ECLI:NL:RBGEL:2018:5791

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
C/05/325686 / FA RK 17-2816
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan vader na jarenlange hulpverlening en negatieve beïnvloeding van het kind door de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [kind 2]. De moeder werkt niet mee aan het herstel van contact tussen de vader en het kind, en belast het kind met haar negatieve beeld van de vader. Ondanks jarenlange hulpverlening, waaronder ondertoezichtstelling (OTS) en een uithuisplaatsing, is er geen verbetering in de situatie te verwachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de houding van de moeder niet is veranderd en dat zij onvoldoende bijdraagt aan het contactherstel. De vader heeft verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van eenhoofdig gezag aan hem. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag aan de vader toe te kennen. De rechtbank heeft ook een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven, omdat de huidige situatie schadelijk is voor de emotionele en identiteitsontwikkeling van het kind. De moeder heeft in het verleden herhaaldelijk beloofd mee te werken aan contactherstel, maar deze beloftes zijn niet nagekomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder het kind belast met haar negatieve opvattingen over de vader, waardoor het kind niet in staat is om een neutraal beeld van zijn vader te vormen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader toegewezen en de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/325686 / FA RK 17-2816
Datum uitspraak: 4 december 2018

beschikking ex artikel 1:253a BW

in de zaak van

[verzoeker] (hierna: de vader),

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.J. Wolleswinkel te Barneveld,
tegen

[verweerster] (hierna: de moeder),

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van Hunnik te Ede.

Het verdere verloop van de procedure

Gezien de stukken waaronder:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 juli 2018;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van
30 oktober 2018, met als bijlage het raadsrapport van 29 oktober 2018;
- een bericht met bijlagen van mr. J.J. Wolleswinkel van 6 november 2018;
- het e-mailbericht van de mr. M. van Hunnik van 6 november 2018, met als bijlage een brief van de moeder.
Ter zitting van 9 november 2018 zijn gehoord:
- [kind 2] , die apart is gehoord,
- de vader, bijgestaan door mr. J.J. Wolleswinkel;
- de moeder, bijgestaan door mr. M. van Hunnik;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- mevrouw A. van der Wees en de heer J.A. Ooms, namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI).
Onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer C/05/344930 / JE RK 18-1456 (betreffende het verzoek van de Raad om de minderjarige [kind 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder).
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 3 juli 2018, waarin de Raad is verzocht te rapporteren en te adviseren over de gezagskwestie, de hoofdverblijfplaats en de wenselijkheid en de eventuele gevolgen van een uithuisplaatsing van [kind 2] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 oktober 2018 is [kind 2] met spoed uit huis geplaatst in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, tot uiterlijk 7 november 2018, en is de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2018 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad om [kind 2] met spoed uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van zes weken afgewezen.

