ECLI:NL:RBGEL:2018:5375

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
C/05/291941 / HA ZA 15-618
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting brandschade horecabedrijf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een schadebegroting van brandschade aan het horecabedrijf DVARS, dat wordt geëxploiteerd door de besloten vennootschap ORANGE ZEST B.V. De rechtbank heeft op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in de procedure tussen DVARS en de naamloze vennootschap LIANDER N.V. De zaak is een vervolg op eerdere uitspraken en betreft de schade die is ontstaan door een brand die in september 2014 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 november 2017 al enkele beslissingen genomen over de schadeposten, waaronder herinrichtingskosten en bijkomende kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat DVARS niet voldoende heeft onderbouwd welke delen van het gehuurde beschadigd zijn en in hoeverre herstel mogelijk was. De rechtbank heeft de schade aan de overgenomen zaken, verbouwing, inventaris en hardware begroot op een totaalbedrag van € 268.607,90. De rechtbank heeft ook besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden om de netto-exploitatieschade en geleden verlies te begroten. De deskundige R.W. Kruithof is benoemd om dit onderzoek uit te voeren. De rechtbank heeft verder bepaald dat partijen binnen twee weken na de uitspraak de benodigde processtukken moeten indienen en dat Liander een voorschot op de kosten van de deskundige moet deponeren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling na het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/291941 / HA ZA 15-618
Vonnis van 24 oktober 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORANGE ZEST B.V., tevens handelend onder de naam DVARS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.H.B. Wortel en mr. G.J.M. Volders te 's-Hertogenbosch,
tegen
naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
behandelend advocaat mr. A. van Hoey Smith,
(proces)advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna DVARS en Liander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 22 november 2017 (verder: het tussenvonnis)
de akte onderbouwing schade, tevens uitlaten deskundigen van 31 januari 2018 van DVARS
de akte van Liander van 31 januari 2018
de antwoordakte van Liander van 25 april 2018
de (aanvullende) akte van DVARS van 4 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder meer het volgende beslist en overwogen.
Met betrekking tot de post herinrichtingskosten en bijkomende kosten:
DVARS is jegens Lemon Zest contractueel aansprakelijk voor de door de brand veroorzaakte schade aan de van Lemon Zest gehuurde ‘inventaris’, waaronder de schade aan de ‘box-in box-constructie’ (rov. 2.13).
De schade van DVARS is een afgeleide van de zaakschade van Lemon Zest aan het gehuurde (rov. 2.14).
Bij de schadebegroting kan er niet van worden uitgegaan dat de schade aan het horecabedrijf groter was dan brandschade in een deel van de begane grond van het horecapand en daarnaast water- en roetschade in een ander deel van het pand, welke roet- en waterschade (deels) te reinigen was (rov. 2.19).
Er kan niet van worden uitgegaan dat de brandschade dusdanig was dat de inventaris grotendeels vernieuwd moest worden (rov. 2.22).
Er kan evenmin van worden uitgegaan dat het vervangen van de totale inventaris of een aanzienlijk deel daarvan gerechtvaardigd werd door een door de brand veroorzaakte noodzaak tot het wijzigen van het exploitatie-concept (rov. 2.22).
Bij de berekening van de schade voor DVARS die voortvloeit uit de brand- en blusschade aan de inventaris/het gehuurde is die schade gelijk te stellen aan de schoonmaak- of herstelkosten of, indien herstel of schoonmaak van delen van de inventaris niet mogelijk is of economisch onverantwoord, de marktwaarde daarvan (rov. 2:23).
Met betrekking tot de post netto-exploitatieschade:
Waar bij de berekening van de exploitatieschade normaal een vergelijking wordt gemaakt van de situatie zoals deze in werkelijkheid is met de situatie zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden, dient in dit geval de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden te worden vergeleken met de hypothetische situatie dat het horecabedrijf na de brand zou zijn hersteld volgens het oude concept (rov 2.26).
De voor de schadebegroting te hanteren periode waarin de exploitatie ten gevolge van de brand stil lag wordt gesteld op 20 weken (rov 2.27).
Met betrekking tot de post geleden verlies:
De door DVARS gevorderde post ‘geleden verlies’ is ook reeds meegenomen in haar berekening van de exploitatieschade, deze is dus dubbel gevorderd. De exploitatiekosten over de periode dat het horecabedrijf gesloten was dienen te worden meegenomen bij de nog, mede aan de hand van het in te winnen deskundigenadvies, te berekenen netto-exploitatie schade (rov 2.31).
2.2.
De rechtbank overweegt dat de in het tussenvonnis genomen beslissingen zoals hiervoor in 2.1. aangehaald uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn genomen en dat op die onderdelen een eindbeslissing is gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt dat de rechter daarvan in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen. Dit is anders indien de rechter blijkt dat de eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dat geval brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een uitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, NJ2008/553 (De Vries/Gemeente Voorst) en HR 8 augustus 2015 ECLI:NLHR:2015:1224 NJ 2016/218).
2.3.
Liander heeft in haar akte feiten en omstandigheden gesteld en argumenten aangevoerd op grond waarvan zij kennelijk vindt dat een aantal van de beslissingen van de rechtbank, met name de in rov. 2.1. onder a, b en h, genoemde beslissingen, anders hadden moeten luiden. Voor zover Liander daarmee beoogt te verzoeken dat de rechtbank terugkomt op deze bindende eindbeslissingen wordt dit verzoek afgewezen. Temeer nu een groot deel van de door Liander gestelde feiten en omstandigheden niet als vaststaand kunnen worden aangenomen is de rechtbank niet gebleken dat haar beslissingen berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank blijft dus bij hetgeen zij daarover heeft beslist en overwogen.
Met betrekking tot de post herinrichtingskosten en bijkomende kosten:
2.4.
DVARS is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten wat concreet haar schade was. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat van DVARS verwacht mag worden dat zij een zo concreet mogelijke omschrijving geeft van de delen van het verhuurde die beschadigd, vernield of vervuild waren, dat zij steeds aangeeft in hoeverre daarvan schoonmaak of herstel mogelijk en economisch verantwoord was en wat de schoonmaak- of herstelkosten waren, hetzij, bij de noodzaak tot vervanging, de (markt-)waarde van de desbetreffende zaken. De rechtbank heeft tevens overwogen dat DVARS haar stellingen zo veel mogelijk dient te onderbouwen, waarbij zij tevens zal dienen in te gaan op hetgeen daarover al door Liander is aangevoerd.
2.5.
DVARS heeft een tweede rapport (verder: het tweede rapport van Troostwijk) overgelegd opgesteld door [naam 1] NIVRE-re (verder: [naam 1] van Troostwijk Expertises, waarnaar zij bij haar onderbouwing van de herinrichtingskosten verwijst. In dit tweede rapport van Troostwijk is een berekening gemaakt van de herinrichtingskosten.
[naam 1] en, op basis daarvan, DVARS hebben de door hen gebruikte berekeningen onder meer gebaseerd op de volgende stellingen, uitgangpunten en werkwijzen:
  • [naam 2] , althans een van de door hem bestuurde vennootschappen, heeft in september 2012 de inventaris, de box-in-box, de koelcellen en overige huurdersbelangen (verder samen: de overgenomen zaken) gekocht voor een bedrag van € 350.000,00.
