ECLI:NL:RBGEL:2018:4930

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3375 en 18_3455
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van tegemoetkomingen in planschade en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 november 2018 uitspraak gedaan over de intrekking van tegemoetkomingen in planschade die eerder aan eisers waren toegekend. De zaak betreft de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, die op 30 november 2017 de eerder toegekende tegemoetkomingen in planschade van 26 september 2017 introk. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L. Bolier, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de tegemoetkomingen niet op een juiste grondslag was gebaseerd, aangezien de toekenningsbesluiten niet als onjuist konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat een onjuiste begunstigende beschikking mag worden ingetrokken, mits de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, in acht worden genomen. In dit geval was er geen sprake van een reële grond voor intrekking, waardoor de besluiten van 14 mei 2018, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard, ten onrechte in stand zijn gelaten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en het intrekkingsbesluit herroepen, waardoor de oorspronkelijke toekenningsbesluiten herleefden. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eisers en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/3375 en 18/3455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen
1. [eiser] en [eiseres]te [woonplaats],
2. [eiser]te [woonplaats],
eisers,
(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2017 heeft verweerder de besluiten van 26 september 2017, waarin aan eisers een tegemoetkoming in planschade is toegekend, ingetrokken.
Bij besluiten van 14 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de besluiten van 14 mei 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De procedures zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van 18 oktober 2018. Eisers [eiser] en [eiseres] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser [eiser] is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N.J. Cuperus.