Het advies van de Raad en de (nadere) standpunten

De Raad heeft bij rapportage van 29 oktober 2018, samengevat, het volgende geadviseerd.
-
Ten aanzien van het gezag
De Raad is van mening dat eerst bekeken moet worden of een uithuisplaatsing van [kind 2] beweging brengt in de houding van beide ouders, waardoor gezamenlijk gezag nog een kans kan krijgen. De Raad adviseert de beslissing omtrent het gezag voor de duur van een half jaar aan te houden.
-
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
Zolang [kind 2] thuis bij de moeder blijft wonen, ziet de Raad geen mogelijkheden om een situatie te creëren waarin [kind 2] de gelegenheid krijgt een positief beeld van zijn vader te ontwikkelen en het contact met hem te herstellen. De moeder en de stiefvader zijn stellig dat de vader geen goede invloed heeft en geen rol kan en mag spelen in het leven van [kind 2] . De Raad denkt dat alleen het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [kind 2] van de moeder naar de vader de situatie voor dit moment niet zal doorbreken. [kind 2] heeft momenteel een dermate negatief beeld van vader dat het niet de verwachting is dat hij zal kunnen accepteren dat hij bij de vader zal moeten gaan wonen. Daarnaast is de vader op dit moment ook nog niet voldoende toegerust om goed om te gaan met de emoties en boosheid vanuit [kind 2] . Wonen bij de moeder vindt de Raad op dit moment ook niet wenselijk, omdat [kind 2] belast wordt met een negatief beeld over zijn vader en door de moeder steeds meer klem wordt gezet om geen contact te hoeven hebben met zijn vader. De Raad adviseert om een definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats aan te houden voor de duur van zes maanden.
De Raad heeft in een separaat verzoek (zaaknummer C/05/344930 / JE RK 18-1456) verzocht om de uithuisplaatsing van [kind 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
De Raad heeft aan het voorgaande toegevoegd dat, nu [kind 2] recent met spoed uit huis is geplaatst maar ook weer is teruggeplaatst, de Raad voor een dilemma staat voor wat betreft een nieuwe uithuisplaatsing. Aan de ene kant heeft de Raad grote zorgen over [kind 2] omdat het hem erg moeilijk wordt gemaakt om een eigen mening te vormen. Dit geldt niet alleen ten aanzien van contact met zijn vader en broer. De moeder en stiefvader zijn negatief over de gezinsvoogd, over de hulpverlening en ook over het gezinshuis. Alles wordt in het negatieve getrokken. Moeder en stiefvader zijn zo dominant dat [kind 2] hierin geen eigen mening mag hebben. Hij kan zijn identiteit daardoor niet ontwikkelen. De Raad maakt zich daarom heel veel zorgen over de identiteitsontwikkeling van [kind 2] en zijn sociale ontwikkeling. De wijze waarop de uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden, heeft schade berokkend bij [kind 2] maar heeft hem ook lucht gegeven. Als een nieuwe uithuisplaatsing goed wordt voorbereid en [kind 2] daarin wordt meegenomen, dan bestaat de kans dat dit [kind 2] juist ruimte geeft. Het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing wordt gehandhaafd.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij betwist dat zij niet meewerkt aan hulpverlening, aan het contact tussen [kind 2] en de GI of tussen [kind 2] en zijn vader en broer. De GI heeft bij de beëindiging van de spoeduithuisplaatsing een contactmoment voor [kind 2] met zijn vader en [kind 1] georganiseerd. De moeder heeft daaraan meegewerkt. Het contact tussen [kind 1] en [kind 2] heeft ook plaatsgevonden maar de vader heeft het laten afweten. Zij heeft ook hulpverlening van Elan gezocht. Ook heeft zij er altijd voor open gestaan dat er contact is tussen [kind 2] en vader. Het contactherstel tussen de broers moet gecontinueerd worden. De moeder zal daar aan meewerken. Vanuit die contacten kan er misschien een opening komen bij [kind 2] om nieuwsgierig naar vader te worden door vragen te stellen. Dat kan dat contact in de toekomst weer mogelijk maken. De moeder is van mening dat [kind 2] niet bij haar weggehaald moet worden en dat de beslissing daarover ook niet aangehouden moet worden. De spoeduithuisplaatsing was traumatisch. Een nieuwe uithuisplaatsing is daarom niet in zijn belang. De moeder staat daar ook niet achter omdat het goed gaat met [kind 2] . Dat er geen contact tussen hem en de vader is, komt vanwege de procedures die de vader voert. Met Elan kan aan de identiteitsontwikkeling van [kind 2] gewerkt worden. De moeder verzoekt primair om afwijzing van het verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing, subsidiair verzoekt zij om dat verzoek aan te houden.
Door en namens de vader wordt aangevoerd dat de moeder in de afgelopen jaren tijdens zittingen zegt dat zij gaat meewerken aan het contactherstel tussen [kind 2] en de vader maar dat zij deze belofte niet nakomt. Dat is er de oorzaak van dat de vader procedures moet beginnen. Er is vastgelegd dat er een enorme negatieve sfeer ten aanzien van de vader heerst bij moeder thuis. De vader zit met zijn handen in het haar. [kind 2] bevindt zich nu in cruciale ontwikkelingsjaren. Als hij bij de moeder blijft wonen, bestaat het risico dat hij zijn identiteit niet kan ontwikkelen. De Raad is deskundig en heeft goed nagedacht over wat er in het belang is van [kind 2] . De Raad is tot de conclusie gekomen dat niet uit huis plaatsen slecht is voor [kind 2] identiteitsontwikkeling. Daarom staat de vader achter een uithuisplaatsing met een goede contactregeling met beide ouders. De verzoeken van de vader kunnen dan worden aangehouden om te bezien wat voor effect de uithuisplaatsing heeft. Als door de GI wordt gewerkt aan het contactherstel met de vader, dan hoeft het zware middel van gezagsbeëindiging van de moeder niet te worden ingezet.
Door de vervangers van de jeugdzorgwerker, namens de GI, is naar voren gebracht dat er sprake is van een groot dilemma, gezien de korte uithuisplaatsing die voor [kind 2] heel ingrijpend is geweest. Voor zijn identiteitsontwikkeling is het heel belangrijk dat hij contact heeft met zijn broer en vader. [kind 2] heeft op dit moment een heel negatief beeld van zijn vader. Anderzijds zijn er zijn ook dingen die goed gaan.