  • De overgenomen inventaris bestaat uit de zaken die zijn vermeld op de mede door [naam 2] getekende “eigendomslijst” gedateerd 14 september 2012 (bijlage 4 bij het tweede rapport van Troostwijk, verder: de eigendomslijst).
  • De overgenomen inventaris en afwerkingen zijn in 2011 door de vorige eigenaar aangeschaft.
  • De box-in-box constructie en tenminste een deel van het leidingwerk zijn in 2002, spoedig na het gereedkomen van de nieuwbouw op de schadelocatie aangebracht.
  • Aan de hand van de eigendomslijst heeft [naam 1] een lijst (bijlage 5 bij het tweede rapport van Troostwijk, verder de overnamelijst) opgesteld waarin, mede op basis van door hem opgevraagde mondelinge en schriftelijke prijsopgaves, de veronderstelde historische aanschafwaarde van de overgenomen zaken en voorts de afschrijving per maand, de ouderdom in maanden op schadedatum (de nacht van 22 op 23 september 2014), de cumulatieve afschrijving op de schadedatum, de economische waarde op de schadedatum, eventueel de reinigings- of herstelkosten, en de schade is opgenomen.
  • De economische waarde van de overgenomen zaken zou op de overnamedatum in september 2012 circa € 450.000,00 hebben bedragen, de boekwaarde ‘aanzienlijk lager’.
  • Op de overnamelijst wordt als economische waarde op de schadedatum een bedrag van € 372.162,81 vermeld.
  • Ten tijde van de brand waren alle overgenomen zaken in de cocktailbar aanwezig.
  • Na de overname zijn investeringen geactiveerd waarvan de aanschafdatum en aanschafprijs bekend zijn.
  • Deze investeringen zijn met aanschafdatum, aanschafprijs en afschrijvingspercentage door [naam 1] vermeld op een activastaat (bijlage 4 bij het tweede rapport van Troostwijk, verder: de activastaat). De investeringen kunnen worden onderverdeeld onder de posten verbouwing, inventaris en hardware, waarvan [naam 1] lijsten heeft opgesteld (respectievelijk bijlage 6, 7 en 8 bij het tweede rapport van Troostwijk, verder respectievelijk: de verbouwingslijst, de inventarislijst en de hardware-lijst). Daarop staan onder meer de historische aanschafwaarde (van in totaal, voor de posten verbouwing, inventaris en hardware, respectievelijk € 193.486,00, € 163.923,00 en € 21.315,00) en de economische waarde op de schadedatum (van in totaal respectievelijk € 167.664,00, € 138.143,65 en € 16.637,01) vermeld.
  • Al deze zaken waren tijdens de brand aanwezig.
  • Er zijn na de verbouwing voorts niet geactiveerde aanschaffingen gedaan. Van wat daarvan ten tijde van de brand aanwezig was, schat [naam 1] de waarde op basis van zijn ervaring op € 25.000,00.
  • Tijdens de brand was verder een ‘normale’ voorraad levensmiddelen en drank aanwezig. Ervan uitgaande dat die voorraad gedurende het jaar ongeveer gelijk blijft, kan de waarde daarvan gesteld worden op de balanswaarde daarvan per 31 december 2013, € 23.000,00.
  • Door de brand is een deel van de box-in-box constructie verloren gegaan.
  • Door de brand is de inventaris op de begane grond van de cocktailbar, met uitzondering van glas- en vaatwerk en de kleine bar, verloren gegaan.
  • In de kelder en op het terras zijn de bedrijfskeuken, de koelcellen en terrasmeubilair verontreinigd, maar behouden gebleven en is de rest verloren gegaan.
  • Op de overnamelijst staan enkel reinigings- of herstelkosten vermeld voor de box-in-box constructie, de buffetten, inclusief achterkast met lambriseringen, de bedrijfskeuken inventaris, het bestek met toebehoren, niet tot casco behorende bestrating en compressoren, flessenkoeling en de koel en vriescel, van in totaal € 54.962,27. Op de verbouwingslijst staan alleen reinigings- of herstelkosten vermeld voor de gietvloer en de pvc-vloer, van in totaal € 2.163,75. Op de inventarislijst staan alleen reinigings- of herstelkosten vermeld voor ‘ [naam 3] design restaurantbenodigdheden’ en ‘ [naam 4] Horeca terrasbenodigdheden’, voor in totaal € 1.405,00. Op de hardware-lijst staan geen reinigingskosten vermeld.
  • Als totale schade wordt van de overgenomen zaken een bedrag van € 249.439,59 vermeld, voor de verbouwing € 147.622,22, voor de inventaris 133.682,69 en voor de hardware € 16.637,01. Deze schade bestaat voor de gereinigde of herstelde zaken uit de in de lijsten opgenomen reinigings- of herstelkosten en voor de overige zaken uit de economische waarde op de schadedatum, zij het dat daar voor twee posten, te weten ‘Satelliet, meubilair’ en ‘Fonteyn, terrasverwarmer’, een restwaarde van respectievelijk € 2.500,00 en € 308,21 is afgetrokken.
  • De sloop en opruimingskosten hebben € 15.000,00 bedragen.
Op basis van deze stellingen en uitgangspunten stelt DVARS dat de totale schade onder de post herinrichtingskosten en bijkomende kosten € 610.38,51 exclusief btw heeft bedragen, bestaande uit € 547.382,00 aan schade aan overgenomen zaken, verbouwing, inventaris en hardware (€ 249.439,59 + € 147.622,22 + € 133.682,69 + € 16.637,01), € 25.000,00 schade aan niet geactiveerde aanschaffingen, € 23.000,00 aan verloren gegane voorraad en € 15.000,00 aan noodzakelijke sloop- en opruimingskosten.
2.6.
Liander heeft verweer gevoerd tegen de voornoemde stellingen en uitgangspunten van DVARS en verwijst daarbij naar een stuk van ing. [naam 5] NIVRE-re (verder [naam 5] ) van expertisebureau Vanderwal & Joosten van 16 april 2018 (verder: het tweede rapport van [naam 5] ). DVARS heeft nog bij akte op dit rapport gereageerd.
2.7.
Liander betwist dat de waarde van de overgenomen zaken op de schadedatum € 372.162,81 heeft bedragen. Zij voert aan dat niet als uitgangspunt kan worden genomen dat (een vennootschap van) [naam 2] deze zaken in september 2012 heeft gekocht voor een bedrag van € 350.000,00. Liander voert aan dat de koopovereenkomst op basis waarvan [naam 1] dit heeft ‘vastgesteld’ (bijlage 9 bij het tweede rapport van Troostwijk) niet is ondertekend. Liander voert voorts onbetwist aan dat in het faillissementsverslag van Eve Amsterdam B.V., het bedrijf dat vóór DVARS in het pand een horecabedrijf exploiteerde (verder: Eve), staat dat de koopsom van de inventaris voor Eve destijds € 300.000,00 heeft bedragen. Zij wijst er op dat de aanschaf door Eve 16 maanden vóór de overname door [naam 2] was, zodat de waarde op dat moment door afschrijving onder de € 300.000,00 zal hebben bedragen. Een overnamesom van € 350.00,00 is dan, aldus Liander, niet logisch en het is dan evenmin te volgen dat toen de boek- of economische waarde toen € 350.000,00, of zelfs € 450.000,00 zou hebben bedragen. De economische waarde kan ten tijde van de brand dan, zo voert Liander aan, in ieder geval niet € 372.162,81 hebben bedragen.
