In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin het voorschot huurtoeslag voor 2017 was vastgesteld op € 1.697. Na een ongegrondverklaring van dit bezwaar, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I. Echter, op 11 augustus 2018 heeft de Belastingdienst een herziene beslissing op bezwaar genomen, het bestreden besluit II, waardoor eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het eerste besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I dan ook niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het bestreden besluit II oordeelde de rechtbank dat de servicekosten van eiseres niet voor huurtoeslag in aanmerking komen. De Belastingdienst had gesteld dat eiseres geen specificatie van de servicekosten had overgelegd, waardoor niet vastgesteld kon worden welke kosten in aanmerking kwamen voor huurtoeslag. Eiseres had betoogd dat zij maandelijks € 28,46 aan servicekosten betaalde, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende was om aan te tonen dat deze kosten in aanmerking kwamen voor huurtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 dient te vergoeden, omdat er gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter D.J. Post, in aanwezigheid van griffier R.G. van den Berg. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.