ECLI:NL:RBGEL:2018:4460

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4900
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening studiefinanciering voor niet-EU student

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die geen verblijfstitel heeft en daardoor geen recht op studiefinanciering kan claimen. De verzoekster, geboren in de Dominicaanse Republiek, had op 29 mei 2018 een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze was door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldeed aan de nationaliteitseis en niet was ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 heeft de verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. Ze stelde dat ze wel aan de nationaliteitseis voldeed omdat haar moeder met een Nederlandse man was gehuwd en zij een Nederlands broertje en zusje had. De verzoekster voerde aan dat het onthouden van studiefinanciering haar in financiële problemen bracht en dat ze niet in staat was om het benodigde cursusmateriaal aan te schaffen. Ze deed een beroep op de hardheidsclausule van de Wet studiefinanciering 2000, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze clausule niet van toepassing was op personen zonder geldige verblijfstitel.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat de afwijzing van de studiefinanciering rechtmatig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen verblijfstitel heeft die haar gelijkstelt aan een Nederlander voor wat betreft het recht op studiefinanciering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de kans op succes van het bezwaar van verzoekster klein was. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4900

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. M. de Jonge),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO)te Groningen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeksters aanvraag om studiefinanciering afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. B.C. Rots.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Verzoekster is op [geboortedatum] geboren te [plaats] (Dominicaanse Republiek) en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij heeft op 29 mei 2018 een aanvraag studiefinanciering ingediend. Bij besluit van 29 mei 2018 heeft verweerder beslist dat voor de periode augustus tot en met december 2018 het recht niet kan worden vastgesteld. Voor de periode juni tot en met juli 2018 is verzoeksters aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.
1.2
Bij brief van 23 juli 2018 heeft verzoekster op verzoek van verweerder overgelegd een kopie van haar paspoort en verblijfsdocument, een kopie van haar arbeidsovereenkomst en van een recente loonstrook met bankafschriften. Door verzoekster is daarbij aangeven dat zij geen EU-student is en dat geen inkomensgegevens van haar ouders kan inzenden. Uit de verblijfskaart blijkt dat verzoekers met ingang van 18 februari 2015 verblijfsrecht heeft en dat de verblijfskaart expireert op 18 februari 2020 onder vermelding: familielid EU/EER en “residence card for a family member of an EU citizen”.
1.3
Verzoekster volgt vanaf 1 augustus 2018 de voltijd opleiding voor kok aan het [opleiding], niveau Mbo basisberoep.
1.4
Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft verweerder de aanvraag studiefinanciering (voor basisbeurs, aanvullende beurs en reisvoorziening) afgewezen omdat verzoekster niet voldoet aan de nationaliteitseis.
Het standpunt van verzoekers
2.1
Verzoekster stelt dat zij wel aan de nationaliteitseis voldoet. Haar moeder is gehuwd met een Nederlandse man en zij heeft een Nederlands broertje en zusje. Verzoeksters moeder beschikt over een verblijfsdocument type familielid EU.
2.2
Door het onthouden van studiefinanciering komt verzoekster in financiële problemen en is niet in staat om het benodigde cursusmateriaal aan te schaffen.
2.3
Verzoekster doet een beroep op artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000
(de hardheidsclausule). Verzoekster zal met haar opleiding moeten stoppen wanneer zij geen studiefinanciering zal ontvangen. Verzoeksters verblijf in Nederland is bestendig van aard en in het belang van de Nederlandse staat. Daarnaast leidt afwijzing ook tot een onbillijke situatie ten opzichte van andere personen met wel een verblijfsvergunning. Haar situatie komt overeen met een persoon die een verblijfsvergunning type 1, bepaalde tijd, vanwege gezinshereniging heeft. Verzoekster heeft geen andere keuze dan in Nederland te verblijven. Zij kan niet terug naar de Dominicaanse Republiek, omdat geen van beide ouders daar woonachtig zijn. Haar toekomst ligt in Nederland en zij wil graag de opleiding voor kok volgen.
2.3