Voorts betwist Liander dat alle overgenomen zaken, zoals DVARS stelt, ten tijde van de brand in het pand aanwezig waren. Uit de door DVARS overgelegde stukken blijkt immers, zo voert Liander onweersproken aan, dat na de overname een grote hoeveelheid nieuwe zaken is aangeschaft, waaronder meubels, kennelijk ter vervanging van het overgenomen meubilair. Niet duidelijk is wat er met het oude meubilair is gebeurd, of dat verkocht is en of dat tijdens de brand aanwezig was. Dat er schade is ontstaan aan het leidingwerk is niet vastgesteld.
Ten aanzien van de nieuw aangeschafte inventaris betwist Liander de dagwaarde zoals berekend door DVARS. Voorts betwist Liander ook dat alle nieuw aangeschafte goederen aanwezig waren. Onbetwist voert Liander daarbij als voorbeeld aan dat blijkens de verschillende facturen 52 barkrukken besteld en geleverd zouden zijn, terwijl zich tijdens de brand in de twee barruimtes slechts 20 barkrukken hebben bevonden. Ook zijn er, zo voert zij aan, meer stoelen gefactureerd dan aanwezig.
Ten aanzien van de verbouwingslijst betwist Liander dat de dagwaarde/afschrijving van de verbouwde zaken klopt en voert zij aan dat een deel van de facturen ziet op werkzaamheden die (deels) buiten het pand (bv aan het tuinhuis of het terras) zijn uitgevoerd, die dus niet onder de brand geleden kunnen hebben, of op werkzaamheden waarvan niet duidelijk is in hoeverre die (mede) zien op werk buiten het pand, of die bijvoorbeeld zien op storingen, waarvan de kosten niet als brandschade kunnen worden aangemerkt. Ook zijn daaronder opnieuw facturen van stoelen opgenomen en heeft Liander opnieuw aangevoerd dat meer stoelen zijn aangeschaft dan in de bar tijdens de brand aanwezig waren.
In zijn algemeenheid betwist Liander dat alle door DVARS als door de brand vernield aangemerkte zaken ook daadwerkelijk vernield zijn. Anders dan DVARS stelt, blijkt, zo voert Liander aan, uit de foto’s niet reeds dat de inventaris op de begane grond, met uitzondering van glas- en vaatwerk en de kleine bar, geheel verloren dient te worden beschouwd, omdat schoonmaak of herstel economisch niet verantwoord was, en dat in de kelder enkel de bedrijfskeuken, koelcellen en het terrasmeubilair (verontreinigd maar) behouden zijn gebleven. Dat de goederen niet te herstellen en/of te reinigen waren, zo voert Liander aan, blijkt niet uit de foto’s. Het barfront, zo voert Liander aan op basis van de bevindingen van [naam 5] , leek niet door vuur aangetast, in de rokersruimte was van verbrande goederen geen sprake en in de kelder waren enkel levensmiddelen verloren gegaan en was de rest goed te reinigen. Van bijvoorbeeld de aquaria, die op drie verschillende plaatsen stonden, kan niet zomaar worden aangenomen dat deze geheel vernield waren. Er had, aldus Liander een telling kunnen en moeten plaatsvinden van de aanwezige goederen die niet reparabel waren en die verwijderd werden. Dit is nagelaten. Er heeft ook geen proefreiniging plaatsgevonden om te onderzoeken welke goederen te reinigen waren.
2.8.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat van DVARS in deze fase van het geschil verwacht mag worden dat zij een zo concreet mogelijke omschrijving geeft van de delen van het verhuurde die beschadigd, vernield of vervuild waren en dat zij steeds aangeeft in hoeverre daarvan schoonmaak of herstel mogelijk en economisch verantwoord was. DVARS heeft daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan voldaan. DVARS heeft niet concreet onderbouwd waarom ervan uitgegaan zou mogen worden dat alle overgenomen zaken en alle later aangeschafte, aangebrachte of verbouwde inventaris tijdens de brand aanwezig waren en evenmin heeft ze concreet onderbouwd welke zaken nu precies door de brand verloren zijn gegaan. De algemene stelling dat door de brand de inventaris op de begane grond van de cocktailbar, met uitzondering van glas- en vaatwerk en de kleine bar, verloren is gegaan en dat in de kelder en op het terras de bedrijfskeuken, de koelcellen en het terrasmeubilair (verontreinigd, maar) behouden zijn gebleven en dat de rest verloren is gegaan en dat dit blijkt uit de foto’s, acht de rechtbank niet concreet genoeg. DVARS verwijst verder naar de in het tweede rapport van Troostwijk opgenomen tekst, kennelijk afkomstig van [naam 1] :
Namens Troostwijk Expertises is deze zaak door ondergetekende, de heer [naam 1] , in behandeling genomen. Dientengevolge hebben wij de schadelocatie kort na de brand en gedurende het proces van sloop, afvoer en reiniging diverse malen bezocht. Tijdens enkele van deze bezoeken was tevens de heer [naam 5], thans werkzaam bij [naam bedrijf] aanwezig. Op grond van onze waarnemingen en overleg met medewerkers van reconditioneringsbedrijf Belfor, werd destijds vastgesteld dat nagenoeg alle zaken op de begane grond van de cocktailbar, inclusief de rokerszone, zodanig door vuur, hitte, rook en roet waren aangetast, dat schoonmaak en reconditionering daarvan niet mogelijk was. De uitzonderingen betroffen het glas- en vaatwerk, alsmede de kleine bar die ondanks de ernstige aantasting kon worden behouden. Bijgevoegde foto’s van de situatie in de cocktailbar na de brand ondersteunen dit oordeel. In het rapport van [naam bedrijf] van 17 februari 2017 wordt op pagina 15 gesteld dat benevens de inventaris in de kelder ook zaken op de begane grond konden worden gereinigd en/of hersteld. Dat was echter nagenoeg onmogelijk. De box-in-box constructie heeft de brand opgesloten, waardoor de hitte extreem is opgelopen. Kunststoffen en andere hittegevoelige zaken zijn veelal gesmolten. De temperatuur van het water in de aquaria is zodanig opgelopen dat de vissen zijn ‘gekookt’. Daarbij is sprake geweest van ernstige rookontwikkeling. Alles op de begane grond was zwart, dan wel zwaar beroet. Oppervlakken van meubilair zijn verkleurd en alle enigszins poreuze materialen hebben de rook en stank opgenomen. Reiniging en/of herstel is dan (technisch of economisch) niet meer mogelijk, zodat ook deze zaken als verloren moesten worden beschouwd. Zeker gelet op de presentatie en uitstraling die DVARS voor de brand had mag duidelijk zijn dat opkalefateren van de inventaris geen optie was. Gebleken is dat de schade in de kelder van het etablissement minder groot was. Met name de bedrijfskeuken, de koel- en vriescel, alsmede andere grote inventaris was weliswaar beroet, maar reinigbaar. Echter, ook in de kelder waren goederen en alle zaken die rook konden opnemen zodanig aangetast dat deze als verloren moesten worden beschouwd.
