en slechts ontbinding van de overeenkomst uitkomst kan bieden, worden gemotiveerd weersproken door [verweerder] en de juistheid van deze stellingen volgt onvoldoende uit de overgelegde stukken.
Uit die stukken blijkt immers, dat [verweerder] niet is geïnformeerd over de inhoud van de door [naam 1] aan het AB verstrekte lijst met ‘issues’ van 25 januari 2018. Evenmin is hij geïnformeerd over het verzoek van het AB aan [naam 2] om deze lijst van commentaar te voorzien of van het antwoord van [naam 2] van 12 februari 2018 dat er geen integriteits-probleem was. Het AB wist in elk geval uit de mail van [verweerder] van 9 januari 2018, maar had ook uit de aard van de zaak moeten begrijpen, dat het stellen van een integriteitsprobleem een zeer ernstig beschuldiging is, waarvan de beschuldigde kennis wil nemen om zich daartegen te verweren. In het kader van een zorgvuldige behandeling van de klacht van [naam 1] had directe hoor en wederhoor dienen plaats te vinden. Het is onbegrijpelijk dat [verweerder] pas uit het verzoekschrift kennis heeft kunnen van de door [naam 1] opgestelde lijst. De toelichting ter zitting van de kant van KWPN, dat het AB geen belang zag in het delen van de lijst en dat men vreesde voor ‘een welles-nietes-spel’ geeft aan dat er door het AB een onjuiste afweging is gemaakt. Het had op de weg van het AB gelegen om eerst hoor en wederhoor toe te passen op de beschuldiging en pas daarna te beslissen over eventuele vervolgstappen.
4.4.
KWPN verwijt [verweerder] dat hij niet, althans niet voldoende, heeft meegewerkt aan verbetering van de samenwerking met [naam 1] , onder meer door voorwaarden te stellen aan de mediation. Dat er aanvankelijk weerstand bij [verweerder] bestond, had te maken met het niet (mogen) kennen van de lijst met integriteitspunten en die weerstand is, zoals hiervoor weergegeven, begrijpelijk. Evenzeer is begrijpelijk dat [verweerder] zich niet meer veilig voelde om met [naam 1] in gesprek te gaan, gezien de opstelling van [naam 1] naar hem toe. Dit is door [verweerder] ook geuit naar de als (beoogd) mediator optredende [naam 3] . Na de brief van
22 februari 2018, waarin het AB de ‘laatste kans’, heeft aangezegd, heeft [verweerder] zich - na een gesprek met [naam 4] - wel bereid verklaard tot mediation. Deze mediation is echter niet gestart, volgens [verweerder] omdat het AB vervolgens toch de voorkeur heeft gegeven aan (eerst) een integriteitsonderzoek door BDO. KWPN heeft niet concreet gemaakt dat na de toezegging van [verweerder] van 14 maart 2018 een mediationtraject is gestart. In zoverre kan KWPN dan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat [verweerder] niet voldoende heeft meegewerkt aan het verbeteren van de verstandhouding binnen de directie.
4.5.
De melding van de PVT van 30 januari 2018 heeft het AB aanvankelijk niet aan [verweerder] kenbaar gemaakt. Pas na ontvangst van de tweede brief, in maart 2018, zijn beide brieven in een bijlage van een e-mail over een ander onderwerp aan [verweerder] toegezonden. Ook op hetgeen in deze stukken is aangedragen heeft het AB [verweerder] geen weerwoord gevraagd en er evenmin aanleiding in gezien voor een (functionerings)gesprek. Toch heeft KWPN ook deze omstandigheden in negatieve zin meegewogen in haar beslissing tot het op non-actief stellen en het inzetten van een ontbindingsprocedure. [verweerder] stelt dat de genoemde knelpunten voor het grootste deel te verklaren zijn uit het feit dat KWPN zich in een transitietraject bevindt, waarbij beleidswijzigingen soms leiden tot voor individuele medewerkers onaangename veranderingen. [verweerder] is als uitvoerder van dat beleid dan de ‘gebeten hond’. Met disfunctioneren heeft dit volgens [verweerder] , niets te maken. Wat daarvan ook zij, disfunctioneren is niet aan het verzoek van KWNP ten grondslag gelegd, zodat daarover in dit geding geen oordeel wordt gevraagd en gegeven. De omstandigheid dat de PVT zich tweemaal met zorgen over het functioneren en gedrag van [verweerder] tot het AB heeft gewend is wel onderdeel van het verzoek tot ontbinding, maar slechts als ondersteuning voor het bestaan van de door KWPN gestelde onwerkbare situatie. Nu [verweerder] hierop nog niet aangesproken is en geen kans heeft gehad de klachten te weerleggen of de verhouding met de PVT te verbeteren, kan aan deze omstandigheid op dit moment geen relevante waarde worden toegekend.