De verdere beoordeling

(een deel van) de voorgeschiedenis
Partijen zijn sinds 2008 uit elkaar. Zij hebben twee zoons, [kind 2] en [kind 1] . Deze zijn per 10 maart 2016 onder toezicht gesteld omdat zij ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Zij zitten klem tussen ouders. Zij hebben onderling weinig contact. De communicatie tussen de ouders is slecht; zij zijn het niet eens over opvoedingsvraagstukken. [kind 2] lukt het niet de echtscheiding van zijn ouders een plekje te geven. De ondertoezichtstelling van [kind 1] is inmiddels beëindigd. De ondertoezichtstelling van [kind 2] is telkens verlengd.
Uit de stukken volgt dat [kind 2] en zijn broer [kind 1] klem en verloren zijn geraakt vanwege de hevige strijd tussen de vader en de moeder. Partijen hebben gedurende de vorige procedure een ouderbemiddelingstraject bij Lindenhout doorlopen van 12 november 2012 tot 10 maart 2014. Dat traject is in eerste instantie positief verlopen. Beide kinderen woonden in eerste instantie bij de vader en was er contact met de moeder. In de loop van de tijd hebben de ouders afspraken gemaakt over een co-ouderschap en is dit ook geëffectueerd. Uit het verslag van Lindenhout d.d. 10 maart 2014 blijkt dat de ouders niet meer goed konden overleggen vanaf het moment dat de persoonlijke situatie van de moeder veranderde en zij een verandering wilde van de zorgregeling. Zij wilde dat de kinderen bij haar zouden komen wonen met een omgangsregeling met vader. De kinderen kwamen in een loyaliteitsconflict en kwamen emotioneel klem te zitten.
wijziging van omstandigheden?
Uit de beschikking 27 maart 2017, betreffende de laatste procedure over omgang en gezag (zaaksnummer C/05/286697), blijkt dat partijen op de zitting onder meer zijn overeengekomen dat [kind 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Verder is er een zorgregeling tussen de vader en [kind 2] vastgesteld, waarbij de opbouwregeling zoals die ter zitting door de moeder is voorgesteld, is overgenomen (beginnend met één uur per twee weken).
Door de vader is onweersproken gesteld dat er na het geven van de beschikking van 27 maart 2017 maar één contact is geweest tussen hem en [kind 2] . Het is aannemelijk dat de moeder van meet af aan niet van plan is geweest om de ter zitting van 23 februari 2017 afgesproken zorgregeling na te komen. De vader heeft gezegd dat de moeder direct na het verlaten van de zittingszaal op 23 februari 2017, heeft aangegeven dat zij de zorgregeling niet zou nakomen. Ook de GI geeft dit aan in de schriftelijke aanwijzing van 16 juni 2017.
Door en namens de moeder wordt aangegeven dat het geheel aan de vader te wijten is dat het contactherstel niet heeft plaatsgevonden. Zo geeft zij onder mee aan dat er tussen het geven van die beschikking en het indienen van het nieuwe verzoek van vader geen “periode van rust” was. Niet valt in te zien waarom die periode er had moeten zijn. Uit de beschikking van 27 maart 2017 blijkt dat het de bedoeling was dat de zorgregeling direct zou aanvangen. Dat is niet gebeurd. Het verwijt van de moeder, dat de vader “over de rug van de kinderen” blijft doorprocederen, wordt door haar dan ook ten onrechte gemaakt, ook bezien in het licht van haar uitlatingen na de zitting van 23 februari 2017. Uitsluitend de moeder is er de oorzaak van dat deze nieuwe procedure nodig was.
Nu de vastgestelde zorgregeling niet wordt uitgevoerd, is er sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de ouders en de Raad
Vooropgesteld moet worden dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor de conflictueuze situatie die tussen hen is ontstaan en de omstandigheid dat [kind 1] en [kind 2] op enig moment in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen. Door de gebeurtenissen en incidenten in de afgelopen jaren en de strijd die er tussen hen bestaat, heeft de moeder – al dan niet terecht –
