ECLI:NL:RBGEL:2018:5426

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
287462/HA ZA 15-444
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil en vordering tot afscheiding op grond van artikel 5:49 BW

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, betreft het een grensgeschil tussen de stichting Aeres Groep en een gedaagde wonende te Velp, gemeente Rheden. De stichting vorderde een verklaring voor recht over de eigendom van een perceel en de kosten van de aanleg van een afscheiding. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al enkele beslissingen genomen, waaronder over de eigendomsgrenzen en de kostenverdeling. De stichting heeft haar vordering tot bijdragen in de kosten gehalveerd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde een deel van de kosten moet dragen, waaronder de kosten voor het plaatsen van een schutting en de kadastrale reconstructie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische grens samenvalt met de ligging van een stalen gaashek en dat er een ontruiming van een gedeelte van het perceel moet plaatsvinden. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag voor de kadastrale reconstructie en de proceskosten. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldoet. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de stichting direct kan overgaan tot uitvoering van de veroordelingen, ook al kan de gedaagde in hoger beroep gaan.

De uitspraak van de rechtbank is gedaan op 7 november 2018, en de gedaagde is in het ongelijk gesteld, wat betekent dat de stichting in haar vorderingen grotendeels is toegewezen. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 2.986,50 voor de advocaatkosten, naast andere kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 287462 / HA ZA 15-444 / 17
Vonnis van 7 november 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING AERES GROEP
gevestigd te Ede
eiseres
advocaat: mr. J.J.H. Post te Barneveld
tegen
[gedaagde]
wonende te Velp, gemeente Rheden
gedaagde
advocaat: mr. P.R.W. Richter te Utrecht
Partijen zullen hierna de stichting en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 april 2018 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte uitlating tevens wijziging eis van de stichting van 13 juni 2018
- de antwoordakte van [gedaagde] van 13 juni 2018.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. Met haar herhaalde betoog omtrent de inham/uitham beoogt [gedaagde] kennelijk (mede) om niet belast te worden met de kosten van plaatsing van de schutting aldaar. Over die inham/uitham heeft de rechtbank onder 2.6 van het tussenvonnis al overwogen dat het hierna te geven dictum op dat laatste stukje (1.25 m) van de open ruimte geen betrekking heeft. Daarmee is uiteraard alleen de veroordeling tot ontruiming bedoeld. De grens van de eigendom werd daar eertijds gevormd door de achterzijde van het garagegebouw van de stichting. Dat de stichting ervoor heeft gekozen om dat gebouw af te breken maakt niet dat zij de vordering van artikel 5:49 BW wat betreft dat deel van de eigendomsgrens niet met succes zou kunnen instellen.
2.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 2.7 ook al beslist over de vordering op grond van artikel 5:49 BW ter hoogte van het stalen gaashek dat de grens vormt tussen de percelen van partijen. De stichting is wat dat deel van de grens betreft nog niet helemaal duidelijk. Wel heeft zij haar vordering tot bijdragen in de kosten nu gehalveerd. De rechtbank houdt het er daarom op dat het gaashek kan blijven staan. Dat sluit ook aan bij de opmerkingen van de stichting onder 2 van haar antwoordakte van 3 januari 2018.
2.3
De totale op [gedaagde] te verhalen kosten bedragen volgens de stichting nu
€ 5.817,56. Daarvan heeft (€ 1.197,76 + € 243,06 =) € 1.440,82 betrekking op de bouw van de schutting. Dat is niet betwist. De helft daarvan komt voor rekening van [gedaagde]. De kosten van terugplaatsen (€ 1.293,06, eveneens niet betwist) betreffen niet alleen het plaatsen maar ook het
verplaatsen van de schutting. Voor de laatste kosten, meer precies de kosten van het uitgraven en verzetten van de tijdelijke schutting, kan [gedaagde] niet worden aangesproken. De rechtbank ziet aanleiding om die kostenpost daarom te halveren. Dat brengt het totaal voor de schutting op afgerond € 2.087,-. De helft daar weer van,
€ 1.043,50, komt dan voor rekening van [gedaagde].
2.4
Voor zover er coniferen verwijderd moeten worden om daar de schutting te moeten plaatsen dient [gedaagde] ook daarvoor de helft van de kosten te voldoen. Volgens de stichting bedragen de kosten daarvan € 635,-. Dat bedrag is niet betwist, zodat [gedaagde] daarvan € 317,50 dient te dragen. De rechtbank zal dat bedrag voorwaardelijk toewijzen. De kosten van herplanten hoeft [gedaagde] niet aan de stichting te voldoen. Daar is immers geen grondslag voor.
