ECLI:NL:RBGEL:2018:4761

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
7195386 HA VERZ 18-93
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens weigering passende arbeid en verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Zorggroep Noordwest-Veluwe Zorg en een werkneemster, hierna aangeduid als [verweerster]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 september 2018 werd ingediend, waarin Zorggroep verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] wegens haar weigering om passende arbeid te verrichten na een langdurige periode van arbeidsongeschiktheid. De werkneemster had zich op 18 april 2016 ziek gemeld en na een re-integratietraject, waarin haar lichte werkzaamheden werden aangeboden, weigerde zij deze uit te voeren. Zorggroep had meerdere keren geprobeerd om [verweerster] te stimuleren om weer aan het werk te gaan, maar zij meldde zich steeds ziek zonder geldige redenen. De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] zonder goede reden had geweigerd om passende arbeid te verrichten en dat haar gedrag verwijtbaar was. Hierdoor was de arbeidsverhouding ernstig verstoord en kon van Zorggroep niet langer verlangd worden om [verweerster] in dienst te houden. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 januari 2019. Daarnaast werd [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van Zorggroep, en werd Zorggroep verplicht om een deugdelijke eindafrekening op te stellen en uit te betalen binnen vier weken na de ontbinding.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 7195386 HA VERZ 18-93
Grosse aan: mr. Aartsen
Afschrift aan: mr. Verweij
Verzonden d.d.:
beschikking d.d. 5 november 2018 van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Zorggroep Noordwest-Veluwe Zorg,
gevestigd te Harderwijk,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. F.W. Aartsen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. A.J. Verweij,
toevoeging verleend met nummer 2FD9432.
Partijen worden hierna Zorggroep en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

De procedure is begonnen met een verzoekschrift, dat op de griffie van de rechtbank is ontvangen op 7 september 2018. Bij het verzoekschrift zitten de producties 1 tot en met 34. De gemachtigde van [verweerster] heeft een verweerschrift ingediend met producties 1 tot en met 21. Mr. Aartsen heeft hierna de producties 35 tot en met 41 opgestuurd.
Deze stukken waren aanwezig tijdens de behandeling van de zaak op de zitting van
22 oktober 2018. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting besproken is. De gemachtigden hebben allebei een pleitnota voorgelezen en toegevoegd aan de processtukken.

2.De feiten

2.1.
Zorggroep is een zorginstelling met een aantal verpleeghuizen en verzorgingshuizen op de Noordwest-Veluwe. [verweerster] is op 1 december 2013 bij Zorggroep gaan werken via het Flexbureau. Zij heeft sinds 1 september 2014 een arbeidsovereenkomst met Zorggroep. Haar functie is woonzorgbegeleider. In deze functie moet zij zorgtaken en huishoudelijke taken verrichten op één van de woongroepen.
2.2.
[verweerster] heeft zich op 18 april 2016 ziek gemeld. Zij heeft schouder- en nekklachten. Zij is hiervoor onder behandeling gegaan van een fysiotherapeut en, later, manueel therapeut, maar de klachten houden aan.
2.3.
In december 2016 is [verweerster] begonnen met een re-integratietraject. Het aangeboden werk bestond uit aanwezigheid in de huiskamer, koffie schenken, wat lezen met de bewoners en dergelijke lichte werkzaamheden. [verweerster] moest die werkzaamheden een paar uur per week verrichten in een opbouwend schema. [verweerster] is half februari 2017 gestopt met het werk omdat zij het te zwaar vond. Zorggroep heeft een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Volgens het deskundigenoordeel van 6 april 2017 was het aangeboden werk passend voor [verweerster].
2.4.
[verweerster] heeft zich vervolgens weer ziek gemeld op 28 april 2017. Zorggroep heeft [verweerster] op 1 mei 2017 een brief gestuurd, waarin staat: “
(…) Vorige week ben je begonnen met werkritme opbouwen. Meteen na de eerste keer heb jij je bij mij afgemeld omdat je ervaarde dat het niet ging Vrijdag 28 april heb ik geprobeerd om telefonisch contact met je te krijgen om de voortgang te bespreken. Dit is mij niet gelukt. Later op de dag ontving ik van jou een mail met daarin het onderstaande:U heeft mij vandaag gebeld, maar ik heb niet kunnen opnemen omdat ik sliep vanwege mijn klachten. Ik maak slapeloze nachten mee, daardoor heb ik onregelmatige slaap periodes. Ik zou het daarom prettig vinden als we via de mail kunnen communiceren.