een uitsluitend zeer negatief beeld van de vader gekregen. Zij schuift alle schuld op de diverse gebeurtenissen op de vader en ziet haar eigen rol daarin niet. Het probleem is dat zij haar visie op de vader deelt met [kind 2] en hem daarmee belast. Door [kind 2] te belasten met haar eigen beeld van de vader, geeft zij [kind 2] of voelt [kind 2] geen ruimte om zich zelf een (neutraal) beeld van hem te vormen. Dit blijkt onder meer uit een aantal stukken.
In het dossier bevinden zich onder meer stukken uit de vorige procedure en stukken die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling. Het gaat onder meer om een brief van de GI aan de rechtbank in het kader van de vorige procedure (voor een zitting op 20 december 2016), schriftelijke aanwijzingen die zijn gegeven aan de moeder en het meest recente verzoek strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind 2] . Blijkens deze stukken bestaat er bij de moeder veel weerstand tegen bemoeienissen en interventies van GI. Zij wil niet met de GI spreken en werkt ook lange tijd niet mee aan gesprekken tussen de gezinsvoogd en [kind 2] . Er zijn twee schriftelijke aanwijzingen gegeven, op 16 augustus 2016 en 16 juni 2017. Deze leiden slechts tot drie gesprekken met [kind 2] . Na de bekrachtiging van de laatste schriftelijke aanwijzing, bij beschikking van 12 januari 2018, waarbij aan de moeder een dwangsom is opgelegd voor iedere keer als zij de aanwijzing niet nakomt, zijn er wel meer gesprekken geweest tussen de gezinsvoogd en [kind 2] . In de stukken geeft de GI aan dat de moeder openlijk negatief spreekt over [kind 1] en vader in aanwezigheid van [kind 2] . Zij vindt dat [kind 2] mag weten hoe zij over vader denkt. De moeder lijkt haar eigen aandeel - in houding, gedrag en taal - ten aanzien van vader en de belasting hiervan die [kind 2] over zich heen krijgt onvoldoende te kunnen zien. De moeder en stiefvader zijn, na een zitting, met de auto hard op vader en de advocaat afgereden toen deze wilden oversteken. [kind 2] zat bij hen in de auto. De GI heeft de indruk dat [kind 2] in een groot loyaliteitsconflict verkeert en dat hij zijn moeder niet wil afvallen. Daardoor voelt hij zich onvoldoende vrij om eerlijk te zeggen wat hij graag zou willen in het contact met vader en [kind 1] .
In deze procedure heeft de GI onder meer het volgende gemeld. Ter zitting van 15 december 2017 is aangegeven dat er (nog steeds) onvoldoende zicht is op de thuissituatie bij de moeder; zij zegt regelmatig afspraken af en is verbaal agressief. Als er contact is tussen de gezinsvoogd en [kind 2] , wordt niet gezien dat hij het lastig vindt om over de vader te praten en geeft hij aan dat hij contact wil met zijn vader. Uit de brief van 10 april 2018 van de GI aan de rechtbank blijkt dat de moeder de schriftelijke aanwijzing nakomt en er gesprekken met [kind 2] kunnen plaatsvinden. De gesprekken verlopen echter niet positief. [kind 2] komt over als een bedrukte en gevoelige jongen. Hij wil niet praten. Hij heeft aan de vader een kaart geschreven waarin hij schrijft dat hij wil dat vader dood gaat. [kind 2] verschijnt op een zitting met een t-shirt waarop staat dat hij de naam van stiefvader wil dragen. Ter zitting van 22 juni 2018 is door de GI aangegeven dat de moeder de vader diskwalificeert en dat [kind 2] onvoldoende ruimte krijgt om positief te denken over vader. De verwachting is dat als hij bij vader gaat wonen, hij wel ruimte krijgt voor contact met zijn moeder en de GI. Het is de vraag welke situatie voor de meeste schade zorgt, [kind 2] bij de moeder laten of hem uit zijn vertrouwde omgeving losrukken.
Uit het rapport van 29 oktober 2018 van de Raad blijkt onder meer het volgende.
