In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een testamentair bewind. De verzoeker, mr. A.W.M. Toenders, in zijn hoedanigheid als testamentair bewindvoerder, heeft de rechtbank verzocht het testamentair bewind op te heffen, omdat de onder bewind staande erfgenaam, [erfgenaam 1], inmiddels 21 jaar oud is en in staat zou zijn om de nagelaten goederen zelf te beheren. Het verzoekschrift is echter niet ingediend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 4:178 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft verzoeker de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen, maar verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 281 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzoeker niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat het verzoekschrift niet op de juiste wijze is ingediend. Daarnaast is het griffierecht verschuldigd, ook al wordt het verzoekschrift niet inhoudelijk behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het griffierecht niet wordt gecrediteerd, aangezien het verzoekschrift op 29 juni 2018 is ontvangen en de indiening daarvan de verplichting tot betaling van griffierecht met zich meebrengt.
De beslissing van de rechtbank is dat verzoeker niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek en dat het griffierecht niet wordt gecrediteerd. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. D. Vergunst.