Ik keur jouw verzoek om via de mail te communiceren af.
Het deskundige oordeel bij het om UWV heeft duidelijk aangetoond dat je geschikt bent voor de door ons voorgestelde werkzaamheden om weer arbeidsritme op te doen
Je toont je niet verantwoordelijk voor je eigen rol tijdens je verzuim. Ik accepteer een dergelijke houding niet.Ik stel je nogmaals in de gelegenheid om e.e.a. met elkaar te bespreken. Hiervoor nodig ik je uit voor 2 mei 2017 om 17.00 op locatie Randmeer. (…) Verschijn je niet op deze afspraak, dan valt dit onder werkweigering en dat heeft consequenties. (…)”.
Omdat [verweerster] niet is komen werken is vanaf 2 mei 2017 haar loon ingehouden. [verweerster] heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Zij heeft in kort geding doorbetaling van haar loon gevorderd. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 12 juli 2017 deze vordering afgewezen.
heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar daar is nog niet op beslist.
2.5.
[verweerster] heeft zwangerschaps- en bevallingsverlof gehad van 2 juli 2017 tot en met 20 oktober 2017. Op 19 oktober 2017 hebben partijen afgesproken dat [verweerster] een nieuwe oproep voor de bedrijfsarts zal krijgen om te beoordelen of zij passend werk kan doen. De bedrijfsarts heeft op 8 november 2017 geoordeeld dat [verweerster] vanwege een nieuwe klacht niet kon werken.
2.6.
De bedrijfsarts heeft op 12 februari 2018 besloten dat [verweerster] zal worden aangemeld voor een specialistisch onderzoek bij Ergatis. Ook heeft de bedrijfsarts geschreven: “
(…) Tot de uitslag van het onderzoek ga ik uit van de volgende beperkingen voor arbeid: Beperkt ten aanzien van zwaarder gebruik van de linker (…) arm, zoals zwaar tillen, zwaar duwen en trekken, bovenhands gebruik. Ze mag de arm wel licht gebruiken en normaal bewegen. Voor het overige zijn er geen beperkingen. (…) Ik adviseer werkgever (leidinggevende) taken te zoeken die passen bij de beperkingen en mogelijkheden zoals hierboven aangegeven. Ik adviseer medewerker de re-integratie in passende taken weer op te pakken. (…)
2.7.
Zorggroep heeft [verweerster] vervolgens opgeroepen om te komen werken op locatie De IJsvogel. [verweerster] is niet gekomen. Ook heeft zij papieren die nodig waren voor een onderzoek door Ergatis niet ingevuld. Zorggroep heeft het loon van [verweerster] weer ingehouden vanaf 26 februari 2018.
2.8.
Zorggroep heeft opnieuw een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Dit keer met de vraag ‘doet mijn werknemer genoeg om weer aan het werk te gaan?’. In het rapport van 10 april 2018 oordeelt de deskundige ‘de door de werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn niet voldoende’.
Op 16 april 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat het advies van 12 februari 2018 ongewijzigd van kracht is gebleven.
2.9.
Op 19 april 2018 heeft Zorggroep in een gesprek met [verweerster] het deskundigenoordeel uitgelegd en meegedeeld dat zij op 23 april 2018 op De IJsvogel moest gaan beginnen met de re-integratie-werkzaamheden. Ook is toen aan [verweerster] meegedeeld dat er op 9 mei 2018 een onderzoek door de arbeidsdeskundige zou zijn en dat zij daarvoor aanwezig moet zijn.
2.10.
[verweerster] heeft op 20 april 2018 verlof aangevraagd voor een vakantie van 30 april tot en met 24 mei 2018. Dit is toegestaan.
Zorggroep heeft [verweerster] op 20 april 2018 gemaild: “
(…) bevestig ik hierdoor jouw toezegging dat jij maandag 23 april a.s. op locatie De IJsvogel de aan jou aangeboden passende werkzaamheden (koffie schenken, lezen met bewoners etc) zal verrichten.De tijden zijn: Maandag, dinsdag en donderdag van 07.00 – 15.30 uur;vrijdag van 07.00 – 11.00 uur. (…)”.