[…] De inventaris op de begane grond van de cocktailbar is, met uitzondering van glas- en vaatwerk en de kleine bar, verloren gegaan. In de kelder en op het terras zijn de bedrijfskeuken, de koelcellen en terrasmeubilair verontreinigd, maar behouden gebleven. Dit laatste punt verwijst naar rechtsoverweging 2.23 van het vonnis, waarin wordt verzocht om aan te geven welke delen van het gehuurde beschadigd, vernield of vervuild waren. Uit de foto’s die zijn genomen na de brand […] komt zeer duidelijk naar voren dat op de begane grond nagenoeg alles zodanig is beschadigd dat herstel niet mogelijk of economisch onverantwoord was.
Ook dit acht de rechtbank in het licht van de opdracht aan DVARS onvoldoende concreet. Niet concreet gesteld en onderbouwd is in hoeverre, bijvoorbeeld, ook de aquaria, de rokersruimte, het barfront, de 52 (in totaal) aangeschafte barkrukken en werkzaamheden aan het tuinhuis en het terras door de brand verloren zijn gegaan, wat door Liander is betwist. Dit had wel van DVARS, die concreet moest aangeven wat de schade was, verwacht mogen worden. Voor bewijslevering is dan geen plaats meer. Daarbij komt dat de rechtbank, zoals overwogen onder rov. 2.1 en 2.2, reeds beslist heeft dat er niet van kan worden uitgegaan dat de schade aan het horecabedrijf groter was dan brandschade in een deel van de begane grond en daarnaast water- en roetschade in een ander deel van het pand, welke roet- en waterschade (deels) te reinigen was en dat er niet van kan worden uitgegaan dat de brandschade dusdanig was dat de inventaris grotendeels vernieuwd moest worden. Het thans door DVARS ingenomen standpunt komt daar echter wel op neer. In de aanvullende akte van DVARS haalt zij in dat verband, in reactie op het 2e rapport van [naam 5] , nog woorden van [naam 1] aan. Hij zou volgens DVARS hebben verklaard dat iedere ervaren brandexpert na de brand tot de conclusie zou zijn gekomen dat de inventaris en de bezoekersruimte van DVARS, enkele zaken uitgezonderd, verloren was en dat, gelet op de premium uitstraling van DVARS, alleen sprake zou kunnen zijn van reiniging en herstel indien de betreffende zaken weer 100% schoon en perfect zouden kunnen worden, wat naar zijn oordeel technisch en economisch niet mogelijk zou zijn. Echter, niet gebleken is dat het eerdere oordeel van de rechtbank waarin dit standpunt van DVARS werd verworpen berust op een feitelijk of juridisch onjuiste grondslag, ook niet op basis van die aangehaalde woorden van [naam 1] , die verder ook niet onderbouwd zijn,. De rechtbank blijft dus bij voornoemde beslissingen.
2.9.
Het vorenstaande betekent, anders dan Liander stelt, echter niet dat de door DVARS gevorderde schade onder de post herinrichtingskosten en bijkomende kosten volledig dient te worden afgewezen. Voldoende onderbouwd en overigens niet betwist is dat, zoals ook uit de door DVARS overgelegde foto’s blijkt, de inventaris door de brand en de bluswerkzaamheden wel degelijk aanzienlijke schade heeft opgelopen en deels is vernield en dat er schoonmaak-, opruim- en herstelkosten zijn gemaakt. De hoogte van die schade zal met inachtneming van hetgeen is overwogen in rov. 2.2. tot en met 2.4. en 2.16. van het tussenvonnis moeten worden begroot. Daarbij zal de rechtbank een schatting moeten maken, zo ver mogelijk op basis van wat wél vastgesteld kan worden, mede op grond van de door beide partijen overgelegde rapporten van de door hen ingeschakelde deskundigen met bijlagen, waarnaar zij verwijzen. De rechtbank houdt daarbij de door DVARS in zijn schade opstelling gebruikte verdeling aan: overgenomen zaken, verbouwing, inventaris, hardware, goederen en sloop- en opruimingskosten.
Overgenomen zaken
2.10.
Ten aanzien van de overgenomen zaken (inventaris, box-in-box, koelcellen en overige huurdersbelangen) gaat de rechtbank er, op basis van het genoemde faillissementsverslag en de verder onvoldoende gemotiveerd weersproken stellingen van Liander, van uit dat deze door Eve vóór haar opening in juni zijn gekocht voor een bedrag van € 300.000,00. Daarbij gaat de rechtbank er van uit, nu DVARS aanvoert dat er voor de box-in-box en leidingen geen aparte koopsom is betaald, dat de koopprijs daarvan in dit bedrag is begrepen. Niet gemotiveerd betwist is dat daarvan de box-in-box constructie, de buffetten, de bedrijfskeuken, het bestek en toebehoren, de bestrating die niet tot het casco behoorde en de compressoren (verder: de herstelde zaken) zijn hersteld of gereinigd en dat de door de brand veroorzaakte schade daaraan gelijk te stellen is aan de reinigings- of herstelkosten van in totaal € 54.962,27.
Ten aanzien van de leidingen heeft DVARS naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gesteld dat deze volledig en onherstelbaar door de brand zijn vernield. Beide partijen gaan er wel van uit dat de brand in ieder geval in een deel van het pand grote hitte en schade heeft veroorzaakt. De rechtbank gaat er derhalve van uit de leidingen in ieder geval plaatselijk hersteld dienen te worden. De leidingen maakten volgens de stellingen van DVARS op het moment dan de aankoop van de overgenomen zaken 100/578.600ste deel (ongeveer 17,28%) van de economische waarde daarvan uit, wat uitgaande van een koopprijs van € 300.000,00 neerkomt een bedrag van € 51.849,29. Uitgaande van het door DVARS gehanteerde afschrijvingspercentage van 4% per jaar en de door haar gehanteerde afschrijvingstermijn tussen de aankoop en de brand van 41,8 maanden, wat beide door Liander niet concreet is betwist, was de economische waarde daarvan op de schadedatum dan € 51.849,29 – (4% / 12 x 41,8 = ) 13,93% = € 44.624,95. Bij gebrek aan verder door DVARS geboden aanknopingspunten zal de rechtbank de herstelkosten moeten schatten. Zij zal dit, nu het gelet op hetgeen is overwogen in het tussenvonnis op de weg van DVARS had gelegen de herstelkosten nader te onderbouwen, voorzichtig doen en daarbij een percentage hanteren dat ruim lager ligt dan het percentage van de herstelkosten van de economische waarde van de herstelde zaken, wat lag tussen de 33 en 50 %. De rechtbank schat de herstel- en reinigingskosten van het leidingwerk op 25% van de economische waarde daarvan, dus op € 11.156,24, en begroot de schade aan de leidingen op dit geschatte bedrag.
