ECLI:NL:RBGEL:2018:4943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2242
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toekenning WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van de verweerder, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 7 november 2018 heeft de eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld. De verzekeringsarts J.J.M. Richter en de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen hebben geconcludeerd dat de eiser, ondanks zijn psychische klachten, in staat is om werkzaamheden te verrichten die passen bij zijn belastbaarheid. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre de eiser belast kan worden met werk, en dat er geen aanleiding is om aan de medische conclusies te twijfelen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies passend zijn, ondanks de bezwaren van de eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/2242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018

in de zaak tussen

[naam] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot toekenning van een uitkering krachtens de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA) afgewezen omdat eiser op 16 januari 2018 (hierna: datum in geding) minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 24 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mevrouw M. Kooistra en de heer J.H. Nuyens.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als medewerker klantenservice bij [Bedrijf A] voor (circa) 26,19 uur per week. Op 24 februari 2014 heeft eiser zich voor het eerst ziek gemeld vanwege psychische klachten (depressie, angststoornis, PTSS).
Op 17 november 2015 is aan eiser een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (hierna: WW) toegekend.
Op 19 januari 2016 heeft eiser zich opnieuw, vanuit de WW-uitkering, ziek gemeld bij verweerder.
Per 31 maart 2016 is aan eiser ziekengeld toegekend.
Op 9 oktober 2017 heeft eiser een aanvraag tot toekenning van een WIA-uitkering gedaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser tot toekenning van een WIA-uitkering afgewezen omdat eiser op de datum in geding minder dan 35% (te weten: 27,98%) arbeidsongeschikt is geacht. De besluiten zijn gebaseerd op medische onderzoeken van 21 november 2017 van verzekeringsarts J.J.M. Richter en van 10 april 2018 van verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen en arbeidsdeskundige onderzoeken van 10 januari 2018 van arbeidsdeskundige A. Speijers en van 23 april 2018 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Z. Eggink.
De belastbaarheid van eiser is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML) van 11 april 2018.
3.1.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat hij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben vastgesteld. De klachten die eiser dagelijks ervaart en waarvoor hij ook onder behandeling staat/stond en die ook kenbaar zijn gemaakt aan verweerder, zijn groter dan is ingeschat en staan in de weg om werkzaamheden op te pakken.
3.2.
In reactie op deze beroepsgrond verwijst verweerder naar de medische rapporten.
Verzekeringsarts Richer overweegt dat de ziektebeelden van eiser (PTSS en depressieve klachten) na behandeling gedeeltelijk in remissie zijn en dat restverschijnselen de oorzaak zijn van een suboptimale mentale belastbaarheid. Daarnaast heeft eiser last van slaapstoornissen waardoor hij overdag sneller moe dan normaal is en beperkt is in het aantal te werken uren. Volgens Richter ervaart eiser – door de afgenomen mentale belastbaarheid – beperkingen in het functioneren. De beperkingen zijn door Richter neergelegd in de FML.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Essen heeft geconcludeerd dat niet te ontkennen valt dat eiser, vanwege de PTSS, klachten heeft maar hij ziet hierin geen aanleiding om hieraan ernstige beperkingen toe te kennen. Van Essen kan zich verder vinden in de door Richter gestelde energetische beperkingen en de daaraan verbonden urenbeperking.
Wel ziet Van Essen aanleiding om een (aanvullende) beperking (‘niet solitair werken’) op te nemen in de FML op het terrein van het persoonlijk en sociaal functioneren.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen (mede gelet op de aanvullende motivering in bezwaar) op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk.
De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van eiser en zijn dagverhaal, op het ziektebeeld dat bij de klachten van eiser hoort en op hun eigen bevindingen. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen.
Nu eiser het standpunt niet met medische informatie heeft onderbouwd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
3.4.
Dat eiser zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiser van zijn klachten en hem daar serieus in neemt, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de (aangevulde) FML. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
3.5.
Eiser moet daarom in staat worden geacht op de datum in geding arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de (aangevulde) FML.
4.1.
Eiser heeft in de tweede plaats aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn. De geduide functies van medior soldering operator en medewerker tuinbouw zijn onder meer niet passend vanwege enerzijds het werktempo dat in deze functies is vereist en anderzijds het gebrek aan energie aan de zijde van eiser.
Ter zitting is namens eiser nog naar voren gebracht dat deze functies niet passend zijn voor eiser omdat hij in deze functies moet samenwerken, terwijl in de FML nu juist tot uitdrukking is gebracht dat eiser moeite heeft met samenwerken en in feite is aangewezen op een solitaire functie. Bovendien is er sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid in de FML nu daarin enerzijds is vastgelegd dat eiser moeite heeft met samenwerken en anderzijds dat eiser niet in een solitaire functie mag werken.
4.2.
Verweerder heeft gewezen op de toelichting in de arbeidsdeskundige rapportage van 23 april 2018 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Z. Eggink. Voorts heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Essen heeft vastgesteld dat eiser in de gelegenheid moet zijn om vragen te stellen aan een collega of een leidinggevende en om die reden dan ook geen solitaire functie mag vervullen; de geduide functies voldoen aan deze voorwaarde.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapportages de medische geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor eiser voldoende toegelicht. Geler hierop en uitgaande van de juistheid van de FML heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen.
Hetgeen eiser daaromtrent heeft aangevoerd, maakt dat niet anders, temeer nu eiser zijn stellingen op dat punt niet nader heeft onderbouwd.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 november 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.