[verweerster] heeft op 21 april 2018 aan Zorggroep gemaild: “
(…) Maandag kom ik re-integreren. Wanneer kunnen we het formulier van Ergatis ondertekenen. Zoals ik eerder al zei ben ik bereid om hieraan mee te werken. Kunnen jullie er dan voor zorgen dat de onderzoek van 9 mei wordt verzet na mijn vakantie? (…) momenteel geef ik mijn baby borstvoeding. (…) graag zou ik hierover afspraken met je willen maken, zodat ik de mogelijkheid krijg om tijdens werkuren naar huis kan om mijn baby te voeden of eerder naar huis. (…)”.
Hierop heeft Zorggroep op 24 april 2018 teruggeschreven: “
(…)Vanzelfsprekend geven wij je op de werkvloer ruimte om in een vertrouwde en veilige omgeving borstvoeding te geven. Wij hebben daartoe meerdere speciale af te sluiten ruimtes ingericht. (…) Het is niet zo dat je van je werk mag vertrekken.Gisteren, 23 april jl. heb je een aanvang gemaakt met het verrichten van passende arbeid. Je bent echter om 13.30 uur naar huis gegaan en niet meer op het werk teruggekomen. Wij beschouwen dat als een weigering passende arbeid te verrichten, reden waarom je geen aanspraak hebt op loon.Op 9 mei a.s. vindt het arbeidsdeskundig onderzoek plaats. Je bent verplicht daaraan mee te werken. Gelet op de wijze waarop de re-integratie tot dusverre is verlopen, dient het onderzoek zo spoedig mogelijk plaats te vinden. Wij stemmen dan ook niet in met jouw verzoek om het onderzoek te verplaatsen tot na je vakantie. (…)’.
[verweerster] heeft op 24 en 25 april 2018 enkele uren gewerkt. Op 26 april 2018 heeft zij zich ziek gemeld.
2.11.
[verweerster] is op 9 mei 2018 niet bij de arbeidsdeskundige verschenen. Ook is zij niet aan het werk gegaan na afloop van het vakantieverlof.
Op 28 mei 2018 heeft [verweerster] een e-mail gestuurd naar Zorggroep. Daarin schrijft zij: “
(…) In mijn vakantie ben ik op familie bezoek geweest in Turkije (…) Tijdens mijn familie bezoek in Turkije kreeg ik heel erg last van mijn nek, schouder en arm waardoor ik 2 dagen in bed heb moeten liggen door pijnklachten, dat waren 2 hele zware dagen voor mij. Door de intense pijn was ik genoodzaakt om naar de ziekenhuis te gaan waar een arts besloot om een MRI scan uit te laten voeren. Uit de MRI scan is geconstateerd dat ik een nek hernia heb. Ze hebben aanbevolen om momenteel niet te gaan werken en in Nederland met eigen huisarts in overleg een behandeling/operatie te starten. Op woensdag 30 mei 2018 staat er een afspraak bij mijn huisarts gepland voor nader onderzoek. Graag wil ik ook een afspraak bij de bedrijfsarts maken na woensdag 30 mei 2018.(…)”.
2.12.
[verweerster] is niet verschenen bij de afspraak bij de bedrijfsarts op 4 juni 2018. Zij heeft later die dag gemeld dat zij niet kon komen vanwege een ziek kind. De afspraak van
11 juni 2018 heeft [verweerster] afgezegd vanwege een andere afspraak ‘die belangrijker is’.
De Zorggroep heeft [verweerster] in een aangetekende brief van 14 juni 2018 een laatste waarschuwing gegeven.
heeft zich ook afgemeld voor een afspraak bij de bedrijfsarts die op 9 juli 2018 gepland stond. Als reden hiervoor heeft zij opgegeven dat een oom van haar in Turkije overleden is.
2.13.
Zorggroep heeft aan het UWV toestemming gevraagd om [verweerster] te mogen ontslaan omdat zij meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat er geen recente rapportages van een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige bij de aanvraag zaten.
2.14.
De bedrijfsarts heeft op 27 augustus 2018 [verweerster] gezien. Hij heeft geen wezenlijke veranderingen geconstateerd. Het eerdere re-integratie-advies is gehandhaafd. Zorggroep heeft dit oordeel van de bedrijfsarts op 27 augustus 2018 aan [verweerster] gemaild en haar geschreven dat zij de volgende ochtend om 07.00 uur op de IJsvogel verwacht wordt. [verweerster] heeft zich hierop ziek gemeld en geschreven dat zij vanwege haar klachten niet kan re-integreren.
3. De verzoeken en verweren
3.1.
Zorggroep vordert dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op de kortst mogelijke termijn zal ontbinden en [verweerster] zal verplichten om de proceskosten te betalen.
3.2.
