ECLI:NL:RBGEL:2018:5747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
C/05/346388 / KZ RK 18/222
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek van Snellers Auto’s B.V. tegen rechter mr. R.A. Eskes

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 24 december 2018 het verzoek tot wraking van de rechter mr. R.A. Eskes afgewezen. Het verzoek werd ingediend door Snellers Auto’s B.V., vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.B. Vriesema. Dit was het tweede wrakingsverzoek, nadat een eerder verzoek op 15 november 2018 was afgewezen. Verzoekster stelde dat de uitlatingen van de rechter tijdens de eerste wrakingsprocedure, waaronder het gebruik van de woorden 'omzeilen', 'lospeuteren' en 'jokkebrok', duidden op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze uitlatingen, hoewel ongelukkig geformuleerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was of de schijn daarvan wekte. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter enige ruimte moet hebben in zijn communicatiestijl en dat verschillen in stijl onvermijdelijk zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van de rechter in de context van de zaak niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/346388 / KZ RK 18/222
Beslissing van 24 december 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de besloten vennootschap Snellers Auto’s B.V.,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. T.B. Vriesema
strekkende tot de wraking van
mr. R.A. Eskes,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Aan het onderhavige wrakingsverzoek is een eerdere wrakingsprocedure voorafgegaan. Verzoekster heeft de rechter ter zitting van 29 oktober 2018 (mondeling) gewraakt. De rechter heeft niet in die wraking berust en een verweerschrift ingediend. Na de mondelinge behandeling op 8 november 2018 heeft de (eerste) wrakingskamer bij beslissing van 15 november 2018 het verzoek tot wraking afgewezen.
1.2
Verzoekster heeft vervolgens op 26 november 2018 schriftelijk een nieuw wrakingsverzoek ingediend. De rechter heeft in het onderhavige, tweede, wrakingsverzoek niet berust en een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft op 13 en 14 december 2018
e-mails naar de wrakingskamer gestuurd die naar de rechter zijn doorgezonden. Bij de mondelinge behandeling d.d. 17 december 2018 is verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.B. Vriesema, G.B.A. Snellers, mr. R.F. Speijdel en [naam 2] , verschenen. De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer ABW 16/4383 e.v. (de bodemzaak) tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst. Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
2.2
Verzoekster stelt over de ontvankelijkheid, in het bijzonder de tijdigheid, van haar tweede wrakingsverzoek dat zij de rechter op grond van zijn uitlatingen in het verweerschrift én ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de eerste wrakingskamer niet eerder had kunnen wraken dan nadat de eerste wrakingskamer had beslist om de uitlatingen van de rechter in het verweerschrift en bij de mondelinge behandeling buiten beschouwing te laten.
2.3
Verzoekster stelt dat uit de uitlatingen van de rechter in zijn verweerschrift in het eerste wrakingsverzoek volgt dat hij jegens haar vooringenomen is. In het verweerschrift heeft de rechter de woorden “omzeilen” en “lospeuteren” gebruikt. In het verweerschrift staat hierover letterlijk: ‘
waarbij verzoekster probeert de tiendagentermijn te omzeilen door van de griffie een bevestiging los te peuteren dat zij nog stukken mag indienen’. Deze negatieve uitlatingen van de rechter over verzoekster bevestigen diens vooringenomenheid jegens haar, aldus verzoekster.
2.4
Verzoekster stelt voorts dat ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek is gebleken dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter. Verzoekster heeft in haar wrakingsverzoek hierover het volgende opgenomen: “
Ter zitting d.d. 08-11-2018 van de wrakingskamer is door Eskes, in zijn allereerste opmerking, gezegd, zakelijk samengevat, dat hij verzoekster eigenlijk een ‘jokkebrok’ zou moeten noemen, maar dat hij dit niet zou doen, waarmee Eskes verzoekster in feite een ‘jokkebrok’ noemt. Eskes houdt het er daarom voor dat hij van mening verschilt over de feiten.”.

