In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van Werkzaak Rivierenland. Eiseres had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand, thans de Participatiewet, en ontving deze in de vorm van een lening. De verweerder heeft op 20 maart 2017 besloten om de verstrekte bijstand terug te vorderen, omdat eiseres niet had voldaan aan de verplichting om een krediethypotheek te vestigen op haar woning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 11 september 2017. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 maart 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij wel bereid was om mee te werken aan de vestiging van de krediethypotheek, maar dat zij eerst de inhoud van de hypotheekakte wilde bespreken. Verweerder heeft echter gesteld dat eiseres haar verplichtingen niet is nagekomen, aangezien zij de krediethypotheek nooit heeft gevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststelling van het vermogen van eiseres bij besluit van 23 augustus 2012 bindend is geworden, omdat eiseres hiertegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
De rechtbank heeft overwogen dat de terugvordering van de bijstand terecht is, omdat de voorwaarden waaronder de bijstand is verstrekt niet zijn nagekomen. Eiseres heeft niet meegewerkt aan de vestiging van de krediethypotheek, wat een voorwaarde was voor de verstrekte lening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.