2.5
De kosten van de kadastrale reconstructie (€ 500,-) komen daarentegen volledig voor rekening van [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank vallen zij onder artikel 6:96 lid, aanhef en onder b BW. Dat de opdracht aan het kadaster geen gezamenlijke opdracht is geweest maakt dat niet anders.
2.6
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen met inachtneming van hetgeen in het tussenvonnis onder 2.2 tot en met 2.5 is overwogen: de juridische grens valt samen met de ligging van het stalen gaashek; ter hoogte van de coniferen (waar het gaashek de grens niet vormt) valt de juridische grens samen met de kadastrale grens. Daaruit, en uit overweging 2.6 van het tussenvonnis, volgt dat in het grensverloop in ieder geval één knik zit (de inham/uitham) en mogelijk ook een tweede: daar waar het gaashek ongeveer aansluit op de kadastrale grens bij de rij coniferen.
2.7
De gevorderde ontruiming (met dwangsom en machtiging als gevorderd) zal worden toegewezen met inachtneming van hetgeen in het tussenvonnis onder 2.6 en hierboven onder 2.1 is overwogen.
2.8
De gevorderde medewerking aan de afscheiding op de voet van artikel 5:49 BW (met dwangsom en machtiging als gevorderd) zal worden toegewezen met inachtneming van hetgeen hierboven onder 2.1 en 2.2 is overwogen, waarbij [gedaagde] € 1.043,50 zal dienen bij te dragen in de kosten en bovendien nog eens € 317,50 voor het geval er coniferen verwijderd moeten worden.
2.9
Daarnaast zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 500,- wegens de kadastrale reconstructie, alsmede, nu zij grotendeels in het ongelijk is gesteld, in de proceskosten met nakosten en rente zoals gevorderd.
2.1
Het vonnis is uitvoerbaar zonder dusdanige nadelen voor [gedaagde], dat deze in geval van vernietiging in hoger beroep niet meer ongedaan gemaakt zouden kunnen worden. Dat geldt ook voor eventueel verwijderde coniferen. De verlangde uitvoerbaarheid bij voorraad zal daarom worden uitgesproken.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
verklaart voor recht dat de stichting eigenaar is van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens 1], waarbij de grens met het perceel kadastraal [kadastrale gegevens2] verloopt zoals weergegeven in het tussenvonnis van 18 april 2018 onder 2.2 tot en met 2.5;
3.2
veroordeelt [gedaagde] om binnen een maand na betekening van dit vonnis om de ruimte achter de houten schutting, gezien vanaf het terrein van de stichting, voor zover deel uitmakend van perceel [kadastrale gegevens 1] en met inachtneming van de onder 3.1 genoemde grens, te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking van de stichting te stellen en te houden;
3.3
gebiedt [gedaagde] haar medewerking te verlenen aan het oprichten op de grens van een houten afscheiding van twee meter hoog, als bedoeld onder 2.8, dus alleen ter plaatse van de coniferen waar het gaashek de grens niet vormt, en ook voor zover gelegen op de grens ter hoogte van de inham/uitham;
3.4
verbindt aan de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat aan die veroordelingen niet wordt voldaan, een dagdeel daaronder gerekend, tot per veroordeling een maximum is bereikt van € 25.000,-; machtigt de stichting voor dat laatste geval en alleen voor de veroordeling onder 3.2 tot reële executie met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
3.5
veroordeelt [gedaagde], nadat de onder 3.3 genoemde afscheiding is opgericht, tot betaling aan de stichting van € 1.043,50 en bovendien van € 317,50, het laatste indien bij het plaatsen van de afscheiding coniferen verwijderd moeten worden;
3.6
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de stichting van € 500,- wegens kosten van de kadastrale reconstructie;
3.7
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot dit vonnis aan de zijde van de stichting begroot op € 94,19 voor dagvaardingskosten, € 1.924,- voor griffierecht en op
€ 2.986,50 voor kosten van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 5½ punt), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, voor zover dan niet aan deze veroordeling zal zijn voldaan;
3.8
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat zonder betekening van dit vonnis, dan wel € 239,- aan salaris advocaat onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
3.9
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.1
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018.