Tijdens het gesprek bij de Raad, verschijnt [kind 2] in een t-shirt met de opdruk “Gelukkig ben ik een echte [achternaam stiefvader] ”. Tijdens het gesprek verscheurt [kind 2] een foto van [kind 1] en vader. Hij zegt dat [kind 1] dood mag gaan. De moeder en stiefvader moeten daar om lachen. De moeder heeft de Raad op 12 september 2018 een mail gestuurd namens “ [stiefvader] en [moeder] en [kind 2] [achternaam stiefvader] ”. Op 10 oktober 2018 belt zij met de Raad met de mededeling dat zij niet weet of vader de vader is van [kind 2] , dat zij dit ook wil delen met [kind 2] . De moeder zegt dat ze er vanuit gaat dat, als dit zo is, er niet meer gekeken gaat worden naar een omgangsregeling tussen de vader en [kind 2] .
De onderzoeksvragen worden als volgt beantwoord:
“(…) Uit het onderzoek komt naar voren dat er grote zorgen zijn over de emotionele ontwikkeling van [kind 2] . [kind 2] krijgt onvoldoende ruimte van moeder en stiefvader om contact met vader aan te gaan of een neutraal positief beeld van vader te mogen verkrijgen. In het gesprek bij de RvKB bleek dat …[zij].. uitspraken en gedragingen van [kind 2] goedkeuren en lijken te stimuleren, waarbij hij vader en zijn broer [kind 1] diskwalificeert. Dit terwijl [kind 2] wel uit zichzelf contact met vader wil en probeert te zoeken via Whatsapp. Deze contacten verlopen vaak neutraal en gezellig. Als vader iets doet wat moeder niet wil, dan reageren [kind 2] en moeder agressief richting vader. Het lijkt dat [kind 2] dit doet omdat hij geen andere keuze heeft, hij is afhankelijk van moeder. (...)
In de contactmoment met moeder en stiefvader over het benaderen van informant waren zij zeer stellig en stiefvader stelde zich dreigend en manipulerend op. Hierbij dreigde hij richting vader en de RvdK, waardoor de RvdK niet kan inschatten in hoeverre moeder en/of stiefvader vader iets zullen gaan aandoen als de procedure anders zal lopen dat zij willen. Moeder en stiefvader willen niet meer in gesprek met de gezinsvoogd, zij vinden het niet nodig om hulp te krijgen, omdat naar hun oordeel alles goed gaat. (…) Moeder ziet er geen probleem in als [kind 2] voor nu geen contact zal hebben met zijn vader, omdat zijn vader niets positiefs toevoegt aan het leven van [kind 2] . Moeder benoemt deze dingen in aanwezigheid van [kind 2] , waardoor [kind 2] belast wordt met moeders visie en geen ruimte krijgt om zijn eigen visie te verwoorden. (...)
De RvkB is van mening dat de situatie waarbinnen [kind 2] nu opgroeit schadelijk is voor zijn sociaal emotionele ontwikkeling en zijn identiteitsontwikkeling. Het is van belang dat [kind 2] de ruimte gaat krijgen om te leren wie hij is en wat hij zelf wil, los van de meningen van zijn ouders. Het is wenselijk dat hij een neutraal beeld krijgt van zijn beide ouders (…). De RvdK is van mening dat dit niet kan zolang [kind 2] bij moeder en stiefvader blijft wonen. [kind 2] kan gezien zijn negatieve houding richting vader ook niet bij vader wonen. (…)
Er is inmiddels drie jaar een gezinsvoogd, die geen verandering heeft weten aan te brengen. (…) Een plaatsing op een neutrale plek zal heftig zijn voor [kind 2] , maar de RvdK verwacht dat dit de enige manier is waarop geprobeerd kan worden of [kind 2] een neutraal beeld van zijn beide ouders kan krijgen en met beide ouders contact kan hebben en behouden. (…)”
Bij het rapport is een brief d.d. 24 oktober 2018 gevoegd van de gezinshuisouders bij wie [kind 2] heeft verbleven tijdens zijn uithuisplaatsing. Zij schrijven onder meer:
“(…) In de mail die hij [ [kind 2] ] met toestemming van JBG mocht versturen naar zijn moeder om te laten weten hoe het gaat, geeft [kind 2] aan dat de deuren op slot zitten, hij geprobeerd heeft weg te lopen en erg verdrietig is. Binnen het gezinshuis wordt dit echter niet op die manier gezien. De buitendeuren staan open en [kind 2] geen enkele poging heeft gedaan om weg te lopen. (…) Als aan [kind 2] gevraagd wordt wat hij leuk vindt om in zijn vrije tijd te doen geeft hij aan dat hij thuis dan met mama en [stiefvader] iets ging doen (…). Als hij de vraag krijgt wat hij zelf leuk vindt om te doen zonder zijn moeder kan hij geen antwoord geven. Het enige dat hij kan benoemen is naar toneel les gaan.
