ECLI:NL:RBGEL:2018:638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
C/05/318506/HA ZA 17-188
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor hypothecaire leningen na relatiebeëindiging

In deze zaak zijn partijen, een vrouw en een man, na een relatie uit elkaar gegaan. Ze zijn samen hoofdelijk aansprakelijk voor twee leningen bij de SNS Bank en de ING Bank, waarvoor hypotheken rusten op twee panden die alleen op naam van de man staan. De vrouw, die geen mede-eigenaar is van de panden, verzoekt de rechtbank om de man te verplichten om haar te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en om de panden te verkopen indien nodig. De rechtbank oordeelt dat de man weliswaar moet proberen de vrouw te ontslaan uit de aansprakelijkheid, maar dat gedwongen verkoop van de panden niet gerechtvaardigd is. De vrouw vordert ook € 10.000 van de man, maar deze vordering is verjaard. De rechtbank wijst de meeste vorderingen van de vrouw af, maar verplicht de man wel om de vrouw op de hoogte te houden van de verzoeken aan de banken, onder een dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team familierecht
Zittingsplaats [woonplaats gedaagde]
zaaknummer / rolnummer: C/05/318506 / HA ZA 17-188
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. B. Anik in [woonplaats gedaagde],
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Jonker in Amersfoort.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2017
  • het proces-verbaal van de zitting van 21 september 2017
  • het B9-formulier van mr. Anik van 15 november 2017
  • het B16-formulier van mr. Jonker van 11 december 2017.
1.2.
Partijen hebben na de zitting geprobeerd om er samen alsnog uit te komen. Dat is niet gelukt, zo blijkt uit het bericht van 11 december 2017. Daarom is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en ze hebben samengewoond.
2.2.
De man is eigenaar van de panden aan de [pand 1] en de [pand 2]. Er is geld geleend bij de SNS Bank en de ING Bank. Voor die geldleningen zijn rechten van hypotheek verstrekt aan de banken. Aan de SNS Bank is een bedrag van € 264.375 verschuldigd, waarvoor het recht van hypotheek rust op het pand aan de [pand 1]. Aan de ING Bank is € 302.000 verschuldigd, waarvoor het recht van hypotheek rust op het pand aan de [pand 2].
2.3.
De vrouw is samen met de man hoofdelijk aansprakelijk voor de leningen. Dat betekent dat zij ieder door de banken kunnen worden aangesproken om de leningen in zijn geheel terug te betalen.
2.4.
Op 21 maart 2007 hebben partijen een document ondertekend waarin staat:
Hierbij zijn [gedaagde] en [eiseres] overeengekomen dat bij beëindiging van de relatie en de samenwoning [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 10.000,00 betaald.
Voorts zullen alle roerende zaken gelijk worden verdeeld.
2.5.
In 2011 is de relatie uitgegaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De vrouw heeft een vordering ingesteld. De rechtbank zal deze samenvatten. De vrouw wil dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. De man veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis aan de vrouw € 10.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf januari 2012 (einde relatie), dan wel vanaf de datum van de dagvaarding;
II. de man veroordeelt om binnen veertien dagen na dit vonnis zowel de ING Bank als de SNS Bank officieel en aantoonbaar een verzoek in te dienen dat strekt tot het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de geldleningen;
III. de man veroordeelt om de vrouw op de hoogte te stellen en te houden over het verloop van deze verzoeken en om aan zowel de ING Bank als aan de SNS Bank op eerste verzoek, binnen de door de bank(-en) gestelde termijn, alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het op een juiste wijze in behandeling nemen van het verzoek;
