ECLI:NL:RBGEL:2019:1094

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
C/05/347294/KG ZA 18-549
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over ontslag en schorsing van een directeur-bestuurder van een kinderopvangorganisatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een directeur-bestuurder van de Stichting Kinderopvang Wageningen (SKW), en de gedaagden, SKW en haar dochterondernemingen. De eiser vorderde onder andere dat zijn schorsing en ontslag als bestuurder ongedaan gemaakt zouden worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de schorsing van [eiser] op 11 december 2018 niet rechtsgeldig was, omdat de oproep voor de vergadering waarin deze schorsing werd besproken niet voldeed aan de statutaire vereisten. De statuten vereisten een oproeptermijn van ten minste zeven werkdagen, terwijl in dit geval slechts één werkdag was gerespecteerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schorsing vernietigbaar was.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het ontslag van [eiser] op 22 januari 2019 ook nietig was, omdat dit besluit was genomen door de Raad van Commissarissen zonder aanwezigheid van de aandeelhouders, wat in strijd was met de statuten. De voorzieningenrechter heeft de gedaagden veroordeeld om [eiser] zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid te laten uitoefenen en hem in te schrijven als bestuurder bij de Kamer van Koophandel. De vorderingen van [eiser] die gericht waren op het verkrijgen van toegang tot zijn werkzaamheden en het ontvangen van een rectificatiebericht werden toegewezen, terwijl de vorderingen die gericht waren op het feitelijk hervatten van zijn werkzaamheden wegens gebrek aan belang werden afgewezen. De gedaagden werden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/347294 / KG ZA 18-549
Vonnis in kort geding van 11 februari 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te Wageningen,
eiser,
advocaat mr. S. Coerts te Harderwijk,
tegen
1. de stichting
STICHTING KINDEROPVANG WAGENINGEN,
gevestigd te Wageningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KINDEROPVANG WAGENINGEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Wageningen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KINDEROPVANG WAGENINGEN B.V.,
gevestigd te Wageningen,
gedaagden,
advocaat mr. H.C.W. Geffroy te Ede Gld.
Eisende partij zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagde partijen zullen hierna gezamenlijk SKW c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk SKW, KW Beheer en KW.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13
  • de akte wijziging eis en aanvullende producties 14 tot en met 25 van [eiser]
  • de producties 1 tot en met 7 van SKW c.s.
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2019
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van SKW c.s.
  • het ter zitting overgelegde e-mailbericht van SKW c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
SKW is een kinderopvangorganisatie. SKW is enig aandeelhouder van KW Beheer en KW Beheer is enig aandeelhouder van KW. KW is de werkmaatschappij. Het personeel, waaronder [eiser], is in (loon)dienst bij KW.
2.2.
De statuten van SKW bepalen onder meer het volgende:
‘(…)
Artikel 6
(…)
4. De raad van toezicht benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van bestuur. Ingeval van schorsing of ontslag volgt de raad van toezicht de schorsings- en ontslagprocedure zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst gesloten tussen de stichting en het desbetreffende lid van de raad van bestuur. De raad van toezicht pleegt overleg met de raad van bestuur over een voorgenomen benoeming of ontslag van een lid van de raad van bestuur.
(…)
Artikel 14
(…)
2. De raad van toezicht vergadert tenminste viermaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter, twee leden of de raad van bestuur het nodig achten. De oproepingen tot de vergaderingen geschieden door of namens de voorzitter met inachtneming van een termijn van tenminste zeven werkdagen, die van de oproeping en van de vergadering daaronder niet begrepen. In spoedeisende gevallen kan met een kortere termijn worden volstaan, zulks ter beoordeling van de voorzitter.
(…)’
2.3.
De statuten van KW Beheer en KW bepalen onder meer het volgende:
‘(…)
Artikel 16 A
3. Bestuurders worden door de algemene vergadering benoemd en kunnen te allen tijde door de algemene vergadering worden geschorst en ontslagen. Ook de raad van commissarissen is bevoegd bestuurders te schorsen. De algemene vergadering kan één of meer bestuurders de titel algemeen directeur verlenen en kan deze titel te allen tijde ontnemen.
(…)
5. Ingeval van ontstentenis of belet van een bestuurder blijven de overige bestuurders met het bestuur belast. Bij ontstentenis of belet van alle bestuurders wijst de raad van commissarissen een of meer personen aan, al dan niet uit zijn midden, die tijdelijk met het bestuur zijn belast.