In het contact met volwassenen stelt [kind 2] zich gelijkwaardig op. (…) Als vragen over hoe hoog de huurprijs van het huis van het gezinshuis is enz niet beantwoord worden omdat dit wordt gezien als volwassen zaken, geeft [kind 2] aan dat raar te vinden en laat vervolgens weten dat wel van mijn moeder en [stiefvader] te weten en benoemd dan wat zij aan vaste lasten hebben. Nadat moeder en stiefvader in de telefoongesprekken steeds meer aangeven dat [kind 2] het niet goed heeft in het gezinshuis (…) neemt [kind 2] steeds meer afstand van de gezinshuisouders. (…)
Vanaf dinsdag mogen [kind 2] en zijn moeder dagelijks met elkaar bellen om 11 uur. (…) Tijdens deze gesprekken wordt er veel gesproken over de gezinsvoogd (…) de raadsmedewerkers, [naam] (vader) de aankomende rechtszaak en het gezinshuis. Opmerkingen die langskomen vanuit moeder en stiefvader zijn onder andere: niemand is te vertrouwen behalve wij, iedereen liegt behalve wij, je wordt emotioneel mishandelt door de gezinshuisouders en de gezinsvoogd, je gaat toch niet zeggen dat je het daar (gezinshuis) leuk vindt, (...) als je vraagt hoe ik aan het litteken in mijn gezicht kom dan vertel ik jou eerlijk dat jouw vader dat heeft gedaan, je moet bij de zitting zeggen dat je geen lelijke dingen over je vader mag zeggen van ons, dat wij goed voor jou zorgen, dat school je veilige plek is en dat je daar bent weggerukt, je moet zeggen dat ik je niet instrueer, laat morgen je tranen zien bij de rechter, je moet mij daar omhelzen en dan zeggen dat je mij zo mist, als jij morgen maar goed genoeg je best doet mag je weer mee naar huis (…)
Stiefvader spreekt [kind 2] consequent aan als [kind 2] [achternaam stiefvader] en vader wordt [naam] genoemd. Als er over vader wordt gepraat vertellen moeder en stiefvader dat vader niet deugt, moeder mishandelt heeft en hinten ze op dingen die ze met hem zouden willen doen (…) Vervolgens vertelt moeder er dan achteraan dat [kind 2] zelf wel mag bepalen hoe hij over zijn vader denkt en of hij contact wil met zijn vader. (…)
De gezinshuisouders werden continue volledig ondermijnd door moeder en stiefvader waardoor [kind 2] in een steeds lastiger pakket kwam. (…) [kind 2] kwam hierdoor in een loyaliteitsconflict tussen het gezinshuis en moeder/stiefvader (…).”
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verstandhouding tussen de ouders de afgelopen jaren niet is verbeterd en dat de situatie voor [kind 2] in een hoog tempo is verslechterd. Daar waar [kind 2] het in eerste instantie niet moeilijk vond om met de gezinsvoogd te praten over zijn vader en nog wel open stond voor contact, geeft hij nu uitdrukkelijk aan dat niet meer te willen en heeft hij zijn vader geschreven dat hij wilde dat hij dood ging. Het is echter maar zeer de vraag of deze uitingen weergeven wat hij echt wil. Hij zoekt immers via Whatsapp wel contact met zijn vader, bijvoorbeeld om hem te vertellen over zijn nieuwe hondje.
Het is inmiddels duidelijk dat noch de hulpverlening die in het verleden is ingezet om het contact tussen de ouders te verbeteren, noch de ondertoezichtstelling voldoende zijn om te komen tot contactherstel tussen de vader en [kind 2] . De moeder werkt daar niet aan mee. Zij verschuilt zich achter de ‘wens’ van [kind 2] , en zegt met woorden dat hij naar zijn vader mag gaan maar staat daar in feite niet achter. Zij zegt dat [kind 2] niet met de GI in gesprek wil. Zij vergeet daarbij dat de wens van [kind 2] daarin niet leidend kan zijn en dat van haar, gelet op de ondertoezichtstelling, wordt verwacht dat zij [kind 2] expliciet – in woord en daad – toestemming geeft om in gesprek te gaan met de GI en hem daartoe ook (oprecht) motiveert. De moeder belast [kind 2] met haar negatieve beeld van de vader (en van de GI). Zij vindt dat [kind 2] mag weten hoe zij denkt over de vader. Door [kind 2] alleen te voorzien van negatieve informatie over zijn vader, ontneemt zij hem de ruimte om zich een neutraal beeld te vormen van