IV. de man verplicht, indien het verzoek om de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan mocht worden afgewezen, de panden in de verkoop te zetten door aan een makelaar een verkoopopdracht voor beide panden te geven, welke makelaar de vraag- en laatprijs gaat bepalen en waarbij de man wordt verplicht alle instructies op te volgen die de makelaar geeft om de panden snel te verkopen, waaronder het verlagen van de vraagprijs;
V. de man verplicht om open huizen dagen bij te wonen, de panden representatief te maken voor de verkoop en alle bezichtigingen, om de vrouw maandelijks per e-mail te informeren over de door de makelaar afgegeven instructies en het verloop van de verkoop en daarmee samenhangende dingen, en om ervoor te zorgen dat de vrouw gerechtigd is om alle informatie op te krijgen van de makelaar;
VI. vaststelt dat de vrouw zowel bij een gedwongen verkoop als een vrijwillige verkoop van de panden niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de betaling van de restschulden;
VII. vaststelt dat de vrouw een regresvordering heeft op de man voor het geval er sprake mocht zijn van door haar (verplicht) aan de bank(-en) gedane betalingen;
VIII. de man veroordeelt tot medewerking aan het opheffen van de en/of-rekening van partijen;
IX. de man een dwangsom oplegt van € 500 per dag(-deel) dat hij het onder I of V gevraagde niet nakomt en € 1.000 per keer dat hij het onder III gevraagde niet nakomt;
X. de man veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vrouw wil dat zij en de man helemaal los van elkaar komen te staan, ook wat betreft de financiën en het vermogen. Zij wil niet meer aansprakelijk zijn voor de leningen, dat de en/of-rekening wordt opgeheven en dat de man haar het bedrag betaalt dat ze hebben afgesproken.
3.3.
De man heeft verweer gevoerd. Hij vindt dat de vordering van de vrouw niet inhoudelijk moet worden beoordeeld (niet ontvankelijk) of dat deze moet worden afgewezen. Hij vindt dat de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten moet worden veroordeeld.
3.4.
De rechtbank zal hierna bespreken wat partijen hebben gesteld, voor zover dat belangrijk is voor de beoordeling.

4.De beoordeling

Beroep op niet-ontvankelijkheid

4.1.
De man heeft als eerste verweer gevoerd dat er in de dagvaarding twee dingen zijn opgeschreven die niet waar zijn. De vrouw heeft geschreven dat zij eigenaar is geweest van het pand aan de [pand 2], maar dat is nooit zo geweest. Ook heeft de vrouw opgeschreven dat zij bij overlijden van de man de panden zou erven. Ook dat is niet waar schrijft de man in zijn antwoord. De man vindt dat de vorderingen van de vrouw niet inhoudelijk moeten worden beoordeeld (niet ontvankelijk) vanwege deze mededelingen die in strijd met de waarheid zijn.
4.2.
De rechtbank geeft hierover dit oordeel. Op grond van de wet moet een partij de rechtbank volledig en naar waarheid informeren. Als een partij dat niet doet, mag de rechtbank zelf bepalen welke gevolgen zij daaraan verbindt. Dit staat in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3.
Tijdens de zitting heeft de man gezegd dat het wel waar is dat er een testament is geweest waarin was bepaald dat de vrouw de panden zou erven als hij zou overlijden. Dat testament is veranderd nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Het was dus waar wat de vrouw hierover heeft geschreven.
4.4.
Het klopt niet dat de vrouw eigenaar is geweest van het pand aan de [pand 2]. Dat heeft zij tijdens de zitting erkend. De vrouw dacht het, maar dat blijkt niet te kloppen. Het blijkt dus niet juist te zijn wat in de dagvaarding hierover is opgeschreven. De rechtbank vindt dat echter niet zo erg dat alleen daarom de vordering van de vrouw niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de vrouw na de reactie van de man meteen heeft gezegd dat het niet klopte wat zij er eerder over had opgeschreven.
4.5.
De rechtbank zal daarom hierna de vordering inhoudelijk beoordelen.
Over de panden
4.6.