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat zij feitelijk op 1 september 2018 is gestart met haar opleiding. Haar schoolkosten zijn tot nu toe betaald door haar moeder en zij heeft leningen gesloten bij vrienden en verzoekster had geld gespaard door vakantiewerk. Zij werkt in het weekend bij Mc Donald en verdient daarmee € 150 tot € 180 per maand.
2.4
Namens verzoekster is opgemerkt dat er geen gerechtvaardigd belang aanwezig is om verzoekster studiefinanciering te onthouden zeker in het perspectief van degene die op basis van een schema van verweerders website bij elk type verblijfsvergunning wel studiefinanciering ontvangen. Verzoekster valt in feite nu tussen ‘het wal en het schip’. Haar moeder is inmiddels een echtscheidingsprocedure gestart en is bezig met het verkrijgen van een aparte verblijfstitel.
Het standpunt van verweerder
3.1
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet gelijk te stellen is met een Nederlander. Verzoekster heeft een verblijfsrecht in Nederland op grond van artikel 8 aanhef en onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000): als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie danwel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Verzoekster heeft blijkens haar verblijfskaart verblijfsrecht omdat zij familielid is van een EU/EER-burger. Volgens artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 geeft een verblijfsrecht op grond van artikel 8 aanhef en onder e van de Vw 2000 geen recht op studiefinanciering.
3.2
Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is op personen die geen geldige verblijfstitel hebben. Verweerder ziet geen aanknopingspunten om studiefinanciering aan verzoekster toe te kennen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van verzoekster dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2
Bij de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van verzoekster slaagt en of het besluit rechtmatig is genomen. De voorzieningenrechter zal een zogenoemd voorlopig rechtsmatigheidsoordeel geven. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft.
4.3
Anders dan namens verzoekster is gesteld is ter zitting is komen vast te staan dat verzoekster geen verblijfstitel heeft waardoor zij voor wat betreft het recht op studiefinanciering met een Nederlander gelijk kan worden gesteld.
4.4
Artikel 11.5, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) bepaalt dat de Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In het tweede lid, onderdeel a van deze bepaling staat vermeld dat het eerste lid niet van toepassing is op het begrip vreemdeling. Blijkens artikel 1.1, eerste lid van de Wsf 2000 wordt hiermee bedoeld de vreemdeling in de zin van de Vw 2000.
In de Memorie van Toelichting (kamerstukken 26873, nummer 3) is bij deze bepaling het volgende opgenomen: ‘Ook voor de WSF 2000 zal het nodig blijven zowel op individueel als op groepsniveau te voorzien in gevallen waaraan bij de totstandkoming van de wet niet
of onvoldoende werd gedacht. Bovendien zullen zich gevallen blijven voordoen waarin een arbitraire beslissing op haar plaats is’.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF6697) is de bestendige lijn van de jurisprudentie op dit punt herhaald door te stellen dat de hardheidsclausule de (toen nog) IB-Groep niet de mogelijk-heid biedt om een uitzondering te maken op een in de WSF 2000 opgenomen wettelijke bepaling, indien de onverkorte toepassing van die bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet.
In artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de WSF 2000 is bepaald dat een studerende die
de Nederlandse nationaliteit bezit in aanmerking kan komen voor studiefinanciering.
Studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten worden, zo staat in artikel 2.2, eerste lid, onder b en c, in bepaalde gevallen met een Nederlander gelijk gesteld.
In artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 is aangegeven dat met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond
van onder andere een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.
4.5
De voorzieningenrechter overweegt dat uit voorgaande bepalingen niet anders kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling die niet beschikt over een verblijfstitel die recht geeft op studiefinanciering niet op grond van artikel 11.5, eerste lid van de Wsf 2000, in aanmerking kan komen voor studiefinanciering.
4.6
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat toepassing van de hardheidsclausule niet mogelijk is. Verzoekster stelling kan daarom niet slagen. Naar inschatting van de voorzieningenrechter zal verweerder de afwijzing van verzoeksters aanvraag in de te nemen beslissing op bezwaar in stand kunnen laten. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van H. de Groot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 oktober 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.