Uitspraak
beslissing
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
waarbij verzoekster probeert de tiendagentermijn te omzeilen door van de griffie een bevestiging los te peuteren dat zij nog stukken mag indienen’. Deze negatieve uitlatingen van de rechter over verzoekster bevestigen diens vooringenomenheid jegens haar, aldus verzoekster.
Ter zitting d.d. 08-11-2018 van de wrakingskamer is door Eskes, in zijn allereerste opmerking, gezegd, zakelijk samengevat, dat hij verzoekster eigenlijk een ‘jokkebrok’ zou moeten noemen, maar dat hij dit niet zou doen, waarmee Eskes verzoekster in feite een ‘jokkebrok’ noemt. Eskes houdt het er daarom voor dat hij van mening verschilt over de feiten.”.
3.Het verweer
Verzoekster en ik verschillen over de interpretatie van de feiten die mede ten grondslag hebben gelegen aan de gang van zaken op de zitting van 29 oktober 2018. Ik herhaal hier wat ik tijdens de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek op 6 november 2018 heb gezegd: ik voel mij niet vrij de door verzoekster gestelde feiten inhoudelijk te betwisten, omdat dat zou impliceren dat ik stel dat zij een jokkebrok is. Dat zou juist aanleiding kunnen vormen voor een wrakingsverzoek. Niet terecht, maar wel begrijpelijk. Ik ben het met de gestelde feiten echter niet eens.”.
4.De beoordeling
5.De beslissing
wijsthet verzoek tot wraking
af.