In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen de veroordeelde, die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat voorlopig werd geschat op € 52.158,56. De rechtbank heeft de zaak op 9 oktober 2018 behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. C.H.J. Willemsen, aanwezig waren. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor financieel voordeel en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Subsidiair werd gesteld dat de vordering slechts voor de helft voor rekening van de veroordeelde moest komen, omdat hij de hennepkwekerij samen met een ander had opgestart.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, gebaseerd op anonieme meldingen en getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat de hennepkwekerij in werking was van 1 juli 2015 tot en met 28 februari 2016, met meerdere oogsten. De totale opbrengst van de hennepkwekerij werd berekend op € 56.416,-, waarbij kosten in mindering werden gebracht. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 25.176,74, dat de veroordeelde aan de staat moest betalen. De rechtbank weigerde de ontnemingsvordering te matigen, gezien de werkstatus van de veroordeelde en zijn toekomstige arbeidsmogelijkheden.