ECLI:NL:RBGEL:2018:4560

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
05/720100-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden wegens opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 maart 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in een appartement te Lent, gemeente Nijmegen. De verdachte heeft een brandende sigaret laten vallen op een paar schoenen in de gang van zijn appartement, waardoor een brand ontstond die schade veroorzaakte aan de schoenen, de vloer en de muur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 585 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandeling en begeleid wonen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brandstichting. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 430 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden vast om recidive te voorkomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en psychische problemen, en achtte behandeling noodzakelijk.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720100-18
Datum uitspraak : 23 oktober 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te PI Achterhoek - Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Raadsvrouw: mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 juni 2018, 15 augustus 2018 en 9 oktober 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij/zij op 3 maart 2018 te Lent, gemeente Nijmegen, in elk geval in Nederland, in (een kamer en/of gang) van een woning en/of appartement aan de [adres 2] , opzettelijk
brand heeft gesticht door een brandende sigaret en/of een vlam(men) en/of (een) vonk(en) van enig(e) (brandba(a)r(e)) voorwerp(en) en/of open vuur in aanraking te brengen met één of meerdere schoen(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan één of meerdere schoen(en) en/of de vloer en/of muur van de gang van voornoemde woning en/of appartement, althans één of meerdere goed(eren) in/uit voornoemd(e) woning en/of appartement geheel of gedeeltelijk is/ zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor (de) in de woning en/of appartement aanwezige goederen en/of (de)
naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartement(en), in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aanwezig was voor de bewoner(s) van
de naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartementen, in geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
Subsidiair
hij/zij op 3 maart 2018 te Lent, gemeente Nijmegen, in elk geval in Nederland, in (een kamer en/of gang) van een woning en/of appartement aan de [adres 2] ,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in (een kamer en/of gang van) voornoemd(e) woning en/of appartement, met dat opzet een (brandende) sigaret, althans enig brandend voorwerp, gegooid en/of laten vallen,
in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met één of meerdere schoen(en), althans met een brandbare stof, en daarvan
- gemeen gevaar voor (de) in de woning en/of appartement aanwezige goederen en/of (de)
naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartement(en), in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aanwezig was voor de bewoner(s) van
de naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartementen, in geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij/zij op 3 maart 2018 te Lent, gemeente Nijmegen, in elk geval in Nederland, in (een kamer en/of gang) van een woning en/of appartement aan de [adres 2] ,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een brandende sigaret, althans enig brandend voorwerp in/op één of meerdere schoen(en) heeft gegooid en/of laten vallen,
(mede) ten gevolge waarvan het aan zijn/haar schuld te wijten is geweest dat één of meerdere schoen(en) en/of de vloer en/of een muur van de gang van voornoemde woning en/of appartement, althans één of meerdere goed(eren) in/uit voornoemd(e) woning en/of appartement geheel of gedeeltelijk is/ zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daardoor
- gemeen gevaar voor (de) in de woning en/of appartement aanwezige goederen en/of (de)
naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartement(en), in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aanwezig was voor de bewoner(s) van
de naastgelegen en/of omliggende woning(en) en/of appartementen, in geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
ontstond.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 maart 2018 heeft een brand plaatsgevonden in de gang van het appartement aan de [adres 2] te Lent. Hierbij zijn meerdere schoenen, de vloer en de muur van de gang gedeeltelijk verbrand. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is, kortgezegd, het volgende aangevoerd.
Er is niet vastgesteld dat de brand is ontstaan door het handelen van verdachte. Bovendien was er geen sprake van opzet bij verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat verdachte opzettelijk een brandende sigaret heeft laten vallen en de kans dat hierdoor brand zou ontstaan is naar algemene ervaringsregels niet aannemelijk te achten. Daarnaast was er geen sprake van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Het is namelijk niet duidelijk geworden of er mensen thuis waren ten tijde van de brand en de mensen die thuis waren zijn door verdachte gewaarschuwd voordat zij in gevaar kwamen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het overslaan van de brand naar andere woningen niet voorzienbaar was en er daarom slechts sprake was van gemeen gevaar voor de eigen goederen van verdachte, hetgeen niet strafbaar is. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot brandstichting heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van vrijwillige terugtred bij verdachte, nu hij 112 heeft gebeld en zijn buren heeft gewaarschuwd. Dit dient eveneens te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de rechtbank
Oorzaak brand
Verdachte heeft verklaard dat hij thuis kwam en in de hal een brandende sigaret heeft laten vallen op een paar schoenen. [3] Uit sporenonderzoek is gebleken dat de brand is ontstaan op de vloer in de hal, rechts van de voordeur. Op de plaats waar de brand was ontstaan stonden diverse schoenen. Voor de brand werd geen technische oorzaak gevonden en in de nabije omgeving van de brandhaard bevonden zich geen elektrische apparaten of aansluitingen. De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan door het bijbrengen van vuur. [4]
Gelet op het feit dat de brand is ontstaan op de plaats waar verdachte zijn brandende sigaret heeft laten vallen, acht de rechtbank bewezen dat de brand is ontstaan door het handelen van verdachte.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij zijn brandende sigaret had laten vallen, naar de woonkamer is gegaan om spullen te pakken om boodschappen te gaan doen. Toen hij de tussendeur naar de hal weer open deed, kwamen de vlammen al tot kniehoogte. Vervolgens is verdachte naar de winkel gegaan. [5] Op camerabeelden is te zien dat verdachte zijn woning verlaat en erg rustig de galerij op komt lopen. Minuten later komt verdachte weer terug gelopen en hij opent de voordeur. Vervolgens belt verdachte 112. [6]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich al bewust was van de oplaaiende vlammen vanaf het moment dat hij vertrok om boodschappen te gaan halen. In plaats van te proberen het vuur te doven of hulp in te schakelen, ging verdachte rustig naar de winkel om boodschappen te doen. Ook toen hij na enkele minuten terugkwam en het vuur nog groter was geworden, ondernam verdachte geen enkele poging het vuur te doven. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij in paniek was en niet meer wist wat hij moest doen, maar deze verklaring vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Bovendien wordt zijn verklaring weerlegd door de omstandigheid dat verdachte rustig naar de winkel is gelopen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet had op de brandstichting.
