ECLI:NL:RBGEL:2018:509

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4137
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade door gemeente Berkelland

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een eigenaar van twee percelen in Berkelland, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland. Eiseres had een verzoek ingediend om een tegemoetkoming in de planschade, welke was afgewezen door verweerder. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De zaak begon met een besluit van 19 juli 2016, waarin het verzoek van eiseres om planschade werd afgewezen. Dit besluit werd in een later stadium, op 3 juli 2017, door verweerder gehandhaafd na een bezwaarschriftprocedure. Eiseres stelde dat zij recht had op een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, dat op 11 juli 2012 in werking was getreden. Eiseres had geen bouwaanvragen ingediend in de periode waarin de bouwmogelijkheden nog bestonden, wat door de rechtbank werd gezien als passieve risicoaanvaarding.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet mocht vertrouwen op een eerdere overeenkomst met de gemeente, waarin geen concrete toezeggingen waren gedaan over de bouwmogelijkheden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente het recht had om de bestemmingen van de percelen te wijzigen, ook al was er een overeenkomst gesloten. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek om planschade door de gemeente bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. L. van Gijn, in aanwezigheid van griffier mr. E. Mengerink. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een tegemoetkoming in de planschade afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met aanvulling van de motivering conform het advies van de commissie bezwaarschriften.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Namens eiseres is verschenen [naam 1] , bijgestaan door gemachtigde mr. F.J.M. Kobossen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. M.A. Wildenbeest en J.P.M. Franck.

