ECLI:NL:RBGEL:2018:4299

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
05/760148-17, 05/760054-17 (ttz.gev.) en 05/760125-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de militaire kamer over mishandeling door een (ex)militair met PTSS

Op 1 oktober 2018 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een (ex)militair, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn (ex-)partner. De verdachte is ter zake van mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur, met een proeftijd van 2 jaar. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van een tweede beschuldiging van mishandeling. Bij de strafbepaling werd rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan PTSS als gevolg van meerdere uitzendingen naar Afghanistan. Hij ontvangt momenteel behandeling via de GGZ Beilen, afdeling Veteranenzorg.

De zaak kwam ter terechtzitting op 17 september 2018 aan de orde, waar de militaire kamer de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer heeft gehoord. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van de eerste mishandeling, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de keel van het slachtoffer dicht te knijpen en haar aan de haren te trekken. De verklaringen van het slachtoffer waren inconsistent en er ontbraken getuigenverklaringen. De militaire kamer concludeerde dat het letsel van het slachtoffer niet overtuigend bewijs bood voor de beschuldigingen.

Ten aanzien van de tweede beschuldiging, die betrekking had op een mishandeling op 16 januari 2017, erkende de verdachte dat hij het slachtoffer had geslagen. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bewering dat hij met kracht had geslagen. De militaire kamer besloot dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand en de omstandigheden van de zaak, een voorwaardelijke werkstraf moest krijgen in plaats van een onvoorwaardelijke straf. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de militaire kamer van oordeel was dat het slachtoffer ook enig verwijt te maken had in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/760148-17, 05/760054-17 (ttz.gev.) en 05/760125-14 (tul)
Datum uitspraak : 01 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd:
ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/760148-17 dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Meppel meermalen, althans eenmaal [slachtoffer] , zijn, verdachtes (ex-)partner heeft mishandeld door
- de keel/nek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) de keel dicht te knijpen en/of
- aan de haren van die [slachtoffer] te trekken en/of die [slachtoffer] (met kracht) te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond zit en/of ligt) tegen de rug, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/760054-17 dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2017 te IJhorst, gemeente Staphorst, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) te stompen en/of te slaan op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] .