(…)
Artikel 23
(…)
6. De oproeping geschiedt niet later dan op de vijftiende dag vóór die van de vergadering. Is de oproepingstermijn niet in acht genomen of heeft geen oproeping plaatsgehad, dan kunnen geen wettige besluiten worden genomen, tenzij met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle aandeelhouders en certificaathouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn en de bestuurders zijn gehoord.
7. Bestuurders hebben het recht tot het bijwonen van de algemene vergadering en hebben als zodanig een adviserende stem.
(…)
Artikel 26
Alle besluiten, die in een algemene vergadering genomen kunnen worden, kunnen, tenzij er certificaathouders zijn, ook buiten vergadering genomen worden, mits alle aandeelhouders zich schriftelijk of langs elektronische weg voor het voorstel hebben verklaard en de bestuurders zijn gehoord. (…)’
2.4.
[eiser] is sinds maart 2006 statutair alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van SKW c.s. en sinds 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst tevens werkzaam als directeur van KW.
2.5.
SKW heeft een Raad van Toezicht (RvT). KW Beheer en KW hebben een Raad van Commissarissen (RvC). Het lidmaatschap van de RvC van KW Beheer en KW is krachtens de statuten van deze vennootschappen gekoppeld aan dat van de RvT van SKW. Dit houdt in dat de vijf leden van de RvT van SKW tevens de RvC vormen van KW Beheer en KW. Op de verhouding tussen SKW c.s. en haar bestuur is het zogenaamde Reglement Raad van Toezicht van toepassing. Dit reglement bepaalt onder meer het volgende:
‘(…)
6.1
Bij schorsing of ontslag van een lid van de Directie wordt de betrokkene gehoord door de voorzitter van de Raad van Toezicht of een delegatie uit zijn midden. De Raad van Toezicht pleegt zorgvuldig overleg met de zittende leden van de Directie en vraagt advies aan de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging.
6.11
Een besluit tot schorsing of ontslag wordt zo spoedig mogelijk met redenen omkleed schriftelijk aan de betrokkene bevestigd.
(…)
11.3
Wanneer één of meer leden van de Raad van Toezicht of de Directie het nodig vinden een vergadering te houden, kan de voorzitter schriftelijk verzocht worden onder opgave van redenen en de te bespreken onderwerpen, een vergadering te organiseren.
11.4
Geeft de voorzitter niet binnen drie weken nadat het verzoek is gedaan, gehoor aan dit verzoek, dan is (zijn) de verzoeker(s) bevoegd zelf een vergadering uit te schrijven op de wijze waarop de secretaris een vergadering bijeen roept, uit naam van de voorzitter.
11.5
Aan vergaderingen zoals beschreven in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, neemt de Directie deel.
(…)
11.9
De oproep voor een vergadering geschiedt door de Directie, uit naam van de voorzitter.
11.1
De termijn tussen de oproep voor een vergadering en de datum van de vergadering betreft ten minste 7 werkdagen, de dag van de oproep en die van de vergadering niet meegerekend.
11.11
De oproep geschiedt schriftelijk onder vermelding van plaats en tijdstip van de vergadering. Met de oproep wordt de agenda en eventuele bijlagen verstuurd.
(…)’
2.6.
Op 15 oktober 2018 heeft tussen [eiser] en de RvT overleg plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens dit overleg gesproken over een eventueel vertrek van [eiser] als bestuurder van SKW c.s. De RvT heeft in dat verband een voorstel aan [eiser] gedaan, welk voorstel [eiser] niet heeft geaccepteerd. Vervolgens heeft de RvT aan [eiser] kenbaar gemaakt de samenwerking met [eiser] te willen beëindigen.
2.7.
Op vrijdagmiddag 7 december 2018 heeft [eiser] een uitnodiging ontvangen voor een vergadering van de RvT en RvC op dinsdagavond 11 december 2018. In deze uitnodiging staat onder meer het volgende vermeld:
‘Wij, als leden van de Raad van Toezicht van de Stichting Kinderopvang Wageningen (hierna: ‘de RvT’), tevens leden van de Raad van Commissarissen van Kinderopvang Wageningen Beheer B.V. en Kinderopvang Wageningen B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als: ‘de RvC’), betreuren je opstelling gedurende de afgelopen weken bijzonder en we hadden ook echt de voorkeur om een andere route te bewandelen.