Volgens de stellingen van DVARS maakte de economische waarde van de herstelde en gereinigde zaken en de leidingen op de schadedatum in totaal 228.732,08/372.162,81 = 61,46 %. van de totale economische waarde van de overgenomen zaken uit. De waardeverdeling tussen de overgenomen zaken is verder niet in discussie zodat de rechtbank ook van dit percentage uitgaat. Er schattenderwijze van uitgaande dat die waardeverdeling ongeveer hetzelfde is geweest op het moment van de aanschaf, was de economische waarde van de overige overgenomen zaken op dat moment € 300.000,00 x (100% - 61,46% =) 38,54% = € 115.620,00. Uitgaande van het door DVARS gehanteerde afschrijvingspercentage voor die zaken van 10% per jaar en de door haar gehanteerde afschrijvingstermijn tussen de aankoop en de brand van 41,8 maanden was de waarde daarvan op de schade datum € 115.620,00 - (10 % 12 x 41,8 =) 34,83% = € 75.349,55. Bij gebrek aan andere aanknopingspunten gaat de rechtbank ervan uit dat dit de marktwaarde was van die zaken en dus, voor zover deze zaken allen volledig verloren zouden zijn gegaan, daarvan de maximale zaakschade. Liander heeft echter, zoals reeds overwogen, gemotiveerd betwist dat deze zaken allemaal tijdens de brand in het horecabedrijf aanwezig waren, omdat er bijvoorbeeld later nieuw meubilair zou zijn aangeschaft. DVARS heeft hier niets meer tegen in gebracht en haar stelling dat dit wel het geval was niet onderbouwd. Voorts heeft DVARS niet duidelijk gemaakt in welk deel van het pand de overige overgenomen zaken, voor zover die daar wel aanwezig waren, zich precies bevonden (in de kelder, op de begane grond of buiten) en dus ook niet of deze zich dicht bij de vuurhaard bevonden of overigens aan zoveel hitte, water of roet zijn blootgesteld dat ze verloren zijn gegaan. Anderzijds heeft Liander van een groot aantal zaken niet betwist dat ze zich in het pand bevond en evenmin dat daarvan ook een aanzienlijk deel geheel of deels is verloren gegaan. De rechtbank gaat er schattenderwijs, op basis van de betwisting van Liander van uit dat 20% van de aangeschafte zaken ten tijde van de brand niet meer in het pand aanwezig was, dat van de overige 80% de helft verloren is gegaan en de andere helft herstelbaar was, tegen kosten ter grootte van 25% van de economische waarde. Schattenderwijs komt de rechtbank dan op een totale schade van de overige zaken, inclusief herstel- of schoonmaakkosten voor zover de zaken niet verloren zijn gegaan, van (40% + (25% van 40% =) 10% =) 50% van voornoemd bedrag van € 75.349,55, dus op een bedrag van € 37.674,78.
De totale schade aan de overgenomen zaken komt dan op een bedrag van € 37.674,78 + € 11.156,24 + € 54.962,27 = € 103.793,29.
Verbouwing
2.11.
Niet gemotiveerd betwist is dat de door GJ vloeren aangelegde gietvloer en de door HPS gelegde pvc-vloer zijn hersteld en/of gereinigd en dat de door de brand veroorzaakte schade aan die vloeren gelijk te stellen is aan de reinigings- en herstelkosten van in totaal € 2.163,75.
Voorts heeft DVARS, onderbouwd met facturen, een groot aantal kleine aankopen (als hout, verf, schuurpapier, kit) bij bouwmarkten en verfhandels en (andere) detailhandelsbedrijven opgevoerd, waarvan zij stelt dat de economische waarde na afschrijving op de schadedatum in totaal € 3.324,45 bedroeg en waarvan zij stelt dat deze aankopen door de brand verloren zijn gegaan. Liander voert aan dat onduidelijk is of deze zijn gebruikt in het horecabedrijf van DVARS. De rechtbank overweegt dat dit inderdaad niet vast te stellen is, maar dat bewijs daarvan van dit type kleine aankopen ook niet verwacht mag worden. Als niet betwist staat vast dat deze zaken door DVARS zijn aangeschaft. De waarde na afschrijving is evenmin betwist. Aannemelijk is dat de zaken deels zijn gebruikt op plaatsen waar geen schade is ontstaan (bijvoorbeeld op het terras in de tuin of in het tuinhuis), deels op plaatsen waar slechts vervuiling of herstelbare schade is ontstaan en deels op plaatsen waar zij verloren zijn gegaan. Schattenderwijs komt de rechtbank dan op een schadepercentage van 50 %, gelijk aan dat van de “overige overgenomen zaken”, en begroot zij de schade daaran op € 1.662,23.
Ten aanzien van de posten Plymovent, Clearvision, Maxifleur [naam 3], verbouwing (8-11-12), Inserta (3x 27-11-12), Meesterfolie, divers, Houts, diverse werkzaamheden, EBL, diversen (29-01-13), Arts of Ceilings, plafond 50% (23-10-13) en Inserta 1345 (06-02-14) is de historische aanschafwaarde, die DVARS met facturen heeft onderbouwd, niet betwist. Liander heeft ook niet betwist dat de desbetreffende zaken ten tijde van de brand aanwezig waren en dat deze verloren zijn gegaan. Ten aanzien van de door DVARS berekende economische waarde heeft Liander voor een deel van deze posten aangevoerd dat ze deze niet juist acht, omdat zij een afschrijvingsduur van 20 jaar niet reëel acht. Anders dan waar Liander kennelijk vanuit gaat, heeft DVARS echter geen afschrijvingsduur van 20, maar van 10 jaar aangehouden (10% per jaar). DVARS heeft ook niet, zoals Liander ten aanzien van een aantal andere posten aanvoert, een totale afschrijving van 10% berekend, maar een afschrijving van 10% per jaar, vermenigvuldigd met de door DVARS geschatte, en door Liander niet betwiste, ouderdom van, voor de meest posten, 20-23 maanden. De rechtbank acht deze afschrijving reëel. De totale marktwaarde op de schadedatum van deze posten komt dan op € 22.941,80, wat, nu deze zaken geheel verloren zijn, gelijk is aan de zaakschade.
Ten aanzien van de post [naam 3], verbouwing (2-11-12) ad € 3.748,82 heeft Liander onweersproken gesteld dat er meer stoelen zijn geleverd dan er in het pand ten tijde van de brand zijn geteld. DVARS heeft evenmin betwist dat deze post mede ziet op de levering van stoelen. Waar Liander onbetwist heeft gesteld dat van de geleverde barkrukken ongeveer 2/5 aanwezig waren, gaat de rechtbank er schattenderwijs van uit dat dit ook voor de stoelen geldt. Voor zover DVARS stelt dat de desbetreffende factuur ook op ander wél aanwezig meubilair ziet, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. Overigens heeft Liander deze post niet concreet betwist, zodat de rechtbank de schade begroot op 2/5 x € 3.748,82 = € 1.499,53.
Met betrekking tot de posten Westeind zonwering; Glaifa lichtreclame, Horst aansluitingen, Verheggen beton en materiaal en BHB Metaal, inbraakbeveiliging heeft Liander aangevoerd dat deze verbouwingskosten zien op zaken die buiten het pand gesitueerd zijn. Dit is door DVARS niet meer weersproken. DVARS heeft voorts niet onderbouwd dat, waar en in welke mate ook buiten (afgeleide) brandschade heeft plaatsgevonden zodat deze schadeposten worden afgewezen. Dit geldt ook voor de posten Elso van 7 maart 2013 en Inserta van 28-11-2013, nu deze niet onderbouwd zijn met facturen en DVARS de vorderingen niet nader heeft onderbouwd, en de factuur van Horst van 13-02-13, nu niet betwist is dat het hier om storingswerkzaamheden ging en verder niet is onderbouwd waarom dit bij de schadeberekening zou moeten worden meegenomen.