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/760148-17:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgepakt, haar geduwd en geschopt heeft.
Het standpunt van verdachte.
Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] alleen heeft geduwd.
De militaire kamer overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft over het gebeurde op 17 juli 2017 twee verschillende verklaringen afgelegd. Op 18 juli 2017 heeft zij verklaard dat verdachte haar bij haar keel vastpakte en dat hij in haar keel kneep. Zij heeft toen verder verklaard dat verdachte, nadat hij haar eerst had losgelaten, haar rechterarm pakte en haar naar beneden trok. Volgens haar verklaring voelde zij pijn aan haar haren en heeft verdachte een haarstuk eruit getrokken. Vervolgens trapte verdachte haar in haar rug, aldus [slachtoffer] .
In een schriftelijke verklaring van 18 april 2018 heeft [slachtoffer] verklaard dat geen sprake is van zware mishandeling en dat zij door verdachte slechts is geduwd, waardoor zij achterover is gevallen.
Dat [slachtoffer] en verdachte op 17 juli 2017 enige vorm van onenigheid hebben gehad kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken worden geconcludeerd. Echter, slechts [slachtoffer] en verdachte hebben verklaard over wat er tussen hen is voorgevallen, en hun lezingen lopen (aanvankelijk) sterk uiteen. Getuigenverklaringen ontbreken in het dossier. Bij [slachtoffer] is letsel vastgesteld dat in het geschrift ‘medische informatie’ door geneeskundige [naam 1] is beschreven, maar waarbij klaarblijkelijk niet is onderzocht of het beschreven letsel (allemaal) op of omstreeks 17 juli 2017 is ontstaan en of dat letsel meer passend is bij de eerste verklaring van [slachtoffer] of bij die van verdachte over het gebeurde.
De stelling van de officier van justitie dat de verwonding, die te zien is op de - zich op pagina 34 van het proces-verbaal bevindende - foto van de hals/keel van [slachtoffer] , een ondersteuning oplevert voor de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende dat verdachte haar bij de keel heeft gepakt, deelt de militaire kamer niet. Het letsel zoals te zien is op die foto van de hals/keel van [slachtoffer] lijkt eerder een schaafwond, waarvan het onaannemelijk is dat dat door het met de hand vastpakken van de keel is veroorzaakt. Er is naar het oordeel van de militaire kamer dan ook onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgepakt, deze heeft dichtgeknepen en dat hij [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken. De militaire kamer is evenmin tot de overtuiging gekomen dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd. Aan de summiere (niet in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal opgenomen) verklaring van [slachtoffer] van 18 april 2018, waarin zij alsnog de verklaring van verdachte lijkt te bevestigen, kent de militaire kamer geen doorslaggevende betekenis toe. Daarbij neemt de militaire kamer in aanmerking dat [slachtoffer] niet heeft verklaard waarom zij op haar eerdere, gedetailleerde en volstrekt andersluidende, verklaring is teruggekomen. Hiervan is evenmin op andere wijze gebleken.
Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/760054-17:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het stompen en slaan tegen het hoofd, althans lichaam, van [slachtoffer] . De officier van justitie baseert dit op de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte en de foto’s van het letsel van [slachtoffer] .
De militaire kamer overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen. Anders dan de officier van justitie heeft de militaire kamer op basis van de wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging bekomen dat verdachte ook ‘met kracht’ heeft geslagen of dat hij gestompt heeft. In het bijzonder bieden de foto’s in het dossier daarvoor geen ondersteuning. Overigens kan de militaire kamer uit de wettige bewijs-middelen evenmin voldoende overtuigend herleiden dat verdachte tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft geslagen.
Er is dan ook sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen te weten: [1]
- processen-verbaal van bevindingen, pag. 10 (7e alinea, regel 5 en 6), respectievelijk
pag. 23 (negende regel van onder);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2018.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder parketnummer 05/760054-17 heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 januari 2017 te IJhorst, gemeente Staphorst, [slachtoffer] heeft mishandeld door
(met kracht) te stompen en/ofte slaan
op/tegen het hoofd
, althans het lichaamvan die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde
onder parketnummer 05/760054-17levert op:
Mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uur met een proeftijd van 2 jaar.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 augustus 2018;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering Nederland d.d. 9 juli 2018;
- een psychologisch rapport van [naam 2] , GZ-psycholoog d.d. 22 mei 2018.
De militaire kamer overweegt als volgt:
Op 12 december 2016 is verdachte door de militaire politierechter ter zake van een huiselijk geweldsdelict veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete. Op 16 januari 2017, ruim een maand na die veroordeling heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan het plegen van een geweldsdelict. Het slachtoffer is ook nu een vriendin van verdachte. Het feit is gepleegd in de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Gelet op het vorenstaande is de militaire kamer van oordeel dat, in beginsel, een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Bij de bepaling van de op te leggen straf dient de militaire kamer evenwel, naast de ernst van het feit, tevens rekening te houden met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandig-heden. Verdachte is, na meerdere uitzendingen als militair naar Afghanistan, thans gediagnosticeerd met PTSS. Via de GGZ Beilen, afdeling Veteranenzorg wordt verdachte begeleid. Omdat verdachte enige tijd geen vaste huisvesting had is de behandeling tijdelijk stopgezet. Nadat verdachte eigen woonruimte heeft gekregen is de behandeling bij de afdeling Veteranenzorg hervat en zal verdachte nog de EMDR-therapie gaan volgen welke therapie de laatste fase van zijn behandeling vormt.
Weliswaar adviseert de reclassering oplegging van bijzondere voorwaarden, waarbij mogelijke behandelopties voor verdachtes psychische toestand zijn genoemd, maar de militaire kamer is van oordeel dat verdachte in voldoende mate begeleid wordt door de GGZ Beilen afdeling Veteranenzorg. Verdachte heeft uit zichzelf deze hulpverlening gezocht, is – zoals ter zitting is gebleken – positief over deze hulpverlening en hij heeft er baat bij. De militaire kamer ziet dan ook geen grond om verdachte te verplichten om nog verdere hulpverlening en begeleiding te ondergaan.
Gelet op de vastgestelde PTSS bij verdachte als gevolg van zijn uitzendingen naar Afghanistan, de omstandigheid dat hij zelf daarvoor en voor zijn problemen op verschillende leefgebieden hulp heeft gezocht en gevonden, inmiddels sprake is van een stabiele woon- en financiële situatie, en omdat naar het oordeel van de militaire kamer ook [slachtoffer] bij de toedracht van het strafbare feit enig verwijt te maken is, zal de militaire kamer, conform de eis van de officier van justitie, volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf.
De militaire kamer komt daarbij tot een lager aantal uren werkstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de militaire kamer ten aanzien van het feit onder parketnummer 05/760054-17 minder geweldshandelingen bewezen acht en hem van één van de twee ten laste gelegde feiten zal vrijspreken.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De militaire kamer stelt vast dat de grondslag van de door de officier van justitie ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de in het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank te Gelderland van 12 december 2016 (parketnummer 05/760125-14) voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 500 juist is. Immers, verdachte heeft zich, binnen de gestelde proeftijd, opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit zoals hierboven bewezen verklaard.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid. De militaire kamer zal de vordering echter afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor opgemerkt is de militaire kamer van oordeel dat ook [slachtoffer] enig verwijt te maken valt bij het tot stand komen van het bewezenverklaarde feit. Dit gegeven, gecombineerd met de omstandigheid dat verdachte nog behandeling zal moeten ondergaan in verband met zijn PTSS en de omstandigheid dat verdachte pas onlangs in een stabielere (financiële) situatie is gekomen, maakt dat de militaire kamer het op dit moment niet opportuun acht de vordering toe te wijzen. Ook ziet de militaire kamer, op grond van het voorgaande, geen redenen de proeftijd te verlengen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder parketnummer 05/760148-17 heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder parketnummer 05/760054-17, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 05/760054-17 meer of
anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
20 (twintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de
proeftijd die op twee jarenwordt bepaald, te weten:
- dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
 wijst af de vordering van de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters,
en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van deze rechtbank op 1 oktober 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, Brigade Drenthe IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27ND/17-000388, gesloten op 23 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.