zijn vader, helemaal nu er al jaren geen sprake is geweest van echt contact tussen hen. De moeder gaat in haar afwijzing van de vader en haar (onbewuste?) pogingen om hem uit het leven van [kind 2] te weren, zo ver dat zij het vaderschap van de vader ter discussie stelt bij de Raad en meermalen de achternaam van stiefvader gebruikt in plaats van zijn eigen achternaam. Ter zitting van 9 november 2018 is gesproken over het feit dat [kind 2] bij het gesprek bij de Raad is verschenen in een t-shirt met de opdruk “Gelukkig ben ik een echte [achternaam stiefvader] ”. De moeder heeft min of meer gesteld dat dit niets te betekenen had, dat dit uitsluitend samenhing met een familiebijeenkomst eerder die dag. Hier hecht de rechtbank geen geloof aan. Het lijkt eerder op een signaal dat men wilde afgeven. Uit informatie van de GI blijkt immers dat [kind 2] ook al eens op de zitting is verschenen in een t-shirt met de tekst dat hij de naam van stiefvader wil dragen. Bovendien heeft de moeder, mede namens ‘ [kind 2] [achternaam stiefvader] ’, een mail gestuurd aan de Raad en geven de gezinshuisouders aan dat [kind 2] consequent werd aangesproken als [kind 2] [achternaam stiefvader] . Door [kind 2] (een echte) [achternaam stiefvader] te noemen, wordt een deel van [kind 2] verloochend. De moeder ziet niet in wat het voor [kind 2] moet betekenen dat een deel van hem er niet mag zijn. Nu [kind 2] bij zijn moeder woont, en dus afhankelijk is van haar, heeft [kind 2] vrijwel geen andere keuze dan om zijn vader af te wijzen. In ieder geval is het voor hem in deze situatie moeilijk, zo niet onmogelijk, om naar zijn moeder uit te spreken dat hij wel contact wil met zijn vader (indien dat zijn echte wens zou zijn). Dus ook al zegt de moeder tegen hem dat hij contact met zijn vader mag hebben, dan zal hij zich niet vrij voelen om dit contact ook daadwerkelijk aan te gaan. Het is dan ook niet onlogisch dat [kind 2] aangeeft zijn vader niet te willen zien.
Vaststaat dat [kind 2] en de vader recht hebben op contact met elkaar. Dit contact is belangrijk voor de ontwikkeling van [kind 2] . Door het ontbreken van dit contact en door vader-vijandige sfeer waarin [kind 2] verkeert, wordt hij ernstig in zijn identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd. Er is sinds december 2015 kostbare tijd verstreken. [kind 2] wordt steeds afwijzender naar zijn vader. Hij is juist in een leeftijdsfase beland waarin het contact met zijn vader belangrijk is. Deze kwestie bevindt zich dan ook op een keerpunt. Als er niets grondig verandert, is contactherstel illusoir. Mede gelet op de omstandigheid dat de moeder na de laatste zitting in de vorige procedure heeft gezegd dat zij niet wil dat [kind 2] naar de vader gaat, hoewel zij had gezegd daaraan mee te werken, heeft de rechtbank geen vertrouwen in haar mededeling ter zitting van 9 november 2018 dat zij meewerkt aan contactherstel. Tot nu toe deelt de moeder de gesignaleerde zorgen niet, vergoelijkt deze of bagatelliseert deze. Dit doet zij ook ten aanzien van de incidenten waarvan de Raad melding heeft gemaakt, zoals de bedreigingen die zijn geuit aan het adres van de onderzoeker van de Raad. De raadsonderzoeker heeft zich door de uitlatingen van de moeder en stiefvader zo bedreigd gevoeld, dat zij daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. Bovendien is de dreiging van de moeder tijdens het raadsonderzoek, om met [kind 2] naar België te vluchten, dermate serieus genomen dat dit heeft geleid tot een spoeduithuisplaatsing van [kind 2] .
