ECLI:NL:RBGEL:2018:4833

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 365
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische vrijstelling voor omzetbelasting en termijnoverschrijding bij bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een praktijk voor relatie- en gezinstherapie exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, niet BIG-geregistreerd, had bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte van omzetbelasting over het derde kwartaal van 2013 en alle vier kwartalen van 2014. De Belastingdienst had deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op teruggave van de omzetbelasting. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat de communicatie van de Belastingdienst niet duidelijk genoeg was om eiseres te informeren over de noodzaak om per kwartaal bezwaar te maken. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar en verklaarde de bezwaren ontvankelijk, waarbij de Belastingdienst werd veroordeeld tot terugbetaling van in totaal € 7.387 aan eiseres. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503. De rechtbank gaf aan dat de belastingrente over de teruggaaf conform de wet aan eiseres zal worden uitbetaald, maar kon deze rente op dat moment niet toewijzen omdat de Belastingdienst nog geen beschikkingen had genomen.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/365 tot en met AWB 18/369
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018
in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 1 december 2017 waarbij de bezwaren van eiseres tegen de voldoeningen op aangifte van omzetbelasting over het derde kwartaal 2013 en alle vier kwartalen 2014 niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [A] , haar echtgenoot. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de bezwaren ontvankelijk en voorziet zelf in de zaken door te bepalen dat verweerder de betaalde omzetbelasting over het derde kwartaal 2013 en alle vier kwartalen 2014 ten bedrage respectievelijk € 1.200, € 1.534, € 1.494, € 1.398, € 1.761 (totaal: € 7.387) aan haar zal terugbetalen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.503;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert onder de naam [C] een praktijk voor relatie- en gezinstherapie en voor complementaire zorg. Zij is geregistreerd bij Stichting [D] ( [D] ) en aangesloten bij diverse brancheverenigingen. Ook is eiseres in het bezit van een ECP-certificaat (European Certificate for Psychotherapie).
2. Tot 1 januari 2013 gold voor de dienstverlening door eiseres de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onder g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Vanaf die datum is de vrijstelling gewijzigd en gold deze alleen nog voor BIG-geregistreerden. Omdat eiseres niet BIG-geregistreerd is, diende zij op grond van de Wet OB omzetbelasting in rekening te gaan brengen en deze op aangifte te voldoen. Diverse beroepsverenigingen, waaronder Stichting [D] , zijn tegen deze wijziging procedures gestart.
3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744, onder verwijzing naar het arrest Solleveld (Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 april 2006, ECLI:EU:C:2006:257), is gebleken dat het bij een voldoende kwaliteitsniveau ook zonder BIG-registratie mogelijk is onder de vrijstelling te vallen. Niet in geschil is dat eiseres aan die voorwaarde voldoet en dat haar diensten onder het bereik van de vrijstelling zijn blijven vallen.
4. Eiseres heeft bij brief van 26 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het eerste kwartaal 2013. In de brief heeft eiseres aangegeven ook bezwaar te maken tegen alle opvolgende kwartalen. Eiseres heeft toegelicht het niet eens te zijn met de heffing van omzetbelasting over haar dienstverlening per 2013 en zich aan te sluiten bij de uitkomst van de bezwaarprocedures die door de brancheverenigingen zijn gestart.
5. Bij brief van 20 september 2013 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de brief heeft verweerder aangegeven het bezwaar aan te houden tot duidelijk is geworden of (door de branchevereniging) een proefprocedure zal worden gevoerd en of eiseres daarbij kan aansluiten. Verweerder heeft ook aangegeven dat indien eiseres niet wil meeliften in de procedure van de branchevereniging hij dan zal overgaan tot afdoening van het bezwaarschrift.
6. Op 5 februari 2014 heeft eiseres tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting over het vierde kwartaal 2013 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar bevat dezelfde motivering als het bezwaar van 26 mei 2013.
7. Verweerder heeft op 15 augustus 2017 eiseres geïnformeerd over de afhandeling van haar bezwaarschriften. Verweerder heeft geconstateerd dat eiseres is geregistreerd in het register van Stichting [D] en dat de vrijstelling op haar dienstverlening van toepassing is. Verweerder heeft eiseres verzocht een sjabloon in te vullen en per tijdvak de terug te ontvangen omzetbelasting te vermelden.
8. Eiseres heeft op 26 september 2017 gereageerd. Over alle vier kwartalen 2013, 2014 en 2015 heeft eiseres teruggaven omzetbelasting vermeld.
9. Bij brief van 9 oktober 2017 heeft verweerder aangegeven de omzetbelasting terug te geven over het eerste, tweede en vierde kwartaal 2013 en alle kwartalen 2015. De teruggaven komen overeen met de door eiseres vermelde bedragen in de brief van 26 september 2017. Verweerder heeft aangegeven de omzetbelasting over het derde kwartaal 2013 en alle kwartalen 2014 van respectievelijk € 1.200, € 1.534, € 1.494, € 1.398, € 1.761 (totaal: € 7.387) niet terug te geven wegens niet-ontvankelijkheid van de bezwaren. Bij uitspraken op bezwaar van 1 december 2017 heeft verweerder de terug te ontvangen bedragen op nihil gesteld.