3.Het verweer

3.1
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. De rechter betwist dat sprake is van vooringenomenheid of dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
De rechter voert aan dat hij ter toelichting van zijn kant van de zaak, zo ook in het verweerschrift, af en toe subjectieve bewoordingen gebruikt. Dit is echter geen grond voor wraking, aldus de rechter. Volgens de rechter houdt zijn oordeel of mening over de procedurele gang van zaken geen verband met de inhoud van de bodemzaak en heeft dit dus geen gevolgen voor de inhoudelijke behandeling van de bodemzaak.
3.2
De rechter heeft in zijn verweer tegen het tweede wrakingsverzoek (door de wrakingskamer ontvangen op 28 november 2018) het volgende opgenomen: “
Verzoekster en ik verschillen over de interpretatie van de feiten die mede ten grondslag hebben gelegen aan de gang van zaken op de zitting van 29 oktober 2018. Ik herhaal hier wat ik tijdens de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek op 6 november 2018 heb gezegd: ik voel mij niet vrij de door verzoekster gestelde feiten inhoudelijk te betwisten, omdat dat zou impliceren dat ik stel dat zij een jokkebrok is. Dat zou juist aanleiding kunnen vormen voor een wrakingsverzoek. Niet terecht, maar wel begrijpelijk. Ik ben het met de gestelde feiten echter niet eens.”.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
4.2
De wrakingskamer overweegt over de ontvankelijkheid van verzoekster als volgt. Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 8:16 lid 4 Algemene wet bestuursrecht). De door verzoekster voorgedragen feiten en omstandigheden, die direct verband houden met de beslissing van de eerste wrakingskamer om voormelde uitlatingen van de rechter buiten beschouwing te laten, zijn haar op 19 november 2018 bekend geworden. De wrakingskamer acht het onderhavige wrakingsverzoek tijdig zodat verzoekster wordt ontvangen in haar wrakingsverzoek.
4.3
Door de eerste wrakingskamer is bij beslissing van 15 november 2018 bepaald dat het gedrag van de rechter ter zitting van 29 oktober 2018 geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter. Aan de orde is nu de vraag of de woorden die de rechter in het kader van die eerste wrakingsprocedure bij verweerschrift en daarna bij de behandeling op 8 november 2018 heeft gebruikt, leiden tot toewijzing van dit tweede wrakingsverzoek, nu de eerste wrakingskamer de op dat woordgebruik betrekking hebbende nieuwe gronden nadrukkelijk buiten beschouwing heeft gelaten,
4.4.
Verzoekster heeft aanstoot genomen aan woorden die de rechter heeft gebruikt, namelijk: “omzeilen”, “lospeuteren” en “jokkebrok”. De wrakingskamer overweegt dat het hier gaat om woorden die niet meteen ambtelijk of zakelijk aandoen. Het zijn bovendien woorden die in meer of mindere mate een negatieve bijklank (kunnen) hebben. Dat betekent echter nog niet dat daarmee dan ook sprake is van (de schijn van) partijdigheid.
De rechter moet immers enige ruimte hebben bij de wijze waarop hij communiceert, schriftelijk of mondeling. Verschillen in communicatiestijl zijn daarbij onvermijdelijk. Woordgebruik moet bovendien in de context geplaatst worden.
De drie gewraakte woorden waar het hier om gaat, hebben betrekking op een verschil van inzicht rondom het indienen van stukken binnen de tien dagen-termijn en de contacten daarover tussen verzoekster en de rechtbank. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter deze woorden wat minder persoonlijk en meer zakelijk had kunnen kiezen; dat geldt vooral voor het woord “jokkebrok”. Echter, mede gezien de context waarin de woorden zijn gebruikt, is de woordkeuze hooguit ongelukkig te noemen. Het gaat in wezen om de manier waarop verzoekster zich door de rechter bejegend voelt. Naar het oordeel van de wrakingskamer vormen deze uitlatingen, zelfstandig danwel in samenhang bezien, geen bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter.
4.5
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van partijdigheid dan wel dat de rechter de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid heeft gewekt. Wat meer of anderszins is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek van verzoekster afwijzen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
wijsthet verzoek tot wraking
af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.F.A. Bierbooms en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in openbaar uitgesproken op 24 december 2018.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.