[verweerster] is het met deze vorderingen niet eens. Zij vraagt om de vorderingen van Zorggroep af te wijzen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch door de kantonrechter zal worden beëindigd heeft zij een aantal eigen vorderingen ingesteld. Zij vordert in dat geval het volgende:
1. een transitievergoeding van € 3.698,- bruto,
2. een billijke vergoeding van € 96.367,- bruto,
3. een einddatum van de arbeidsovereenkomst waarbij rekening gehouden wordt met een opzegtermijn van twee maanden,
4. een goede eindafrekening binnen vier weken na de einddatum van de arbeidsovereenkomst,
5. de wettelijke rente over de transitievergoeding en de billijke vergoeding,
vordert daarnaast ook de betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag, onregelmatigheidstoeslag en eindejaarsuitkering over de periode vanaf 26 februari 2018 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, met wettelijke rente en goede salarisspecificaties. Deze vordering is ook bedoeld voor het geval dat de arbeidsovereenkomst niet beëindigd wordt.

4.De beoordeling

het verzoek van Zorggroep4.1. Zorggroep heeft drie redenen gegeven waarom volgens haar de arbeidsovereenkomst nu moet eindigen:
1. [verweerster] weigert mee te werken aan haar re-integratie en weigert passend werk te verrichten. Zij komt belangrijke verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet na en dat is haar kwalijk te nemen.
2. de arbeidsverhouding is ernstig en blijvend verstoord door de weigeringen en onwil van [verweerster]. Er is geen zicht op verbetering. Van Zorggroep kan nu niet meer verlangd worden om haar in dienst te houden.
3. [verweerster] is langer dan twee jaar arbeidsongeschikt en het UWV heeft ten onrechte geen ontslagvergunning afgegeven.
4.2.
[verweerster] is het hier niet mee eens. Volgens haar is er geen sprake van weigeringen of onwil bij haar. Zorggroep houdt geen rekening met haar situatie en zet haar onder druk om werk te doen wat niet passend is. Ook heeft Zorggroep volgens [verweerster] geen aandacht geschonken aan haar nieuwe ziekmelding en haar maandenlang niet door een bedrijfsarts laten beoordelen. Zorggroep heeft niets gedaan om de impasse die ontstaan is te doorbreken.
4.3.
De eerste reden die door Zorggroep is aangevoerd is in de wet omschreven in de artikelen 7:669 BW en 7:671b BW samen. Daarin staat dat de rechter de arbeidsovereenkomst kan ontbinden als er sprake is van ‘
verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Partijen discussiëren over de vraag of [verweerster] zich zo heeft gedragen dat deze reden zich voordoet. Daarbij gaat het er vooral om of [verweerster] weigert om passende re-integratiewerkzaamheden te doen.
Het staat vast dat [verweerster] door haar gezondheidsklachten haar gewone werk niet kan doen. Dat erkent Zorggroep ook. Artikel 7:658a BW geeft zowel voor de werkgever als voor de werknemer regels voor de situatie dat de werknemer door ziekte het eigen werk niet kan doen. Voor de werknemer is het dan verplicht passende arbeid te verrichten. Wat passende arbeid is, wordt beoordeeld door de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige.
4.4.
Al in december 2016 heeft Zorggroep licht werk aangeboden aan [verweerster]. Het gaat dan om het aanwezig zijn in de huiskamer, koffie drinken met bewoners en voorlezen aan bewoners. Volgens de rapporten van de bedrijfsarts en de deskundigenoordelen is dit werk passend voor haar. [verweerster] vindt dat werk niet passend. Maar zij onderbouwt dat niet met medische stukken. Zij stelt eigenlijk ook niet dat zij deze werkzaamheden niet kan. Ze zegt dat dit niet het werk is dat zij moest doen toen ze het in december 2016 ging proberen. Van de collega die haar moest begeleiden moest ze ook andere, te zware, dingen doen.
heeft voor deze stelling geen onderbouwing gegeven. Het is alleen haar weergave. Als het klopt, had ze dat moeten melden bij een (hogere) leidinggevende of in elk geval dat zwaardere werk mogen/moeten weigeren. Uit de stukken blijkt niet dat [verweerster] bij Zorggroep of de bedrijfsarts heeft verteld dat zij te zwaar werk moest doen en wat dat dan voor te zware taken waren.
4.5.