10. In geschil is of de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en of verweerder is gehouden teruggaaf van omzetbelasting te verlenen.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij meende dat zij betrokken was bij de door de brancheverenigingen gevoerde procedures. Dit volgde naar haar mening uit de brief van verweerder van 20 september 2013 en uit de omstandigheid dat zij vervolgens ruim drie jaren niets van verweerder heeft vernomen. Volgens haar wekte verweerder de indruk geen stortvloed aan bezwaren te willen en wist zij niet beter dan dat bezwaar maken over alle volgende kwartalen niet nodig was. Primair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij wel bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoeningen van omzetbelasting op aangifte over het derde kwartaal 2013 en alle kwartalen 2014. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat haar reactie van 26 september 2017 als een suppletieaangifte en als een bezwaar moet worden beschouwd. Eiseres heeft aangegeven moeite te hebben met de hele gang van zaken. Volgens haar is het niet logisch voor de tussenliggende kwartalen geen teruggaven te verlenen en is sprake van een willekeurige afhandeling. Indien eiseres gelijk krijgt, verzoekt zij om vergoeding van rente over de teruggaven.
12. Verweerder heeft aangevoerd dat de reactie van eiseres van 26 september 2017 een te laat ingediend bezwaarschrift is. Volgens verweerder is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, omdat met eiseres geen afspraken zijn gemaakt op basis waarvan zij mocht menen op voorhand of buiten de termijn bezwaar te maken.
13. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) staat tegen de op eigen aangifte voldane omzetbelasting bezwaar open. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 22j van de AWR bedraagt de bezwaartermijn zes weken en gaat deze termijn lopen met ingang van de dag na die van voldoening van de omzetbelasting. Indien de voldoening nog niet heeft plaatsgevonden, staat daartegen geen bezwaar open (zie Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BG5375). Door indiening van de bezwaren op 26 mei 2013 en 5 februari 2014 kon eiseres dus geen geldig bezwaar maken tegen toekomstige tijdvakken.
14. Niet in geschil is dat de reactie van eiseres op 26 september 2017 een bezwaar inhoudt tegen de voldane omzetbelasting op aangifte over het derde kwartaal 2013 en alle kwartalen 2014. Ook is niet in geschil dat dit bezwaar te laat is ingediend. Voor te late bezwaren geldt dat zij niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij het niet tijdig indienen verontschuldigbaar is in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van een dergelijke verschoonbare termijnoverschrijding.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden van belang. Eiseres had reeds in haar bezwaar van 26 mei 2013 aan verweerder kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de heffing van omzetbelasting over haar dienstverlening per 1 januari 2013. In de ontvangstbevestiging op dit bezwaar van 20 september 2013 heeft verweerder expliciet aangegeven het bezwaar van eiseres aan te houden tot duidelijk is geworden dat een proefprocedure zal worden gestart. Uit de brief valt niet af te leiden dat eiseres verdere actie moest ondernemen. Ook is eiseres niet gewezen op de formele eis per kwartaal bezwaar te maken. Eiseres mocht daarom ervan uitgaan dat haar bezwaarschrift van 26 mei 2013 zou volstaan en zij niet per kwartaal opnieuw bezwaar hoefde te maken. Zoals eiseres heeft gesteld, dacht zij dat het goed was en wilde zij verweerder niet lastigvallen met een overdaad aan bezwaarschriften. Bij brief van 26 september 2017 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 15 augustus 2017 en heeft zij bedragen aan ten onrechte voldane omzetbelasting teruggevraagd. Daarmee heeft eiseres nogmaals kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de heffing van omzetbelasting over haar dienstverlening per 1 januari 2013. Dat betekent dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van 26 september 2017 achterwege had moeten blijven.
16. Verweerder heeft gewezen op de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 14 september 2017 (niet gepubliceerd), waarin met betrekking tot een vergelijkbare brief als de brief van 20 september 2013 is beslist dat daarin geen toezegging valt te lezen dat het indienen van bezwaarschriften achterwege kon blijven. Deze uitspraak is voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen, omdat in die zaak aan de belanghebbende expliciet kenbaar is gemaakt dat het bezwaarschrift door de Belastingdienst niet kan en zal worden aangemerkt als een bezwaar tegen toekomstige tijdvakken. Dat is in dit geval niet gebeurd.
17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd. Niet in geschil is dat eiseres dan recht heeft op teruggaven van omzetbelasting over het derde kwartaal 2013 en alle kwartalen 2014 conform haar reactie van 26 september 2017. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen naar verweerder, maar heeft zelf in de zaak voorzien door overeenkomstig te beslissen.
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van rente over de omzetbelasting die zij teveel heeft betaald. Gelet op artikel 30ha, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is verweerder over de teruggaafbeschikkingen belastingrente verschuldigd. De rechtbank kan deze belastingrente op dit moment niet toewijzen, omdat verweerder nog geen beschikkingen belastingrente heeft genomen en deze dus ook niet ter beoordeling voorliggen. Maar de rechtbank gaat er vanuit dat verweerder deze rente conform de wet en haar beleid aan eiseres zal uitbetalen.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.503 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten de reis- en verblijfskosten van [A] , bestaat geen recht op vergoeding op grond van het Besluit. Alleen de reiskosten van de partij zelf, dus eiseres, zouden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, maar niet de reiskosten van haar partner.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.