Hoewel vaststaat dat de moeder en de stiefvader heel erg veel van [kind 2] houden en zij hem op bepaalde punten helpen zich goed te ontwikkelen, maakt de rechtbank zich grote zorgen over zijn identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling bij de moeder thuis. Daarbij gaat het niet alleen om het contact met de vader. [kind 2] lijkt in de thuissituatie van de moeder betrokken te worden bij volwassen zaken, althans lijkt niet leeftijdsadequaat te worden behandeld. Ook lijkt zijn wereld niet veel groter te zijn dan school en het gezin. De moeder en stiefvader zijn wantrouwend naar hulpverlening en de GI. Zij waren ook negatief over de gezinshuisouders. Zij confronteren [kind 2] daar ook mee. Zij zijn daarin zo dominant dat [kind 2] hierin geen eigen mening mag of kan hebben. Door tegen [kind 2] te zeggen dat alleen zij te vertrouwen zijn en dat alle andere mensen liegen, geven zij [kind 2] een vertekend wereldbeeld en leren zij hem dat andere mensen niet te vertrouwen zijn. [kind 2] kan zich zo niet een eigen beeld van de wereld vormen, los van de mening van zijn moeder en stiefvader.
De kinderrechter heeft bij beschikking van heden een machtiging afgegeven tot de uithuisplaatsing van [kind 2] op een geheime plaats omdat de verwachting is dat de uithuisplaatsing van [kind 2] minder schadelijk voor hem zal zijn dan handhaving van de huidige situatie, waarin voor [kind 2] geen ruimte is om ‘ [kind 2]’ te zijn en waarin hij de identiteit ‘ [kind 2] [achternaam stiefvader] ’ moet hebben.
Dan rijst vervolgens de vraag wat er moet gebeuren met verzoeken ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats van [kind 2] .
De rechter kan, ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoewel de moeder [kind 2] in een bepaald deel van zijn ontwikkeling – vooral ten aanzien van zijn schoolgang – heeft gestimuleerd, heeft zij onvoldoende oog voor andere essentiële onderdelen van zijn ontwikkeling. Zij heeft zich (vrijwel) niet ingespannen voor het contactherstel tussen [kind 2] en de vader. In haar strijd tegen de vader (en de GI), verliest de moeder de belangen van [kind 2] volledig uit het oog. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hierin een essentiële wijziging in de houding van de moeder te verwachten valt de komende tijd. Haar houding naar de vader toe is in feite niet veranderd en zij heeft ook niet aangegeven dat (of hoe) zij op korte termijn zal bijdragen aan het contactherstel tussen vader en [kind 2] . Een periode van zes maanden – door de Raad genoemd – is ook te kort om te kunnen beoordelen of een uithuisplaatsing van [kind 2] een blijvende beweging in gang brengt in de houding van de moeder. Een aanhouding van de zaak zal een nog langere periode van onzekerheid en stress betekenen, hetgeen niet in het belang is van [kind 2] . Het is in zijn belang dat er duidelijkheid komt.
De ouders zijn al jaren niet in staat met elkaar te communiceren. Een langdurig traject bij Lindenhout en een ondertoezichtstelling, inclusief schriftelijke aanwijzingen, hebben daar geen verandering in gebracht, zodat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. [kind 2] is al klem en verloren geraakt tussen ouders. Aan het hiervoor genoemde criterium van artikel 1:251a, eerste lid, aanhef en onder a. wordt dan ook voldaan. En gelet op alle omstandigheden in deze zaak, acht de rechtbank het in het belang van [kind 2] om de vader alleen met het gezag over hem te belasten. Het daartoe strekkende verzoek van de vader zal daarom worden toegewezen. Dit betekent dat het verzoek van de moeder met betrekking tot het gezag zal worden afgewezen.
Nu de vader belast wordt met het eenhoofdig gezag, volgt daaruit dat [kind 2] ook zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben. Het is dan ook niet nodig om de hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen. Dit verzoek zal worden afgewezen. Het een en ander doet niet af aan de afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] .

De beslissing

De rechtbank
1. beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over de minderjarige:
- [kind 2] , [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
toekomt aan de vader;
2. verklaart de onder 1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in tegenwoordigheid van J.A.M. Rozema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.