Op basis van de deskundigenrapporten moet worden aangenomen dat de werkzaamheden die door Zorggroep aan [verweerster] zijn opgedragen passende arbeid is. Het staat vast dat zij deze passende arbeid niet verricht heeft op de dagen en uren dat zij die moest doen. Zij heeft zich steeds ziekgemeld, maar daar is geen goede (medische) reden voor geweest. Zorggroep heeft geprobeerd [verweerster] te stimuleren om weer aan het werk te gaan. Dat heeft Zorggroep gedaan door het loon van [verweerster] in te houden. Dat mocht Zorggroep ook doen, omdat er geen geldige reden was voor het stoppen met de passende arbeid. Deze loonprikkel heeft niet gewerkt, want [verweerster] is niet aan het werk gegaan. Dat neemt Zorggroep haar terecht kwalijk.
4.6.
Ook na het zwangerschaps- en bevallingsverlof van [verweerster] heeft zij zich niet gedragen zoals Zorggroep van haar mocht vragen. Zorggroep heeft eerst een medisch oordeel afgewacht over de beperkingen van [verweerster]. Toen dat oordeel er was, op 16 april 2018, heeft Zorggroep dat eerst met [verweerster] besproken. Er is afgesproken dat [verweerster] op 23 april 2018 zou beginnen en normale werkdagen zou werken, maar dat heeft zij niet gedaan. Ook hiervoor heeft [verweerster] geen goede reden aangevoerd. Het geven van borstvoeding is geen reden om het werk te verlaten en niet meer terug te komen. [verweerster] had zich tijdens haar bevallingsverlof kunnen en moeten voorbereiden op de manier waarop zij borstvoeding zou willen en kunnen blijven geven als zij weer aan het werk zou gaan. Zij had zelf moeten zorgen voor kolfapparatuur of voor iemand die de baby naar haar toe kon brengen en halen. Van een werkneemster mag verwacht worden dat zij zelf de maatregelen neemt die daarvoor nodig zijn. Zorggroep moet zorgen voor een geschikte ruimte en moet [verweerster] de gelegenheid geven (in tijd) om te kolven of te voeden. Zorggroep heeft dergelijke ruimtes en is bereid die gelegenheid te geven. Dat heeft [verweerster] ook niet weersproken.
4.7.
Zorggroep noemt nog twee andere situaties waarin [verweerster] geweigerd heeft te doen wat zij moest doen. Ten eerste is dat het komen op de afspraak op 9 mei 2018 bij de arbeidsdeskundige, de tweede is dat het komen op afspraken van de bedrijfsarts op
4 en 11 juni en 9 juli 2018. [verweerster] voert aan dat zij op 9 mei 2018 met vakantie in het buitenland was en dat Zorggroep dat wist. Dat is waar, maar daarmee draait [verweerster] de zaak om. Zij wist dat zij op 9 mei 2018 een belangrijke afspraak had staan en heeft daarna een vakantie in het buitenland gepland. [verweerster] heeft er dus zelf voor gezorgd dat zij die afspraak niet kon nakomen. Zij had vóórdat zij de vakantie boekte moeten zorgen dat de afspraak verzet was. En als dat niet kon, had zij haar vakantieplannen moeten aanpassen of daarover vóór het boeken van de vakantie moeten overleggen met Zorggroep. Omdat er al lange tijd discussie was over de vraag of de arbeid passend was, hoefde Zorggroep het niet goed te vinden dat de afspraak verzet zou worden naar een later tijdstip en daardoor de discussie nog langer zou duren.
Voor een zieke werknemer is het verplicht om gehoor te geven aan oproepen van de bedrijfsarts. Alleen als er een goede reden is, kan een afspraak worden verzet. [verweerster] heeft zonder goede redenen afgezegd. Zij heeft helemaal geen uitleg gegeven bij het afzeggen van de afspraken op 4 en 11 juni. Bij het afzeggen van de afspraak van 9 juli heeft zij wel een reden gegeven, maar het is onduidelijk waarom zij niet naar de bedrijfsarts zou kunnen als er in Turkije een familielid overleden is.
4.8.
[verweerster] voert aan dat zij wel goede redenen had om zich te gedragen zoals zij gedaan heeft. Zij stelt dat Zorggroep niets gedaan heeft aan het pesten op de afdeling waar zij werkte en geen aandacht gehad heeft voor de nieuwe ziekmelding na haar terugkeer van vakantie. Ook vindt zij dat ze niet verplicht kan worden mee te werken aan een ingrijpende behandeling of onderzoek. Deze redenering kan niet gevolgd worden.
heeft niet uitgelegd waaruit het pesten bestond en wanneer zij dat aan Zorggroep gemeld zou hebben. Maar ook al zou er sprake zijn van pesten, dan is niet te begrijpen dat zij vanwege dat pesten niet zou kunnen werken op een andere afdeling. De re-integratie in april 2018 was op De IJsvogel en dat is niet de afdeling Arcade waar [verweerster] werkte voor zij ziek werd.