Bij de feiten heeft de rechtbank al opgeschreven dat de man eigenaar is van de panden, maar dat de man en de vrouw allebei hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld die er aan de banken is. Dat betekent dat het zo zou kunnen zijn dat de banken die schuld op een gegeven moment willen verhalen en zij daarvoor de man en de vrouw aanspreken. De man kan dan de panden verkopen om de schuld, of tenminste een deel daarvan, te betalen, maar de vrouw kan dat niet. Voor de vrouw is dat een vervelende situatie. Dat begrijpt de rechtbank wel, maar van de andere kant is het zo dat de vrouw daarmee zelf destijds heeft ingestemd. Zij heeft daar nu spijt van, maar dat is op zichzelf niet genoeg om de man te dwingen om vergaande maatregelen te nemen om een einde te maken aan deze situatie.
4.7.
De man is wel verplicht om moeite te doen om ervoor te zorgen dat deze voor de vrouw (en de man) vervelende situatie eindigt. De man moet dus steeds de banken vragen of de verplichtingen van de lening alleen op hem kunnen rusten. De rechtbank denkt dat de man daarin niet altijd even actief is geweest. Wel is het nu zo dat de man de banken het weer heeft gevraagd. Dat heeft de advocaat van de man tijdens de zitting gezegd en de rechtbank neemt dat daarom aan. De banken willen echter niet akkoord gaan. De rechtbank vindt dat de vrouw onvoldoende duidelijk heeft gesteld waarom moet worden aangenomen dat de banken wel akkoord willen gaan maar dat het aan de man ligt dat de vrouw desondanks nog steeds aansprakelijk is. Daarbij is het voor de rechtbank van belang dat het ook na de zitting niet is gelukt het te regelen, terwijl de advocaat van de vrouw betrokken zou worden bij de contacten met de banken. Kennelijk heeft ook dat niets opgeleverd.
4.8.
De rechtbank neemt dus aan dat de banken op dit moment niet willen meewerken aan een ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man heeft dat net gevraagd, dus hij hoeft niet te worden veroordeeld om dat nog een keer te doen. Wel moet hij de vrouw op de hoogte houden van hoe zijn verdere contacten met de banken verlopen. De rechtbank zal dat deel van de vordering toewijzen. Daarbij wordt een dwangsom opgelegd, zodat de man weet dat hij zich er aan moet houden. De rechtbank zal bij de beslissing vermelden hoe hoog de dwangsom is.
4.9.
De rechtbank ziet geen reden om de man te veroordelen om één of twee panden te verkopen. De man is eigenaar en een gedwongen verkoop is een inbreuk op zijn eigendomsrecht. Daarvoor moeten er zwaarwegende redenen zijn. Het moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat de situatie zoals die nu is blijft bestaan. De rechtbank vindt dat de vrouw daarvoor onvoldoende redenen heeft aangevoerd. De vrouw vindt het met name heel vervelend dat zij via onder meer de leningen nog verbonden is aan de man, maar dat is onvoldoende. Dat geldt ook voor het argument dat zij zelf nu financieel niet vooruit kan. Dat is vervelend voor de vrouw en kan een reden zijn om de man te dwingen tot verkoop, maar in deze zaak geldt dat niet. De man betaalt namelijk netjes de maandelijkse lasten, dus de vrouw heeft wat dat betreft geen last van de situatie. Voor de man en de vrouw zou verkoop bovendien een verlies opleveren. De rechtbank vindt dat aannemelijk op grond van wat de man heeft gesteld en de taxaties die hij heeft overgelegd (producties 1 en 2 van de man). De vrouw heeft dat ook niet goed betwist. Zij had zelf een taxatie kunnen overleggen of argumenten kunnen geven op grond waarvan zij denkt dat de panden zonder verlies verkocht kunnen worden. Dat heeft zij niet gedaan. De vrouw wil een eventueel verlies wel dragen om ervan af te zijn, maar dat kan niet van de man worden gevergd in deze situatie.
4.10.
Kortom, voor de vrouw is sprake van een vervelende, maar niet onhoudbare situatie terwijl gedwongen verkoop een inbreuk op het eigendomsrecht van de man is met schade voor beide partijen tot gevolg. Al met al is er op dit moment onvoldoende reden om de man te dwingen om één of beide panden te verkopen. Dat deel van de vordering van de vrouw wordt afgewezen.
4.11.