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 17 december 2010 eigenares van het perceel [adres 1] (sectie [nummer] ) en het perceel op de hoek [adres 2] (sectie [nummer 2] ) te [plaats] . Voorheen waren deze percelen in eigendom bij de bestuurder van eiseres, [naam 1] , en daarvoor bij de vader van [naam 1] , [naam 2]
Op 16 november 2015 heeft eiseres verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan “Eibergen, Woongebieden 2011” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Dit bestemmingsplan is in werking getreden op 11 juli 2012 (hierna: de peildatum) en onherroepelijk geworden op 3 juli 2013.
2. Verweerder heeft advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). SAOZ heeft in het planschadeadvies van mei 2016 voor beide percelen een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden op grond van het op 9 juli 1996 vastgestelde bestemmingsplan “t Simmelink” (hierna: het oude bestemmingsplan) en het nieuwe bestemmingsplan.
Perceel [nummer] was in het oude bestemmingsplan bestemd als “Woningbouw” met de aanduiding “Wv” (vrijstaande woningen). Perceel [nummer 2] was in het oude bestemmingsplan bestemd als “Woningbouw” met de aanduiding Wdv” (vrijstaande of dubbele woningen).
Perceel [nummer] is in het nieuwe bestemmingsplan bestemd als “Bedrijf”, zonder een bouwvlak. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de categorieën 1, 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Perceel [nummer 2] is in het nieuwe bestemmingsplan bestemd als “Tuin” en “Wonen”, zonder een bouwvlak.
Op de percelen is het door de bestemmingswijziging niet langer mogelijk om woningen te bouwen.
3. SAOZ heeft geadviseerd dat deze negatieve planologische ontwikkeling sinds 8 februari 2011 voorzienbaar was voor eiseres. Op die datum heeft de gemeente bekend gemaakt dat de bestemmingsplannen in de gemeente worden geactualiseerd, waarbij is gewezen op het raadsbesluit van 25 januari 2011 en het volgende is vermeld: “In de op dit moment nog geldende bestemmingsplannen zijn soms bouwmogelijkheden opgenomen voor het bouwen van woningen. De gemeente wil eigenaren van gronden er op attent maken dat deze bouwmogelijkheden niet, of niet zonder meer, in de nieuwe bestemmingsplannen worden opgenomen”.
Van 13 april 2011 tot en met 24 mei 2011 heeft vervolgens het voorontwerp-bestemmingsplan “Eibergen, Woongebieden 2011” voor inspraak ter inzage gelegen. In het voorontwerp-bestemmingsplan waren de woningbouwmogelijkheden reeds wegbestemd. Van 5 oktober 2011 tot en met 15 november 2011 heeft vervolgens het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6728) heeft SAOZ overwogen dat de periode tussen 8 februari 2011 en 5 oktober 2011 lang genoeg is om een bouwaanvraag in te dienen en de woningbouwmogelijkheden te benutten. Omdat eiseres geen bouwaanvragen heeft ingediend in deze periode van bijna 8 maanden heeft zij volgens SAOZ het risico op het vervallen van de bouwmogelijkheden aanvaard, en dient de aanvraag om planschade te worden afgewezen.
Verweerder heeft dit advies aan het primaire besluit ten grondslag gelegd.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder – in navolging van de commissie bezwaarschriften – overwogen dat de publicatie van 8 februari 2011 niet dusdanig concreet is dat een redelijk denkend en handelend eigenaar op basis hiervan rekening diende te houden met de kans dat de bestaande planologische situatie in negatieve zin zou kunnen veranderen.
De termijn voor het veilig stellen van de bouwmogelijkheden bedraagt daarom volgens verweerder niet 8 maanden, maar 6 maanden, namelijk de termijn tussen de terinzagelegging van het voorontwerp-bestemmingsplan op 13 april 2011 en het ontwerp-bestemmingsplan op 5 oktober 2011.
Deze termijn is volgens verweerder lang genoeg om een bouwaanvraag in te dienen en de woningbouwmogelijkheden te benutten, zodat ook in het bestreden besluit de aanvraag is afgewezen vanwege passieve risicoaanvaarding.
5. Eiseres heeft geen (inhoudelijke) beroepsgronden aangevoerd tegen de overwegingen van verweerder met betrekking tot passieve risicoaanvaarding, maar zich uitsluitend beroepen op een met de (toenmalige) gemeente Eibergen gesloten overeenkomst met betrekking tot perceel [nummer 2] . Eiseres stelt dat zij er vanwege deze overeenkomst op mocht vertrouwen dat de bouwmogelijkheden op dit perceel niet zouden vervallen.
5.1.
Blijkens de stukken heeft [naam 2] in 1987 een overeenkomst gesloten met betrekking tot perceel [nummer 2] , waarin hij zich tegenover de gemeente [plaats] verplicht om ter plaatse maximaal twee woningen op te richten binnen een nader overeen te komen termijn, op straffe van een geldboete van 50.000 gulden.
Partijen hebben vervolgens geen nadere termijn afgesproken.
Op 14 november 1993 hebben [naam 2] en [naam 1] een overleg gevoerd met toenmalig wethouder Groot Zevert met betrekking tot de termijn en de bouwverplichting. Daarbij is – getuige het collegebesluit van 16 november 1993 – aangegeven dat als er in 2005 nog geen woning(en) gerealiseerd zijn, partijen opnieuw om tafel gaan zitten.
[naam 1] heeft de gronden van zijn vader gekocht en op 31 december 1993 geleverd gekregen. In de akte van levering is het boetebeding overgenomen en aanvaard.
[naam 1] heeft aangegeven dat in 2005 met de gemeente overleg is gevoerd over het perceel, en dat ambtenaar Penterman toen aan hem heeft aangegeven dat de gemeente aan zet is.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit het voorgaande niet voort dat eiseres erop mocht vertrouwen dat de bouwmogelijkheid niet zou worden wegbestemd. Het is in het voordeel van eiseres dat in de ontwikkelingsovereenkomst geen termijn is afgesloten, aangezien het boetebeding hierdoor niet in werking is getreden. Uit het ontbreken van deze termijn kan echter niet worden afgeleid dat het planologische regime voor het perceel niet zou kunnen worden gewijzigd. In de overeenkomst is een dergelijke toezegging ook niet opgenomen.
Ondanks een overeenkomst kan de gemeenteraad een ongebruikte woningbouwkavel wegbestemmen in een nieuw bestemmingsplan, bijvoorbeeld op basis van gewijzigde planologische inzichten. Zeker indien – zoals in het geval van eiseres – gedurende een periode van 23 jaar geen gebruik is gemaakt van de bouwmogelijkheid.
Ook indien een ambtenaar tegen [naam 1] zou hebben verklaard dat de gemeente aan zet is, maakt dit niet dat [naam 1] stil kon blijven zitten. De gemeente is immers niet de eigenaar van het perceel en degene die een bouwaanvraag in zou moeten dienen, maar [naam 1] , dan wel de door hem beheerde vennootschap.
De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.