Met betrekking tot de posten Wolff schilderwerk (2x: 01-11-12 en 18-11-12), Eiso 4017142 bar, Horst (3x: 27-11-12, 16-12-12 en 20-11-13) ), Vanderpaardt, Isaac (2x: 20-09-12 en 15-11-12), Devenco, liftinstallatiewerkzaamheden, 100% Light, diverse verlichting, EBL, diversen, Stijlbouw, div materialen; Inserta (4x: 12-11-13, 14-11-13, 21-11-13 en 28-11-13), Debutech, electrawerkzaamheden, Art of Ceilings, plafond (20-11-13), ABO Klimaat (2x 12-11-13 en 21-11-13) en AE Stukadoors heeft Liander de schade steeds betwist met verwijzing naar het tweede rapport van [naam 5] . Daarin staat concreet steeds per post waarom deze volgens [naam 5] niet volledig toewijsbaar is: omdat de desbetreffende werkzaamheden deels buiten zijn uitgevoerd of omdat (deels) onduidelijk is waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd (binnen, buiten, in/aan het tuinhuis, de kelder, de eerste bar of de tweede bar) of wat is uitgevoerd (aanleg, reparatie, regulier onderhoud) en/of dat mede gelet op de onduidelijkheid van de plaats van de werkzaamheden onduidelijk is in hoeverre de brand daar aan het werk schade heeft veroorzaakt. De rechtbank overweegt dat DVARS daar, ook in reactie op het tweede rapport van [naam 5] , geen duidelijkheid over heeft gegeven, wat gelet op de concrete betwisting wel van haar verwacht had mogen worden. Anderzijds is ook hier door Liander niet betwist dat deze werkzaamheden deels wel hebben plaatsgevonden in de ruimten waar de brand heeft gewoed, dat de werken deels verloren zijn gegaan en deels gereinigd of hersteld moesten worden. Gelet op de concrete verweren acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat meer dan 75% van de werkzaamheden is uitgevoerd in de ruimtes waar brandschade is ontstaan en dat daarvan meer dan een derde verloren is gegaan. De rest is dan nog herstelbaar en/of te reinigen, waarvan de rechtbank de kosten opnieuw, bij gebrek aan andere aanknopingspunten, schat op 25%. De schade komst dan op (25% + (25% x 50% =) 12,5% =) 37,5 % van de economische waarde op de schadedatum. Deze voornoemde posten zien in totaal op een bedrag ter grootte van de economische waarde op de schadedatum van volgens DVARS € 95.543,19, waarbij DVARS opnieuw is uitgegaan van een afschrijvingspercentage van 10% per jaar en een niet betwiste ouderdom, variërend van 10 tot 23,3 maanden. De rechtbank acht ook hier deze afschrijving reëel en deze is verder onvoldoende concreet betwist. De schade aan deze zaken bedraagt dan 37.5% x € 95.543,19 = € 35.282,70.
Ten aanzien van de post [naam 3], verbouwing van 14 november 2012, heeft DVARS aangevoerd dat er een restantwaarde voor de leuningen moet worden berekend en dat de schade nog moet worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de aanschafwaarde van de leuningen blijkens de overgelegde factuur slechts € 3.999,52 bedroeg, terwijl blijkens die verder onbetwiste factuur in totaal voor € 18.042,08 aan werkzaamheden zijn verricht, waaronder het voorzien van de verschillende bars en de vide van panelen. In het tweede rapport van Troostwijk is van deze van de factuur slechts een klein deel, een bedrag van € 6.858,36 als schade aangemerkt. Dat dit als reële brandschade is aan te merken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist.
De totale schade onder de post verbouwing komt dan op € 2.163,75 + € 1.662,23 + € 22.941,80 + € 1.499,53 + € 35.282,70 + € 6.858,36 = € 70.408,37.
Inventaris
2.12.
Niet gemotiveerd betwist is dat de door [naam 3] geleverde restaurantbenodigdheden (factuurdatum 26-10-2012) zijn hersteld of gereinigd en dat de door de brand veroorzaakte schade aan die restaurantbenodigdheden gelijk te stellen is aan de reinigings- of herstelkosten van € 555,00.
Ten aanzien van de posten Satelliet (06-11-2012), [naam 3] (4x: 14-11-2012, 22-11-2012, 06-05-2013 en 24-06-2013), Tonecontrole, EBL, Madico, Algo (2x: 19-06-2013 en 30-11-12), Wehkamp, Liwi en Alsens, is de historische aanschafwaarde, die DVARS met facturen heeft onderbouwd, niet betwist. Liander heeft niet betwist dat de desbetreffende zaken ten tijde van de brand aanwezig waren en dat deze verloren zijn gegaan. De totale marktwaarde van deze posten op de schadedatum stelt DVARS in totaal op € 24.641,14, waarbij zij opnieuw een afschrijvingspercentage van 10% per jaar en een niet betwiste ouderdom variërend van 9,4 tot 23,4 maanden heeft toegepast. De rechtbank acht deze afschrijving, die onvoldoende concreet betwist is, reëel. De schade aan deze zaken begroot de rechtbank op de marktwaarde van € 24.641,14.
Ten aanzien van de posten Aquafox en [naam 3] van 08-04-2013 zijn geen facturen aanwezig. DVARS heeft deze posten verder niet onderbouwd zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van de posten DDJ, [naam 4] , Grolsch, Geveke, Lokeend en EBD heeft Liander gemotiveerd betwist dat deze in het pand, althans in de delen van het pand waar brandschade is ontstaan aanwezig waren. Liander voert aan dat die zaken buiten op het terras, in de keuken of in de kelder stonden, het tuinhuis betroffen, niet ter plaatse gezien zijn en/of dat er op de facturen een ander afleveradres vermeld stond. Hier heeft DVARS niets tegen ingebracht, wat gelet op deze concrete verweren wel verwacht had mogen worden, zodat ook deze posten zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van de posten Satelliet (2x: 15-10-2012 en 22-11-2012) en [naam 3] (24-10-2012) geldt weer dat Liander onweersproken heeft gesteld dat er meer meubels zijn gekocht dan er in het pand ten tijde van de brand zijn geteld. DVARS heeft evenmin betwist dat deze posten mede zien op de levering van deze meubels. De rechtbank gaat er opnieuw schattenderwijs van uit dat 2/5 deel van de geleverde zaken aanwezig was en, nu dat verder niet concreet is betwist, verloren is gegaan. Liander heeft voorts de door DVARS berekende marktwaarde gemotiveerd betwist. Zij wijst er daarbij op dat uit de facturen blijkt dat de stoelen al na een jaar opnieuw moesten worden bekleed en er, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Liander, dus sprake is van forsere slijtage. DVARS heeft daar niets tegen ingebracht. De rechtbank gaat daarom – nu Liander verder niet heeft onderbouwd welke afschrijving reëel zou zijn – schattenderwijs uit van een afschrijving van 20% per jaar (1,67% per maand) in plaats van de door DVARS gehanteerde 10%. Op basis van de verder niet betwiste historische waarde en ouderdom op de schadedatum is de economische waarde op de schadedatum in totaal dan € 33.658,49, te weten: (€ 13.845 – (€ 230,75 x 23,3 maanden =) 5.376,47 =) € 8.468,53
+(€ 27.732 – (€ 462,20 x 22 maanden =) € 10.168,35 =) € 17.563,64
+(€ 12.367 – (€ 206,12 x 23 maanden =) € 4.740,68 =) € 7.626,32). De schade voor deze posten bedraagt dan 2/5 deel van die waarde, dus € 13.463,39.