Er is geen nieuwe ziekmelding gedaan door [verweerster] na haar terugkeer van vakantie. Zij heeft wel gemeld dat er in Turkije een diagnose is gesteld, maar dat is op zich geen ziekmelding. De diagnose is een (mogelijke) verklaring voor de klachten die zij heeft, geen nieuwe beperking. Of er sprake was van nieuwe beperkingen zou beoordeeld kunnen worden door de bedrijfsarts, maar [verweerster] heeft de oproepen voor het onderzoek van de bedrijfsarts afgezegd. Dan kan zij niet aan Zorggroep verwijten dat deze niets met de melding gedaan heeft.
heeft gelijk dat zij niet verplicht kan worden een ingrijpende medische behandeling of onderzoek te ondergaan. Het onderzoek door Ergatis is geen medische behandeling. Het is wel een onderzoek, maar [verweerster] heeft niet uitgelegd waarom dit (voor haar) zo ingrijpend is dat zij daaraan niet onderworpen zou mogen worden.
4.9.
Samenvattend is de conclusie dat [verweerster] zonder goede reden geweigerd heeft passende arbeid te doen en andere verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst na te komen. Daarmee heeft zij niet gedaan wat Zorggroep van haar mocht verlangen. Dat is haar zeer te verwijten, vooral omdat de weigeringen al lange tijd duren en ook looninhouding niet zorgt voor ander gedrag bij [verweerster]. In deze situatie kan van Zorggroep niet langer verlangd worden dat zij [verweerster] in dienst houdt. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. De andere redenen die Zorggroep heeft genoemd voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst hoeven dan niet meer besproken te worden.
4.10.
[verweerster] voert nog aan dat zij niet ontslagen kan worden zolang zij ziek is. Ook dit verweer wordt niet gevolgd. De arbeidsovereenkomst wordt nu beëindigd vanwege het verwijtbaar handelen van [verweerster], niet omdat zij arbeidsongeschikt is. Het opzegverbod bij ziekte, dat in de wet staat, is niet bedoeld om werknemers te beschermen die zich langdurig en meermalen niet houden aan hun verplichtingen. Bovendien is [verweerster] inmiddels meer dan twee jaar arbeidsongeschikt en dan is een opzegverbod niet meer aanwezig.
het verzoek van [verweerster]4.11. Het eerste verzoek van [verweerster] gaat over de transitievergoeding. Zij vordert een bedrag van € 3.698,- bruto. Zorggroep verzet zich daartegen. Zij wijst er op dat het gedrag van [verweerster] ernstig verwijtbaar is en dat in dat geval volgens de wet geen transitievergoeding betaald hoeft te worden. Dat klopt. Deze vordering zal dus niet toegewezen worden. Ook voor de billijke vergoeding, die door [verweerster] gevorderd is, is in de situatie van partijen geen reden.
4.12.
Bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst zal enige rekening gehouden worden met de arbeidsongeschiktheid, die het voor [verweerster] extra moeilijk maakt te solliciteren. Zorggroep heeft tijdens de zitting gezegd dat zij voor een goede eindafrekening zal zorgen. Er is geen reden om aan te nemen dat zij dat niet zal doen, maar dan is het ook geen bezwaar als de vordering van [verweerster] om dit te doen wordt toegewezen.
4.13.
De vordering van [verweerster] heeft verder betrekking op het loon dat is ingehouden. Zoals al is uitgelegd bij de beoordeling van de vordering van Zorggroep, mocht Zorggroep het loon van [verweerster] inhouden in de periodes dat dit gedaan is. De vordering wordt daarom niet toegewezen.
de proceskosten4.14. Omdat Zorggroep een goede reden had voor het proces en in bijna alles gelijk krijgt, moet [verweerster] een deel van de proceskosten van Zorggroep vergoeden.
5. De beslissing
De kantonrechter,
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst van partijen met ingang van 1 januari 2019,
5.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de zijde van Zorggroep tot op heden worden vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Zorggroep tot het opstellen van een deugdelijke eindafrekening binnen vier weken na 1 januari 2019 en over te gaan tot uitbetaling daarvan,
5.4.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.