Gevaar
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte door zijn handelen gemeen gevaar voor goederen, dan wel levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor personen heeft veroorzaakt. Om zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen moet uit de bewijsmiddelen blijken dat dit naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De woning van verdachte was gelegen op de eerste verdieping van een wooncomplex waarin zich meerdere appartementen bevinden. Het complex bestaat uit vier woonlagen en de appartementen zijn toegankelijk via een gezamenlijke ingang en trappenhuis. Indien in één van deze appartementen brand wordt gesticht, is het niet ondenkbaar dat het vuur overslaat op naast- of bovengelegen appartementen. [7] Uit sporenonderzoek is gebleken dat de brand, bij een verdere ontwikkeling, ook schade had kunnen veroorzaken aan aangrenzende appartementen. [8] Verdachte heeft verklaard dat hij de bovenburen heeft gewaarschuwd. [9] Er waren dus mensen thuis ten tijde van de brand.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gevaar voor goederen is ontstaan.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. De overige verweren kunnen daarom onbesproken blijven.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij/zij op 3 maart 2018 te Lent, gemeente Nijmegen,
in elk geval in Nederland,in
(een
kamer en/ofgang
)van een
woning en/ofappartement aan de [adres 2] , opzettelijk
brand heeft gesticht door een brandende sigaret
en/of een vlam(men) en/of (een) vonk(en) van enig(e) (brandba(a)r(e)) voorwerp(en) en/of open vuurin aanraking te brengen met één of meerdere schoen(en),
althans met (een) brandbare stof(fen),ten gevolge waarvan
één ofmeerdere schoen
(en
)en
/ofde vloer en
/ofmuur van de gang van voornoemd
e woning en/ofappartement,
althans één of meerdere goed(eren) in/uit voornoemd(e) woning en/of appartement geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan
- gemeen gevaar voor (de) in
de woning en/ofhet appartement aanwezige goederen en
/of(de)
naastgelegen en/of omliggende
woning(en) en/ofappartement(en),
in elk geval gemeen gevaar
voor goederenen
/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aanwezig was voor de bewoner(s) van
de naastgelegen en
/ofomliggende
woning(en) en/ofappartementen,
in geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 585 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf dienen bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht, klinische behandeling en begeleid wonen. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – ingeval van bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit – een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarde een klinische behandeling, passend is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 augustus 2018;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 1 oktober 2010;
- een multidisciplinair rapport van [naam 1] , psycholoog, gedateerd 13 augustus 2018 en van [naam 2] , psychiater, gedateerd 20 juli 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft brand gesticht in zijn appartement. Bij thuiskomst had verdachte een brandende sigaret laten vallen in de hal van zijn appartement. Vervolgens pakte hij in de woonkamer spullen om boodschappen te gaan doen. Toen hij terug de hal in kwam, kwamen de vlammen in de hal tot kniehoogte. Verdachte heeft vervolgens niet geprobeerd de brand te blussen of hulp in te schakelen, maar hij heeft de plaats van de ontwikkelende brand verlaten om een boodschap te gaan doen om minuten later pas terug te keren. Dit neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk.
Brandstichting in een woning is een ernstig feit, ook wanneer daarbij geen slachtoffers vallen en/of de materiële schade beperkt blijft. Het verloop van brand en de gevolgen daarvan zijn namelijk onvoorspelbaar en de gevolgen kunnen fataal zijn. De gevaarzetting is daardoor groot.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft. Daarnaast is er bij hem sprake van genderdysforie en een borderline persoonlijkheidsstoornis met theatrale kenmerken. Verdachte beschikt onvoldoende over vaardigheden om overbelasting tijdig te signaleren en hulp te vragen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. De deskundigen achten een klinische behandeling binnen een dwingend kader noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. Zij adviseren het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank is op grond van de ernst van de feiten, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval slechts een gevangenisstraf recht doet aan de feiten en daarom geboden is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal zij daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zeven maanden. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte behandeld wordt en verdachte heeft ook aangegeven hiertoe gemotiveerd te zijn. Daarom zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, een klinische behandeling en begeleid wonen. Een ruime proeftijd van drie jaren acht de rechtbank daarbij geboden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
430 (vierhonderddertig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 210 (tweehonderdtien) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis, tussen 09.00 en 11.00 uur, telefonisch zal melden bij Reclassering Nederland, Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem (088-8041401). Hierna dient verdachte zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende zijn klinische behandeling zal deze meldplicht plaatsvinden via een bezoek door de reclassering op zijn behandellocatie;
- zich zal laten opnemen en behandelen in FPA Zuidlaren (Lentis), of soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd zijn volledige medewerking zal verlenen aan aanvullende ambulante woonbegeleiding in het kader van nazorg, indien dit na zijn klinische behandeling nodig wordt geacht door de RIBW of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Verdachte zal zich houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en
mr. J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2018.
mrs. P.J.C. Cremers en J. Wiersma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , onderzoek [naam 3] , gesloten op 1 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 21, 23.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 81.
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 23-24.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2018.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18.
7.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2018 (maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde dossier).
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 24.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 84.