De vrouw heeft ook gevraagd of de rechtbank wil bepalen dat zij niet aansprakelijk is voor een restschuld als de panden op enig moment worden verkocht. De vrouw wil ook dat als zij een deel van de maandelijkse lasten moet betalen aan de bank, de man dit aan haar moet terugbetalen. De rechtbank vindt dat de vrouw niet duidelijk genoeg heeft gesteld welke juridische en feitelijke gronden er voor die vorderingen bestaan. De vrouw is nu eenmaal aansprakelijk voor de leningen van de banken. De rechtbank begrijpt niet op welke grond moet worden bepaald dat de man de schuld alleen moet dragen. Daarover is in de dagvaarding niets opgeschreven. Wat betreft de betalingen aan de bank geldt dat de man deze altijd heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom geen reden om voor de situatie dat de man dit niet zou doen iets te bepalen. De vrouw heeft ook daarover in de dagvaarding niets gezegd. Die vorderingen worden dus afgewezen.
Over de en/of-rekening
4.12.
De vrouw wil dat de man de en/of-rekening opheft, maar op grond van wat de man heeft gezegd neemt de rechtbank aan dat hij deze bankrekening niet kan opheffen of de tenaamstelling zo kan wijzigen dat deze alleen op zijn naam staat. Dat is omdat de rekening is gekoppeld aan de lening die is afgesloten bij de ING Bank. Zo lang die lening bestaat, kan de rekening niet worden opgeheven of de gegevens daarvan gewijzigd. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Over het bedrag van € 10.000
4.13.
In 2007 hebben partijen afgesproken dat als zij uit elkaar zouden gaan, de vrouw € 10.000 van de man zou krijgen. Dat hebben ze in een overeenkomst vastgelegd. Hiervoor is bij de feiten de tekst van die overeenkomst opgenomen. De vrouw wil het bedrag nu van de man ontvangen.
4.14.
De man heeft als eerste gezegd dat de vrouw te laat is met deze vordering, met andere woorden dat de vordering is verjaard. De rechtbank is het daarmee eens. De relatie tussen partijen is in 2011 uitgegaan. De vrouw had de vordering tot nakoming van de overeenkomst uiterlijk vijf jaar later, dus in 2016 moeten instellen. Dit staat in artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek. Als zij dat later had willen doen, had zij dat schriftelijk voldoende duidelijk aan de man moeten laten weten. Dan was de verjaringstermijn gestuit. Dit staat in artikel 3:317 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.15.
Dat de vrouw dat heeft gedaan, is niet gebleken. Zij heeft dat wel gezegd, maar de rechtbank heeft geen brief gezien die daarover gaat. Ook heeft de vrouw gezegd dat zij met de man heeft gepraat over de vordering en dat ze hierover en over andere dingen hebben onderhandeld. Dat is alleen geen schriftelijke mededeling en ook is het zo dat onderhandelen alleen niet genoeg is om te stuiten.
4.16.
De vrouw is dus te laat met deze vordering. Daarom wordt deze afgewezen.
Proceskosten
4.17.
Als partijen getrouwd zijn geweest, wordt normaal gesproken beslist dat zij ieder hun eigen proceskosten moeten betalen. Dit heet compensatie van kosten. De rechtbank ziet geen reden dat in deze zaak anders te doen. De rechtbank vindt niet dat er bijzondere redenen zijn waarom één van partijen in de proceskosten moet worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man om de vrouw op de hoogte te stellen en te houden over het verloop van de verzoeken van de man aan de ING Bank en de SNS Bank om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijk onder de bij de die banken afgesloten hypothecaire geldleningen en om aan zowel de ING Bank als aan de SNS Bank op eerste verzoek, binnen de door de bank(-en) gestelde termijn, alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor het op een juiste wijze in behandeling nemen van deze verzoeken, op straffe van een dwangsom van € 250 per keer dat de man dit niet doet, met een maximum van € 10.000,
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4.
compenseert de proceskosten zo dat ieder van partijen de eigen kosten moet dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.