ECLI:NL:RBGEL:2018:4937

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
05/720283-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in brandstichtingszaak Nationaal Park De Hoge Veluwe

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in het Nationaal Park De Hoge Veluwe op 24 juli 2018. De officier van justitie stelde dat de verdachte op twee momenten door getuigen was gezien in de nabijheid van de brandlocatie, en dat er voldoende bewijs was om hem te veroordelen. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de brand had gesticht en dat er mogelijk sprake was van een misverstand door een taalbarrière.

De rechtbank heeft de getuigenverklaringen en het forensisch bewijs zorgvuldig gewogen. Hoewel de verdachte op het moment van de brand aanwezig was, kon de rechtbank niet vaststellen dat hij de brand had aangestoken of dat hij enige betrokkenheid had bij de oorzaak van de brand. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de in beslag genomen geheugenkaart en simkaart aan de verdachte moesten worden teruggegeven. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720283-18
Datum uitspraak : 16 november 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon of verblijfplaats hier te lande.
raadsman: mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Otterlo, in ieder geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur en/of een brandende sigaret
in aanraking te brengen met heide en/of planten en/of bomen, althans met een
brandbare stof, ten gevolge waarvan heide en/of planten en/of bomen in
[locatie] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in [locatie]
aanwezige heide en/of planten en/of bomen en/of dieren, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in [locatie]
aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een
ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in het
[locatie] aanwezige personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. (artikel 157 Wetboek van Strafrecht)

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte op 24 juli 2018 twee keer opvallend in beeld is geweest. Het eerste moment is wanneer verdachte omstreeks 11.00 – 11.15 uur wordt weggestuurd door getuige [getuige 1] bij haar woning. Het tweede moment is wanneer verdachte omstreeks 12:45 uur door getuige [getuige 2] wordt gezien en waarna [getuige 2] het vuur ziet ontstaan. Naar later uit het forensisch onderzoek blijkt is de locatie waar verdachte door [getuige 2] wordt gezien ook de (eerste) ontstaanslocatie van de brand.
Getuige [getuige 2] heeft een man op de fiets zien stappen en direct daarna ziet hij rookontwikkelingen en vlammen. [getuige 2] heeft op dat moment geen andere personen in de omgeving van het vuur gezien die iets met de brand te maken kunnen hebben gehad. [getuige 2] heeft een goede omschrijving van voornoemde man gegeven. Het signalement komt overeen met het signalement dat getuige [getuige 1] heeft gegeven en het signalement voldoet ook aan de beschrijving die verdachte van zichzelf bij de politie heeft gegeven.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vastgesteld kan worden dat de man die op voornoemde momenten door [getuige 1] en [getuige 2] is gezien verdachte is.
Nadat [getuige 2] melding van de brand heeft gedaan en het signalement heeft doorgegeven hebben getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verdachte aan aangehouden. [getuige 4] heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij geen andere fietsers heeft gezien die aan het signalement voldeden.
Voorts stelt de officier van justitie dat geen alternatieve scenario’s denkbaar zijn. Verdachte draait in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting. Daarnaast zijn de verklaringen van verdachte op bepaalde punten (aantoonbaar) onjuist.
Al met het al kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte tijdens de verhoren zo nauwkeurig mogelijk heeft geprobeerd aan te geven wat er op 24 juli 2018 is gebeurd, maar dat hij op bepaalde momenten verkeerd is begrepen mede als gevolg van de taalbarrière.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht, als er al sprake mocht zijn van een opzettelijk aangestoken brand. Tevens is niet duidelijk of het vuur dat [getuige 2] heeft gezien de daadwerkelijke brandlocatie is en of verdachte de persoon is die [getuige 2] heeft gezien.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank stelt op grond van het dossier (met name: de getuigenverklaringen en het proces-verbaal van verdenking van 3 augustus 2018)allereerst vast dat het verdachte moet zijn geweest die op 24 juli 2018 omstreeks 12.45 uur bij de brandlocatie is gezien.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit de processen-verbaal sporenonderzoek van 7 augustus 2018 en 23 augustus 2018 blijkt wat de ontstaanslocatie van de brand is, maar niet wat de oorzaak van de brand is.
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige 2] verdachte alleen op de fiets heeft zien stappen op het moment dat de brand begon, maar niet heeft waargenomen dat verdachte enige handeling heeft verricht waaruit zou kunnen blijken dat hij de brand heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de vieze zwarte handen c.q. vingertoppen van verdachte overweegt de rechtbank in dit verband dat verdachte consistent heeft verklaard dat dit is veroorzaakt door het eten van bramen onderweg en door het meermaals opleggen van de ketting op het tandwiel van zijn fiets. Nu geen nader onderzoek is verricht naar de handen van verdachte en zich in het dossier geen (andere) aanwijzingen bevinden dat de verklaringen van verdachte op dit punt onjuist zijn, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaringen van verdachte te twijfelen.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de brand is aangestoken of, wanneer dit wel het geval is geweest, dat verdachte daarbij enige betrokkenheid heeft gehad. Vast staat slechts dat hij aanwezig was (na)bij de ontstaanslocatie van de brand. Niet valt uit te sluiten dat de brand anders dan door menselijk toedoen, of door toedoen van een derde, is ontstaan. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat, op een afstand van 80-85 meter van hectometerpaal 53.5, de plek van de eerste brandlocatie, zich een tweede brandlocatie bevond, waarbij evenmin is komen vast te staan waardoor die brand is ontstaan.
Alles overwegende acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

3.Beslag

Ten aanzien van het beslag oordeelt de rechtbank dat de inbeslaggenomen geheugenkaart en simkaart, die zich ten tijde van de inbeslagname bevonden in de telefoon van verdachte, terug kunnen worden gegeven aan de verdachte.
4. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [benadeelde] , zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

5.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet wettig en overtuigend bewezendat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven geheugenkaart en simkaart die zich ten tijde van de inbeslagname bevonden in de telefoon van verdachte, aan verdachte;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.H. Boerhof (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2018.