ECLI:NL:RBGEL:2018:4390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1570
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vaststellingsovereenkomst inzake VWNW-beleid door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst en de staatssecretaris van Financiën. De eiser had een aanvraag ingediend voor een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot het Van-Werk-Naar-Werk-beleid (VWNW-beleid), variant B, met als ontslagdatum 1 maart 2010 en een ontbindende voorwaarde. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, waarna de eiser bezwaar maakte en beroep instelde tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de Regeling Belastingdienst, die per 1 juli 2016 van kracht was. De regeling stelde dat de ontslagdatum uiterlijk 1 maart 2020 moest zijn en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de door eiser gewenste ontbindende voorwaarde op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank benadrukte dat de Regeling Belastingdienst een vertrekregeling is en geen garantie biedt voor inkomen tot aan het pensioen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kon houden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1570

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een vaststellingsovereenkomst inzake het Van-Werk-Naar-Werk-beleid (VWNW-beleid), variant B, met als ontslagdatum 1 maart 2010 en een ontbindende voorwaarde, afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. B.J.M. Oenema.

Overwegingen

1. Eiser, die geboren is op [geboortedatum] 1958, is werkzaam bij de Belastingdienst.
Op 20 mei 2015 heeft verweerder de Investeringsagenda Belastingdienst gepresenteerd aan de Tweede Kamer. De Investeringsagenda Belastingdienst is een verbeterprogramma voor de Belastingdienst, waardoor naar verwachting ongeveer 5.000 functies komen te vervallen. Bij brief van 23 november 2015 heeft de Directeur-Generaal van de Belastingdienst het Georganiseerd Overleg Belastingdienst (GOBD) een voorstel gedaan voor vrijwillige mobiliteit en een uitwerking voorgesteld van het rijksbrede VWNW-beleid voor de Belastingdienst. Op 24 november 2015 is hierover een bericht, met de brief, op intranet geplaatst. Op 8 december 2015 is nog een nader bericht hierover op intranet geplaatst, waarin de in het GOBD op 7 december 2015 gemaakte basisafspraken zijn vermeld en waarin is aangegeven dat de uitwerking van het akkoord met de bonden de komende weken plaatsvindt. Op 11 januari 2016 is een bericht op intranet geplaatst met de titel ‘Aanmelden VWNW-beleid kan vanaf 1 februari’. Op 14 januari 2016 is in het GOBD definitief overeenstemming bereikt over de uitvoering van het VWNW-beleid bij de Belastingdienst. Vervolgens is op 18 januari 2016 het bericht geplaatst met de titel ‘Afspraken over VWNW-beleid bekend; Switch-site in de lucht’. In dit bericht wordt duidelijkheid verschaft over wat wel en niet mogelijk is op het gebied van mobiliteit en de stimuleringspremie.
Op 28 juni 2016 is in het GOBD overeenstemming bereikt over een aanpassing van het VWNW-beleid (hierna: de Regeling Belastingdienst) met ingang van 1 juli 2016.
Eiser heeft op 3 maart 2016 en 24 mei 2016 gesprekken gevoerd met medewerkers van Switch over uitstroom met stimuleringspremie, variant B, op grond van hoofdstuk 1, onderdeel 7b Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
Verweerder heeft eiser op 30 september 2016 een vaststellingsovereenkomst, variant B met als ontslagdatum 1 maart 2020, gestuurd. Op 7 november 2016 heeft eiser deze vaststellingsovereenkomst retour gestuurd met een streep door de tekst daarvan. Tevens heeft eiser verweerder verzocht om met ingang van 1 maart 2020 - hij heeft dan de leeftijd van 61 jaar en vier maanden - in aanmerking te komen voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie (variant B), mits in de vaststellingsovereenkomst de volgende ontbindende voorwaarde wordt opgenomen:
“In het geval het voorwaardelijke pensioen of nabestaandenpensioen bij overlijden voor 67 jaar zou komen te vervallen doordat het ABP-keuzepensioen volgens de dan geldende regelgeving niet kan ingaan per 1 maart 2020, zal deze overeenkomst op verzoek van de ambtenaar worden ontbonden. In dat geval wordt de ambtenaar niet ontslagen, kent de werkgever geen stimuleringspremie toe en zal de ambtenaar een passende functie worden aangeboden.”
