ECLI:NL:RBGEL:2018:4834

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van kosten voor laxeermiddelen als specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 november 2018 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van kosten voor laxeermiddelen als specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting. Eiseres, die ernstige darmproblemen heeft, had in 2015 € 1.966 uitgegeven aan laxeermiddelen en deze kosten als specifieke zorgkosten in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrek echter niet toegestaan, omdat de laxeermiddelen niet op voorschrift van een arts waren verstrekt, maar als zelfmedicatie waren ingenomen.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 is namens eiseres niemand verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken, waaronder twee verklaringen van de huisarts van eiseres. De rechtbank concludeert dat de laxeermiddelen niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, wat essentieel is voor de aftrekbaarheid als specifieke zorgkosten volgens artikel 6.17 van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt dat de uitgaven voor laxeermiddelen van € 1.966 niet aftrekbaar zijn, omdat eiseres deze middelen zelf heeft aangeschaft zonder recept.

Daarnaast heeft de rechtbank ook het beroep tegen de belastingrente en de aanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) ongegrond verklaard, omdat eiseres hiertegen geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. P.J. Tikken, in aanwezigheid van griffier S. Lensink MSc, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/2228 en AWB 18/2229
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018
in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 april 2018 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de aan haar voor het jaar 2015 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) en de beschikking belastingrente gegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft ernstige darmproblemen en gebruikt daarvoor dagelijks laxeermiddelen. In 2015 heeft eiseres € 1.966 besteed aan de aanschaf van laxeermiddelen. Deze uitgaven heeft eiseres in haar aangifte IB/PVV 2015 als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De uitgaven zijn vermeld onder kosten medicijnen. Verweerder heeft de aftrek niet toegestaan.
2. In de aanslagfase en in de bezwaarfase heeft eiseres twee handgeschreven verklaringen van haar huisarts overgelegd. In de eerste verklaring, gedagtekend 9 juni 2017, staat vermeld:
“(eiseres) neemt dagelijks 60 tabletten bisacodyl 5 mg ivm haar ernstige defecatie problemen. Ik heb er kennis van genomen en het is besproken. Er is geen recept voor uitgeschreven. Zij betaalt deze middelen als zelfzorgmedicatie.”
In de tweede verklaring, gedagtekend 30 november 2017, staat vermeld:
“(eiseres) gebruikt bisacodyltabletten 5 mg. Het gebruik van deze laxeertabletten is medisch noodzakelijk”
3. Tot de stukken van het geding behoort een handgeschreven brief van eiseres waarin zij reageert op de verklaring van 9 juni 2017. Daarin staat vermeld:
“Hoi de dokter heeft één briefje geschreven. Ze weet dat ik laxeertabletten gebruik. Ben net in de praktijk geweest ze wil het aantal niet veranderen naar 90 stuks, omdat ze 60 al te veel vindt. Maar dat hadden de artsen mij beter 22 jaar geleden kunnen zeggen. Maar toen kreeg ik te horen moet je maar mee leren leven (kon als ik geluk had 1x in de drie weken naar de wc.)
groetjes van (eiseres)”
4. Uit de in de bezwaarfase overgelegde betaalbewijzen volgt dat eiseres de laxeermiddelen onder andere heeft gekocht in drogisterijen.
5. In geschil is of de uitgaven voor laxeermiddelen van € 1.966 aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. Ook is de belastingrente in geschil.
6. Eiseres vindt dat de uitgaven voor laxeermiddelen aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten, omdat zij als hulpmiddelen voor haar darmproblemen moeten worden beschouwd. Eiseres heeft benadrukt dat het gebruik van laxeermiddelen voor haar medisch noodzakelijk is. Eiseres heeft verzocht de aanslag overeenkomstig de aangifte vast te stellen en de beschikking belastingrente te vernietigen.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitgaven voor laxeermiddelen niet aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten, omdat zij niet op voorschrift van een arts zijn verstrekt, althans niet in die hoeveelheid.
8. Op grond van artikel 6.1, aanhef en eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 mag een belastingplichtige de op hem drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in mindering brengen op zijn inkomen. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 zijn als specifieke zorgkosten aftrekbaar de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts.
9. Niet in geschil is dat de laxeermiddelen kwalificeren als farmaceutische hulpmiddelen in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001. Evenmin is het bedrag van € 1.966 in geschil. Uitsluitend in geschil is of de laxeermiddelen zijn verstrekt op voorschrift van een arts.
10. De rechtbank is van oordeel dat de laxeermiddelen niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts. Voor dit oordeel is van belang dat de twee verklaringen van de huisarts van eiseres van 9 juni 2017 en 30 november 2017 in samenhang met elkaar moeten worden beschouwd. Met name uit de eerste verklaring volgt dat eiseres de laxeermiddelen inneemt als zelfmedicatie en zij uitdrukkelijk niet op voorschrift van een arts zijn verstrekt. Deze conclusie wordt ondersteund door de omstandigheid dat eiseres de laxeermiddelen bij een drogisterij koopt in plaats van bij een apotheek en door de eigen verklaring van eiseres dat de huisarts de inname van 60 tabletten per dag te veel zou vinden. Daarnaast is niet gesteld of aannemelijk geworden dat de inname van de laxeermiddelen een aanvulling vormt op behandelingen die eiseres overigens heeft ondergaan voor haar darmproblemen. Dit leidt tot de conclusie dat de uitgaven voor laxeermiddelen van € 1.966 niet aftrekbaar zijn als specifieke zorgkosten. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2015 is daarom ongegrond verklaard.
11. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente en de aanslag ZVW 2015 heeft aangevoerd, is ook het beroep tegen de beschikking belastingrente en de aanslag ZVW 2015 ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.