ECLI:NL:RBGEL:2018:4914

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2644
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor krantendistributie in strijd met bestemmingsplan

Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, wonende in een vrijstaande woning, een last onder dwangsom had ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst. Deze last was opgelegd omdat eiser zijn bijgebouw gebruikte voor de distributie van kranten, wat volgens het college in strijd was met het bestemmingsplan 'Wonen-1'. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het bijgebouw voor krantendistributie niet kan worden aangemerkt als een 'aan huis verbonden bedrijf', omdat de activiteiten niet door de bewoonster zelf werden uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat het college onvoldoende had onderzocht of het gebruik van het bijgebouw in overeenstemming was met de bestemming 'Wonen'. Eiser had geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, omdat ambtenaren van de gemeente hem hadden verteld dat een aanvraag kansloos zou zijn. De rechtbank oordeelde dat deze handelswijze in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, aangezien er meerdere omstandigheden waren die erop wezen dat een aanvraag niet kansloos was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 10 april 2018 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en zoon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, C. Morren. De derde-partij is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

Overwegingen

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
1. Eiser woont in een vrijstaande woning op het perceel [adres] te [woonplaats] . De schuur op het perceel van eiser werd aan de Persgroep verhuurd voor de distributie van (ochtend)kranten.
2. [naam] heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen dit gebruik. In het besluit van 18 januari 2018 heeft het college overwogen dat het gebruik voor krantendistributie in strijd is met de bestemming “Wonen-1” uit het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Engelenburg” (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft eiser daarom gelast om de krantendistributie voor 1 maart 2018 te beëindigen, onder straffe van een dwangsom van € 500 per dag met een maximum van € 10.000.
3. Eiser betoogt dat de krantendistributie niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan. Er is geen sprake van overlast. Het college was daarom niet bevoegd handhavend op te treden, aldus eiser.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
In het bestemmingsplan is het perceel ter plaatse van de schuur bestemd als “Wonen-1”. Binnen deze bestemming is wonen toegestaan, en ook aan huis verbonden bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij het bestemmingsplan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn toegestaan.
Om aangemerkt te kunnen worden als een “aan huis verbonden bedrijf” op grond van artikel 1.3 van het bestemmingsplan dient het bedrijf te worden uitgeoefend door de bewoner zelf. Het mag geen bedrijf zijn dat door een derde wordt uitgeoefend. Bij eiser is dat wel het geval, nu zijn echtgenote de krantendistributie in 2017 heeft overgedragen aan een ander, niet bewoner. Daardoor is geen sprake (meer) van een aan huis verbonden bedrijf. Dat zijn echtgenote nog wel betrokken is bij krantendistributie omdat zij – onder meer – het depot afsluit en voorzieningen en inrichting bekijkt en aanpast, is onvoldoende om haar als uitoefenaar van de bedrijvigheid aan te merken. Er is daarom geen sprake van een aan huis verbonden bedrijf.
Ook als een bedrijf niet (geheel) door de bewoner wordt uitgeoefend – en dus geen sprake is van een aan huis verbonden bedrijf – kan bedrijvigheid onder omstandigheden wel in overeenstemming zijn met de bestemming “Wonen”.
Of het gebruik van een perceel in strijd is met de woonbestemming dient te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel. Binnen dit kader kan het van belang zijn, maar is niet doorslaggevend, of de activiteiten een beroepsmatig of een hobbymatig karakter hebben.
Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR4643).
De krantendistributie betreft een activiteit met een bedrijfsmatig karakter, waarvoor in de vroege ochtend tussen 04.00 en 06.00, 6 dagen per week, vervoersbewegingen plaatsvonden van en naar het perceel met zowel auto’s als fietsen. De ruimtelijke uitstraling als gevolg van dit gebruik valt daarom niet te rijmen met de woonfunctie.
Het college heeft zich al met al terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik in strijd was met de woonbestemming uit het bestemmingsplan. Het gebruik is niet aan te merken als een aan huis verbonden bedrijf, en het gebruik is ook niet in overeenstemming met de woonfunctie. Omdat dit strijdige gebruik niet is vergund is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Omdat sprake is van een overtreding was het college bevoegd om handhavend op te treden.