2. Verweerder heeft deze aanvraag van eiser afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat op grond van de Regeling Belastingdienst, zoals deze per 1 juli 2016 geldt, de ontslagdatum uiterlijk 1 maart 2020 is. Voor toepassing van de hardheidsclausule ziet verweerder geen aanleiding, omdat er naar zijn mening geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gaat om een vertrekregeling waarbij het vertrek op eigen verzoek voor medewerkers aantrekkelijk wordt gemaakt door toekenning van een premie en door de garantie dat de medewerker niet meer betrokken wordt in een deelreorganisatie en dus niet aangewezen kan worden als een verplichte VWNW-kandidaat. Eiser kan al dan niet gebruik maken van deze vertrekregeling. Hij kan er ook voor kiezen om te blijven werken of om korter te gaan werken om uiteindelijk op een voor hem geschikt moment met pensioen te gaan.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en verweerder de daarbij betrokken belangen onvoldoende heeft afgewogen. Eiser heeft een groot financieel belang bij het opnemen van de ontbindende voorwaarde in de vaststellingsovereenkomst. Verweerder heeft niet aangegeven welk belang van hem zich daartegen verzet. Eiser is van mening dat verweerder zich niet als goed werkgever heeft gedragen door enerzijds medewerkers te wijzen op het risico dat de vroegpensioenleeftijd wordt verhoogd, maar anderzijds dit risico niet af te dekken. Volgens eiser is ook sprake van opgewekt vertrouwen, omdat hij eerst tot eind 2018 gebruik kon maken van de regeling en de einddatum daarvoor later op 1 september 2016 is gesteld. Verweerder had hem in ieder geval variant B zonder ontbindende voorwaarde moeten toekennen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de Regeling Belastingdienst is gebaseerd op artikel 49xx van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) waarin is bepaald dat het bevoegd gezag de aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 en 4 van hoofdstuk VIIbis, kan toekennen aan andere ambtenaren voor zover daarmee de plaatsing van een VWNW-kandidaat wordt gerealiseerd of hiermee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling.
4.2.
In de Regeling Belastingdienst is, voor zover hier van belang, opgenomen dat een medewerker met een vaste aanstelling of met een tijdelijke aanstelling op grond van artikel 6, tweede lid, onder a, van het ARAR werkzaam bij een onderdeel van de Belastingdienst (behalve Douane en FIOD) afspraken kan maken over werk en uitstroom met een stimuleringspremie (variant B). Indien voor variant B wordt gekozen, eindigt de aanstelling van de medewerker op eigen verzoek onder toekenning van een stimuleringspremie met toepassing van artikel 49tt van het ARAR.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de Regeling Belastingdienst niet voorziet in het opnemen van de door eiser gewenste ontbindende voorwaarde. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder hiervoor de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 49aaa van het ARAR, had moeten toepassen. Hierin staat dat het bevoegd gezag kan afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk voor zover toepassing gelet op het belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de ambtenaar. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Regeling Belastingdienst een vertrekregeling is waarvan de ambtenaar al dan niet gebruik kan maken. De Regeling Belastingdienst is geen prepensioenregeling of een garantieregeling op inkomen tot het pensioen. Er kan door iedere ambtenaar, op welke leeftijd dan ook, gebruik van worden gemaakt. Iedere ambtenaar dient voor zichzelf de afweging te maken of hij daarvan gebruik wil maken met alle risico’s van dien. Die risico’s kunnen voor elke ambtenaar anders zijn. Er valt geen rechtsgrond aan te wijzen die verweerder verplicht om risico’s af te dekken. De afwijzing van eisers verzoek komt dan ook niet in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. Verweerder was ook niet gehouden om eiser alsnog variant B zonder ontbindende voorwaarde toe te kennen, omdat eiser met het doorstrepen van de tekst van de vaststellingsovereenkomst het aanbod van verweerder niet heeft geaccepteerd waardoor geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het alsnog toekennen van variant B zonder ontbindende voorwaarde was ten tijde van het primaire besluit en ook later niet meer mogelijk, omdat de einddatum waarop gebruik kon worden gemaakt van de Regeling Belastingdienst is vastgesteld op 1 september 2016. Deze datum is in het GOBD overeengekomen en verweerder heeft vanwege de politieke gevoeligheid van de Regeling Belastingdienst en het gevaar van precedentwerking geen ruimte om van die datum af te wijken.
5. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de afwijzing van eisers aanvraag in rechte stand kan houden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, mr. L. van Gijn en mr. S.W. van Osch-Leysma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 oktober 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.