4.6.
Partijen zijn het er over eens dat het BDO-rapport [verweerder] vrij pleit. In de brief van
5 juli 2018 schrijft KWPN zelf:
De beschuldigingen van [naam 1] aan jouw adres worden niet geschraagd door het onderzoek. Dit neemt niet weg dat er door toedoen van [naam 1] sprake is geweest van een voor jou zeer pijnlijk en vervelend traject. Dit spijt ons zeer. Het Algemeen Bestuur zal zijn verantwoordelijkheid op dit punt naar jou toe nemen.Op welke wijze aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven wordt blijkt niet, want in de volgende zin wordt de schorsing aangezegd en vervolgens wordt in de brief de ontbindingsprocedure aangekondigd. [verweerder] stelt terecht dat hij had mogen verwachten dat na het voor hem gunstige rapport alles in het werk zou worden gesteld om de verhoudingen binnen de directie te verbeteren, bijvoorbeeld door alsnog de mediation te starten. Voor zover deze mediation niet in gang is gezet omdat [naam 1] daar niet aan mee zou werken en doorging om zijn gelijk te halen, zoals KWPN ter zitting heeft verklaard, komt dat niet voor rekening van [verweerder] . Dat [naam 4] aan het AB heeft meegedeeld dat ‘de mannen nu niet samenwerken en dat ook niet zullen gaan doen’ is wellicht een juiste verwachting over de slagingskans van de mediation, maar geen zelfstandige reden om dan maar van mediation af te zien, zonder een andere oplossingsmogelijkheid te beproeven. Het AB had zelf met [verweerder] (en eventueel [naam 1] ) in gesprek kunnen gaan over door hem geziene mogelijkheden.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de huidige situatie niet zozeer door toedoen van [verweerder] is ontstaan maar veeleer door [naam 1] en het AB. Het is wel invoelbaar dat, zoals ter zitting opgemerkt, een (vrijwilligers)bestuur dat direct na aantreden van twee van haar leden wordt geconfronteerd met grote directieproblemen niet altijd meteen de juiste handelswijze voor ogen heeft, maar dit mag niet voor risico van [verweerder] komen. Van KWPN mag worden verlangd dat zij zich alsnog inspant om de verhoudingen tussen [verweerder] , het AB en de medewerkers/PVT (waar nodig) te verbeteren. Nu in de eveneens vandaag uitgesproken beslissing in de procedure tegen [naam 1] is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met hem wel wordt ontbonden, zal de stroeve verhouding binnen de directie niet langer in de weg hoeven staan aan herstel van de overige verhoudingen. Het verzoek van KWPN zal dan ook niet toegewezen worden.
4.8.
De verzoeken van [verweerder] zien allereerst op wedertewerkstelling. Uit de stukken en de zitting is meer dan duidelijk dat een wedertewerkstelling niet zal kunnen plaatsvinden zonder dat eerst aan de hiervoor genoemde verbetering van de verhoudingen wordt gewerkt. Ook [verweerder] zelf heeft ter zitting verklaard dat er wel eerst een ‘goed gesprek’ nodig zal zijn met het AB. Denkbaar is dat het AB de signalen van de PVT ook in een dergelijk gesprek zal willen betrekken. Bij de toewijzing van de tewerkstelling zal daarom een termijn van (maximaal) zes weken worden aangehouden. De gevorderde dwangsom, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal worden toewezen met een maximering.
4.9.
KWPN heeft ter zitting verklaard nog niet inhoudelijk te kunnen reageren op de verzoeken van [verweerder] met betrekking tot de toekenning van de bonus over 2017 en de hoogte van het salaris. Zoals besproken ter zitting zal hiervoor op een nader te bepalen moment alsnog gelegenheid zijn. Partijen zal worden verzocht verhinderdata in te leveren ten behoeve van het plannen van een zitting voor de bespreking van deze vorderingen. KWPN dient uiterlijk tien dagen voor die zitting een verweerschrift in te dienen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.5. De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst de vordering van KWPN af,
5.2.
veroordeelt KWPN om [verweerder] weder te werk te stellen uiterlijk op 12 november 2018, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat KWPN in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van
€ 30.000,00,
5.3.
bepaalt dat partijen binnen drie weken na heden hun verhinderdata over de maanden november 2018 tot en met januari 2019 aan de griffie van de rechtbank toezenden, voor de bepaling van een mondelinge behandeling als onder 4.9. genoemd,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordeling onder 5.2.,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.