5. Anders dan eiser heeft betoogd hoefde het college geen aanvullend onderzoek te verrichten naar het gebruik, bijvoorbeeld met een inspectieverslag of een rondvraag onder omwonenden. Voldoende is dat vaststaat welk gebruik plaatsvindt op het perceel. Dit gebruik staat voldoende vast, en door eiser is de omvang van het gebruik ook niet betwist.
De omvang van (eventuele) overlast voor de omgeving is bovendien niet van belang. Ook als geen sprake is van overlast kan het gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan.
6. In zijn pleitnota heeft eiser nog aangegeven dat ook een andere route gevolgd had kunnen worden, zoals het nemen van een besluit zonder dwangsom of het niet handhaven.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter niet aan de orde. Indien sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, dan dient het college daartegen handhavend op te treden, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisatie.
Voor concreet zicht op legalisatie bij gebruik in strijd met het bestemmingsplan is vereist dat een begin is gemaakt met de voor het verlenen van die omgevingsvergunning vereiste procedure. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:228).
Deze procedure begint met het doen van een aanvraag. Deze moet door eiser worden ingediend. Eiser kan dus – indien hij een omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik wil krijgen – niet wachten tot de gemeente een vergunningstraject start. Hij dient zelf actie te ondernemen.
Omdat eiser geen aanvraag heeft ingediend om het perceel te mogen gebruiken voor krantendistributie, is reeds daarom geen sprake van concreet zicht op legalisatie.
7. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat van het doen van een aanvraag is afgezien omdat toezichthouders van de gemeente tijdens een bezoek aan eiser hebben verklaard dat het indienen van een aanvraag kansloos was.
8. De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van eiser dat ambtenaren van de gemeente hebben aangegeven dat het doen van een aanvraag kansloos zou zijn. Deze uitlatingen zijn ter zitting bevestigd door zijn echtgenote en zoon, die tijdens het gesprek aanwezig waren.
Het is aan ambtenaren van de gemeente om de betrokken partijen zorgvuldig en onpartijdig te informeren. Daarbij kan worden vooruitgelopen op de vraag of een activiteit kan worden vergund. Bepaalde activiteiten zijn uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nou eenmaal niet gewenst bij een woning, of in strijd met (gemeentelijk) beleid.
In het voorliggende geval staat echter niet op voorhand vast dat het doen van een aanvraag zal leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning. Op het perceel zijn immers reeds (aan huis verbonden) bedrijfsactiviteiten toegestaan die qua ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar zijn met krantendistributie. De krantendistributie is ook ruim 15 jaar lang (legaal) op het perceel uitgeoefend. Het betreft bovendien bedrijvigheid met een relatief beperkte omvang en ruimtelijke uitstraling, op een relatief ruim perceel in gemengd gebied langs een drukke weg naar een bedrijventerrein.
Dit zijn allemaal omstandigheden die maken dat een aanvraag niet kansloos is. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat zonder een handhavingsverzoek waarschijnlijk niet handhavend zou zijn opgetreden.
Door de mededelingen van de betreffende ambtenaren is eiser op het verkeerde been gezet en heeft hij geen aanvraag ingediend om de krantendistributie te legaliseren. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht).
De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel vernietigen.
Het college dient een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Het college dient na te gaan of een vergunning kon worden verleend voor de krantendistributie op het perceel, indien eiser daarvoor een aanvraag had gedaan. Indien vergunning kon worden verleend, dient het college het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren en de opgelegde last onder dwangsom te herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, en bepaalt dat het college binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • gelast dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 november 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 9.1 van de regels van het bestemmingsplan luidt als volgt:
“De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
alsmede voor:
b. aan huis verbonden beroepen en/of aan huis verbonden bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
1. maximaal 100 m2 mag worden gebruikt;
2. de opslag van risicovolle opslag niet is toegestaan;
3. de activiteit niet leidt tot belemmeringen voor de omliggende functies;
4. de activiteit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
5. ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
(…).
In artikel 1.3 is de volgende definitie opgenomen van “aan huis verbonden bedrijf”:
“het door de bewoner(s) verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet, die in een woning en/of overige gebouwen worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis verbonden bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is opgenomen in categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.”