Ten aanzien van de posten Verbramsen, aquaria, heeft Liander niet betwist dat de inhoud van de aquaria ten gevolge van de brand geheel verloren is gegaan. De rechtbank schat de waarde daarvan aan de hand van de aanschafwaarde daarvan, die DVARS heeft onderbouwd met een factuur, en de door DVARS toegepaste en verder niet betwiste afschrijving, op € 6.844,10. Ten aanzien van de aquaria zelf, inclusief techniek en installatie, heeft Liander betwist dat deze totaal verloren zijn gegaan. Daarbij wijst zij erop dat deze op drie verschillende plaatsen in het pand stonden en dat de ruiten heel zijn gebleven. Dit is door DVARS niet betwist en DVARS heeft verder niet onderbouwd in hoeverre de aquaria verloren zijn gegaan. Anderzijds betwist Liander niet dat de aquaria wel schade hebben ondervonden, zonder verder een inschatting te geven in welke mate. De rechtbank schat de schade dan op de helft van de door DVARS onderbouwd gestelde en verder niet betwiste economische waarde op de schadedatum € 37.474,47 x 50% = € 18.737,24. De totale schade aan de aquaria komt dan op € 25.581,34.
Ook ten aanzien van de post Secusystems betwist Liander niet dat de desbetreffende zaken beschadigd zijn, maar wel dat deze volledig verloren zijn gegaan. Geen van beide partijen heeft verder concreet onderbouwd welk deel daarvan als verloren beschouwd moet worden. De rechtbank schat de schade op 50 % van de door DVARS aan de hand van de niet betwiste aanschafwaarde en een afschrijvingspercentage van 10% berekende marktwaarde van in totaal € 3.799,68, dus op € 1.899,84.
De totale schade onder de post inventaris komt daarmee op € 24.641,14 + € 555,00 + € 13.463,39 + € 25.581,34 + € 1.899,84 = € 66.140,71.
Hardware
2.13.
Met betrekking tot de hardware betwist Liander dat de IMac-laptop, waarop de post IAM ziet, aanwezig was tijdens de brand. Nu daarvan door DVARS geen onderbouwing is gegeven, komt deze post niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de posten ETC heeft Liander niet betwist dat de desbetreffende hardware aanwezig was en verloren is gegaan. DVARS heeft de waarde van deze hardware ten tijde van de brand berekend aan de hand de met facturen onderbouwde historische aanschafwaarde, de ouderdom en een afschrijvingspercentage van 12,5% per jaar en komt dan op een bedrag van € 15.506,53. Liander stelt wel dat de berekende dagwaarde onjuist is, maar concretiseert dit verder niet en heeft de juistheid van de voornoemde uitgangspunten (aanschafwaarde, afschrijvingspercentage, ouderdom) van DVARS niet concreet betwist. De rechtbank passeert dit verweer daarom als onvoldoende onderbouwd en begroot de schade op € 15.506,53.
Goederen en niet geactiveerde aanschaffingen
2.14.
DVARS vordert nog een post van € 25.000,00 voor niet geactiveerde aanschaffingen en een post van € 23.000,00 voor goederen. Ten aanzien van laatst genoemde post stelt DVARS dat zij de goederen waarde baseert op de balanswaarde per 31 december 2013, waarbij zij er van uitgaat dat gedurende het jaar de voorraden drank en levensmiddelen ongeveer op het zelfde niveau blijven. Ten aanzien van de niet geactiveerde aanschaffingen baseert zij dit op een inschatting van [naam 1] , op basis van zijn ervaring. Liander voert aan dat balans van 2013 en de onderliggende grootboekrekeningen niet zijn overgelegd als productie en dat de bedragen niet te verifiëren zijn. De rechtbank constateert dat ook overigens in het geheel geen onderbouwing van die bedragen is gegeven, wat in deze fase van de procedure wel van DVARS verwacht had mogen worden. Deze posten worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Sloop- en ontruimingskosten
2.15.
DVARS vordert verder nog € 15.000,00 aan sloop- en ontruimingskosten, met de posten “inventaris los Belfor” ten bedrage van € 4.675,00 , “inventaris los in eigen beheer ” van € 2.241,00 en “Box-in-box Nicolaij” van € 8.084,00. DVARS heeft dit onderbouwd met facturen van Belfort van 10 december 2014 met daarop de posten “opstal” ad € 5.775,00 en “inventaris uitruimen” ad € 5.040,28 en van timmerbedrijf Nicolaij van in totaal € 8.083,96 voor “sloopwerk”, “materialen containers” en de huur van bouwlampen. Liander wijst er op dat het bedrag onder de door DVARS opgevoerde post “inventaris los Belfor” verschilt van dat onder de noemer “inventaris uitruimen” op de factuur van Belfor. Laatstgenoemd bedrag is echter hoger dan de onder de post “inventaris los Belfort” gevorderde kosten. Anders dan Liander stelt, betekent de omstandigheid dat DVARS niet het volledige aan Belfor betaalde bedrag als schade heeft gevorderd niet dat het wel gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd. Dat er als gevolg van de brand sloop en ontruimingskosten zijn gemaakt en dat daarvoor Belfor en Nicolaij zijn ingeschakeld is niet betwist. De gevorderde kosten daarvoor zijn dan ook toewijsbaar. Dat er daarnaast nog kosten (“inventaris los”) in eigen beheer zijn gemaakt en welke kosten dat zijn is echter, zo als Liander terecht aanvoert, niet onderbouwd. Die kosten kunnen dan ook niet worden toegewezen.
Aan sloop- en ontruimingskosten is dan een bedrag toewijsbaar van € 4.675,00 + € 8.084,00 = € 12.759,00.
Schadebeperkingsplicht
2.16.
Liander heeft aangevoerd dat DVARS zich niet heeft gehouden aan haar schadebeperkingsplicht, doordat zij niet tijdig, binnen 48 uur, met reiniging is begonnen om te voorkomen dat poreuze materialen rook en stank zouden opnemen. De door dit niet adequate handelen veroorzaakte extra schade dient, aldus Liander, voor rekening van DVARS te blijven. De rechtbank overweegt dat zij bij de (abstracte) begroting van de schade al rekening heeft gehouden met dat een deel van de zaken schoongemaakt en/of hersteld had kunnen worden, ook als dit feitelijk niet is gebeurd. De rechtbank acht de stelling van Liander dat bij snellere reiniging door DVARS de schade nog verder beperkt zou zijn onvoldoende onderbouwd. Niet onderbouwd is concreet welke zaken behouden hadden kunnen blijven en in hoeverre de schade nog verder beperkt had kunnen worden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het beroep van Liander op de schadebeperkingsplicht op grond van artikel 6:101BW.
2.17.