Overwegingen

De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft op 13 maart 2017 aanvragen van eisers ontvangen voor een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eisers hebben daarin gesteld planschade te lijden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Nunspeet Centrum” op 27 juni 2012. Dit bestemmingsplan maakt onder andere een gestapeld woongebouw mogelijk op het perceel [locatie] in Nunspeet, direct ten westen van het perceel van eisers, [locatie] in [woonplaats]. Verweerder heeft voor de beoordeling van het verzoek advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ).
Verweerder heeft naar aanleiding van het advies van de SAOZ bij besluit van
26 september 2017 aan eisers [eiser] en [eiseres] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 16.800 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2017.
Aan eiser [eiser] is bij separaat besluit van 26 september 2017 een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 3.350 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2017. Deze tegemoetkomingen heeft verweerder al aan eisers uitgekeerd.
2. Tegen de besluiten van 26 september 2017, waarin de tegemoetkoming is toegekend, is bezwaar gemaakt door [vergunninghouder] (hierna: [vergunninghouder]). Op 17 juli 2006 heeft verweerder een vrijstelling op grond van, het inmiddels vervallen, artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan [vergunninghouder] verleend, waarna partijen een planschadeovereenkomst hebben gesloten. Ingevolge deze overeenkomst komt de vergoeding van planschade die door het vrijstellingsbesluit ontstaat, geheel of gedeeltelijk voor rekening van [vergunninghouder]. De vrijstelling is in 2012 opgenomen in het bestemmingsplan “Nunspeet Centrum”. [vergunninghouder] heeft in bezwaar aangevoerd niet verantwoordelijk te zijn voor de door eisers geclaimde planschade omdat deze niet het gevolg is van het vrijstellingsbesluit uit 2006 en het verzoek niet tijdig, want niet binnen vijf jaar na het vrijstellingsbesluit, is geclaimd. Daarnaast heeft [vergunninghouder] aangegeven dat als zij wel planschade zou moeten vergoeden, deze niet kan zien op het gedeelte van het bestemmingsplan dat meer toestaat dan door de eerdere vrijstelling planologisch mogelijk is gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van [vergunninghouder] heeft verweerder hangende de bezwaarprocedure op 30 november 2017 een nieuw besluit genomen. In dit besluit zijn de toekenningsbesluiten van 26 september 2017 ingetrokken. Verweerder heeft daartoe overwogen dat geconstateerd is dat het bestemmingsplan “Nunspeet Centrum” ruimere bouwmogelijkheden biedt dan voor dit perceel is vergund op grond van de vrijstelling die aan [vergunninghouder] is verleend. Verweerder is daarom voornemens om dit bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de verleende vrijstelling. Verweerder heeft aangegeven dat na het onherroepelijk worden van het te wijzigen bestemmingsplan, het verzoek om tegemoetkoming in planschade van eisers opnieuw zal worden beoordeeld en dat hierop opnieuw zal worden beslist. Volgens verweerder zal de tegemoetkoming in de door eisers geleden planschade dan deels anderszins verzekerd zijn.
4. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 30 november 2017 (hierna: het intrekkingsbesluit) moet worden gekwalificeerd als een besluit dat hangende de bezwaarprocedure op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is genomen. Verweerder heeft dit in het besluit van 30 november 2017 expliciet aangegeven. Daarnaast staat onder het besluit ook een bezwaarclausule. In het verweerschrift heeft verweerder nog eens bevestigd dat het hier gaat om het aanpassen van de eerdere toekenningsbesluiten, waarna een verdere afhandeling van het bezwaar van [vergunninghouder] niet aan de orde is. Dat betekent dat het intrekkingsbesluit niet gekwalificeerd dient te worden als beslissing op bezwaar. Het gaat om een intrekkingsbesluit dat de eerdere primaire besluiten vervangt. (Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9000 en 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8533).
5. Eisers betogen dat verweerder in de beslissingen op bezwaar van 14 mei 2018 het intrekkingsbesluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Volgens eisers heeft verweerder niet kunnen overgaan tot intrekking van de besluiten van 26 september 2017 met toepassing van artikel 6:19 van de Awb. Verweerder had de tegemoetkomingen alleen kunnen herroepen indien daarvoor reële gronden waren. Die zijn er niet volgens eisers. Eisers betogen dat het de vraag is of het wel mogelijk is om, nadat beslist is op een verzoek om tegemoetkoming dit weer in te trekken op basis van een voornemen het schadeveroorzakende bestemmingsplan in te trekken en of te nuanceren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de besluiten van 14 mei 2018, de bestreden besluiten, het intrekkingsbesluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Niet gebleken is dat er een grondslag was om de toekenningsbesluiten in te trekken. Een onjuiste begunstigende beschikking mag, ook zonder dat daar een specifieke wettelijke grondslag voor is, worden ingetrokken, zolang de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, daarbij in acht worden genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de toekenningsbesluiten niet als onjuist kunnen worden aangemerkt. Deze besluiten waren correct op basis van het bestemmingsplan dat op dat moment van kracht was. De SAOZ is bij de advisering aan verweerder niet uitgegaan van verkeerde uitgangspunten. Het is verweerder echter hangende de procedure gebleken dat het nieuwe bestemmingsplan meer planologische mogelijkheden biedt dan verweerder heeft beoogd. Verweerder wil een deel van de planschade in natura compenseren door het aanpassen van het bestemmingsplan. Dat betekent dat de besluiten zijn ingetrokken met het oog op een eventuele toekomstige omstandigheid. Dit kan echter niet leiden tot de conclusie dat de tegemoetkomingen ten onrechte zijn toegekend. De intrekking van de eerdere toekenningsbesluiten is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het voorgaande betekent dat verweerder de intrekking in het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten en dat verweerder ten onrechte de eerdere toekenningsbesluiten heeft ingetrokken. De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de bestreden besluiten van 14 mei 2018 vernietigen en het intrekkingsbesluit herroepen. Dat betekent dat de toekenningsbesluiten van
26 september 2017 herleven.
7. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat ter zitting is gebleken dat verweerder nog niet op het bezwaar van [vergunninghouder] tegen de besluiten van 26 september 2017 heeft beslist.
8. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eisers in verband met de behandeling van hun beroep en bezwaar redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn begroot op € 2.004 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting van de commissie bezwaarschriften, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501 per punt en wegingsfactor 1). De rechtbank kent voor beide zaken gezamenlijk 4 punten toe omdat voor de toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake is van samenhangende zaken. Tevens zal de rechtbank verweerder gelasten het door eisers [eiser] en [eiseres] en eiser [eiser] betaalde griffierecht ten bedrage van € 170 aan hen beiden te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 14 mei 2018;
  • herroept het besluit van 30 november 2017;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.004, te verdelen onder eisers;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers [eiser] en [eiseres] betaalde griffierecht van € 170 aan hen vergoedt;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser [eiser] betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1
1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2 Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
(...)
c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
(...)
3 De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4 Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
(...)
Artikel 6.4a
1. Voor zover schade die op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 voor tegemoetkoming in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan op te nemen of te wijzigen dan wel een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, anders dan bedoeld in artikel 6.8 of 6.9, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.
2 De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan dan wel de verlening van de omgevingsvergunning waarom hij heeft verzocht.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19
1 Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.