Uit hetgeen is overwogen volgt dat de totale schade onder de post herinrichtingskosten en bijkomende kosten (€ 103.793,29, + € 70.408,37 + € 66.140,71 + € 15.506,53 + € 12.759,00 =) € 268.607,90 bedraagt.
Met betrekking tot de posten netto-exploitatieschade en geleden verlies
2.18.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij het nodig acht om, alvorens de exploitatieschade ten gevolge van de brand te begroten, daarover een deskundigenbericht in te winnen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Daarbij is bepaald dat indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), zij daarbij dienen aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
2.19.
Liander heeft in haar akte bericht dat zij een deskundigenbericht niet noodzakelijk acht, kort gezegd, omdat zij vindt dat ook ten aanzien van de post netto-exploitatieschade geldt dat DVARS vaak de gelegenheid heeft gehad om haar schade te onderbouwen en dat stelselmatig niet heeft gedaan en dat daarom als consequentie dient te gelden dat haar vordering dient te worden afgewezen, althans, zo begrijpt de rechtbank, dat het in rov. 2.1. van het tussenvonnis genoemde rapport van de door Liander ingeschakelde deskundigen dient te worden gevolgd, waarin een netto-exploitatieschade en geleden verlies van € 14.867,00 is genoemd. Mocht de rechtbank overgaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht, kan, aldus Liander volstaan worden met één deskundige. In dat geval verzoekt Liander dat de rechtbank de eerder door Liander genoemde deskundige [naam 6], althans een van de drie door Liander nieuw genoemde deskundigen R.W. Kruithof van Von Roth Nieuwegein, [naam 7] van BDO, of [naam 8] van Context benoemt.
2.20.
DVARS heeft bericht een deskundigenbericht wenselijk te achten. Zij heeft geen opmerkingen bij de in het tussenvonnis voorgestelde vragen, behoudens dat zij het redelijker acht als de feitelijke termijn van de sluiting wordt meegenomen en niet de door de rechtbank vastgestelde redelijke termijn van 20 weken. Over de persoon van de deskundige schrijft zij dat zij één deskundige voldoende acht en dat zij een deskundige wenst die affiniteit heeft met de horecabranche, bij voorkeur de horecabranche in Amsterdam. De door Liander genoemde deskundigen acht zij niet geschikt omdat deze, zo schrijft zij, geen affiniteit hebben met de horecabranche.
2.21.
De rechtbank zal overgaan tot het benoemen van een deskundige. Anders dan Liander bepleit, verbindt de rechtbank aan de omstandigheid dat DVARS in eerste instantie bij het onderbouwen van de door haar gestelde exploitatieschade is uitgegaan van een verkeerd uitgangspunt, een en ander zoals overwogen in het tussenvonnis, niet de consequentie dat dit onderdeel van de vordering van DVARS niet toewijsbaar is of dat deze schadepost zonder meer begroot dient te worden overeenkomstig het rapport van de door Liander ingeschakelde deskundigen.
2.22.
Ten aanzien van de persoon van de deskundige overweegt de rechtbank dat partijen ten aanzien van de eerder door hen genoemde deskundigen over en weer bezwaar hebben gemaakt. Ten aanzien van de door Liander nieuw genoemde deskundigen geldt het bezwaar van DVARS dat deze geen affiniteit met de horecabranche hebben niet ten aanzien van de deskundige R.W. Kruithof, die, zoals ook reeds door Liander is gesteld en door DVARS niet concreet is betwist, daar wél ervaring en affiniteit mee heeft. Verder bezwaren heeft DVARS tegen R.W. Kruithof evenmin naar voren gebracht. Dat Kerkhof wellicht niet specifiek ervaring heeft met de Horeca-branche in Amsterdam, wat bij DVARS de voorkeur zou hebben, doet daar niet aan af. Dat voor de beantwoording van de aan de deskundige te stellen vragen die specifieke ervaring noodzakelijk zou zijn is niet gebleken. Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding de door DVARS voorgestelde deskundige niet te benoemen. R.W. Kruithof heeft zich daartoe bereid en in staat verklaard. R.W. Kruithof staat ook vrij ten opzichte van partijen en degenen die zich reeds over de schade als gevolg van de brand hebben uitgelaten.
2.23.
Overeenkomstig de opgave van de deskundige zal het voorschot op zijn loon en kosten voorlopig worden bepaald op € 3.859,90, inclusief btw (20 uur à € 159,50 inclusief 10% kantoorkosten, exclusief btw). De rechtbank ziet geen reden om terug te komen op haar beslissing in het tussenvonnis dat het voorschot op de kosten van de deskundige door Liander moet worden gedeponeerd.
2.24.
Ten aanzien van de vraagstelling stellen partijen zich beide op het standpunt dat, anders dan in de door de rechtbank voorgestelde vragen aan de deskundige wordt gedaan, niet van het uitgangspunt dient te worden uitgegaan dat het bedrijf ten gevolgen van de brand voor een periode van 20 weken heeft stilgelegen. DVARS en Liander achten respectievelijk een langere en een kortere periode juist. De rechtbank ziet echter geen reden om op dit punt af te wijken van haar in het tussenvonnis onder 2.27 gegeven oordeel, nu niet isgebleken dat dit is gebaseerd op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Verder zijn tegen de in het tussenvonnis voorgestelde vragen geen bezwaren geuit, zodat deze aan de deskundige zullen worden voorgelegd.
2.25.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u, uitgaande van de brand die in de nacht van 22 op 23 september 2014 is uitgebroken in het door DVARS geëxploiteerde horecabedrijf en uitgaande van de hypothetische omstandigheden:
  • dat de inventaris van het bedrijf zou zijn hersteld in de situatie van voor de brand;
  • het bedrijf ten gevolge van de brand voor een periode van 20 weken heeft stilgelegen;
  • het concept van het horecabedrijf, te weten het concept van een cocktailbar, ongewijzigd zou zijn gebleven;
een begroting maken van de te verwachten omzet en winst van dit horecabedrijf, het exploitatieverlies ten gevolge van het stilliggen van het bedrijf meegerekend, vanaf 23 september 2014, over de periode waarin de effecten van de brand voor de omzet en winst nog meewegen?
2. Kunt, uitgaande van de hypothetische omstandigheden
  • dat in de nacht van 22 op 23 september 2014 geen brand zou zijn uitgebroken in het door DVARS geëxploiteerde horecabedrijf,
  • het concept van dit horecabedrijf, te weten het concept van een cocktailbar, ongewijzigd zou zijn gebleven,
een begroting maken van de te verwachten omzet en winst van het dit horecabedrijf vanaf 23 september 2014 over de zelfde periode als gevraagd onder vraag 1.?
Bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 dient rekening gehouden te worden met de aard van het bedrijf, een cocktailbar, en de locatie daarvan in Amsterdam.
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
R.W. Kruithof NIVRE re
Von Reth contra-expertise
Ruimtesonde 10-10A, 3824 MZ Amersfoort
06-51304520
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat DVARS binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt dat Liander binnen twee weken na datum van dit vonnis € 3.859,90 inclusief btw als voorschot op de kosten van de deskundige ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.8.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot mr. T.P.E.E. van Groeningen,
3.10.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank vóór
2 maart 2019, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
3.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van DVARS,
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.