Wij hebben echter sterk het gevoel dat je ons helaas nu geen andere keus laat. En dan moet het dus toch maar op deze ‘formele’ manier. Vandaar hierbij allereerst de formele uitnodiging om aanwezig te zijn tijdens deel I van een RvT/RvC-vergadering te houden op:
Datum: 11 december 2018;
(…)
Toelichting op de ongebruikelijk korte aankondigingstermijn van de vergadering:
De recente ontwikkelingen van de afgelopen weken m.b.t. de verhouding tussen de RvT/RvC en de directeur-bestuurder geven voor de RvT/RvC aanleiding om op zeer korte termijn een RvT/RvC-vergadering te houden. Uit de statuten van beide besloten vennootschappen volgt geen minimumtermijn die in acht genomen moet worden voor de aankondiging van een RvC-vergadering. Artikel 14 lid 2 van de statuten van de stichting meldt dat in spoedeisende gevallen met een kortere termijn dan de gebruikelijke termijn kan worden volstaan, dit ter beoordeling van de voorzitter van de RvT. De voltallige RvT is van oordeel dat het hanteren van de gebruikelijke termijn ongewenst is en dat er op een zeer korte termijn vergaderd moet worden, terwijl wel enkele dagen voorbereiding moeten worden gegund. Een vergadering op dinsdag 11 december a.s. om 20:00 uur is tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden redelijk.
(…)
Agenda deel I van de vergadering
(…)
5. Toelichting RvT van de Stichting Kinderopvang Wageningen op de voorgenomen besluiten tot schorsing van de directeur-bestuurder (in de statuten aangeduid als ‘Raad van Bestuur’) van de Stichting Kinderopvang Wageningen;
6. Toelichting van de RvC van beide vennootschappen op de voorgenomen besluiten tot schorsing van de directeur-bestuurder van Kinderopvang Wageningen Beheer B.V. en Kinderopvang Wageningen B.V.
(…)
8. Toelichting (voor zo ver niet bij eerdere agendapunten al gegeven) op de redenen voor het gewenste ontslag van de directeur-bestuurder en voor de gewenste beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Die zijn gelegen (in willekeurige volgorde) in:
a. een onverenigbaarheid van karakters (‘incompatibilité des humeurs’);
b. andere omstandigheden als bedoeld in art. 7:669 lid 3 sub h BW bestaande uit o.a.:
i. een onverenigbaarheid van karakters (‘incompatibilité des humeurs’);
ii. een verschil van inzicht in de wijze waarop de organisatie Kinderopvang Wageningen bestuurd zou moeten worden;
iii. het ernstig tekort schieten in het vermogen om te communiceren op de wijze zoals dat van een directeur-bestuurder mag worden verwacht in verschillende (soms onvoorziene) situaties met mensen in diverse rollen met wie een directeur-bestuurder van de organisatie als die van Kinderopvang Wageningen te maken kan hebben;
c. disfunctioneren als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW, nu ook na het intensieve coachingtraject dat [eiser] [[eiser]; vzr] afgelopen jaar geeft gehad onvoldoende verbetering zichtbaar is in het functioneren, terwijl tijdens het functioneringsgesprek begin dit jaar over het functioneren in 2017 gezegd is dat verbetering dwingend vereist was om te functioneren op het niveau dat werd verwacht;
(…)’
2.8.
[eiser] is niet op de vergadering verschenen.
2.9.
De RvT en RvC hebben tijdens de vergadering op 11 december 2018 een schorsingsbesluit genomen tot schorsing van [eiser] als (directeur-)bestuurder van SKW c.s. Aan [eiser] is vervolgens de toegang tot de bedrijfsgebouwen ontzegd en hem is verzocht alle in zijn bezit zijnde bedrijfseigendommen in te leveren. Verder is de schorsing van [eiser] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven. De RvT en RvC hebben gelijktijdig mevrouw [naam interim bestuurder en directeur SKW c.s.] als interim bestuurder en directeur van SKW c.s. benoemd.
2.10.
De RvT heeft op 12 december 2018 een adviesaanvraag betreffende het ontslag van [eiser] als bestuurder van SKW c.s. bij de Ondernemingsraad (OR) ingediend. Bij brief van 20 december 2018 heeft de RvT deze adviesaanvraag gewijzigd. De OR heeft daarop bij brief van 30 december 2018 gereageerd. In deze brief staat het volgende vermeld:
‘Vanwege de genoemde redenen in de adviesaanvraag van 20 december jl. en de ernstige en duurzame verstoring van de relatie tussen RvT en de heer [eiser], adviseert de OR unaniem positief op het verzoek de arbeidsovereenkomst met de heer [eiser] te beëindigen.’
2.11.
Bij brief van 4 januari 2019 is [eiser] uitgenodigd voor een vergadering van de RvT van SKW en voor een te houden Algemene Vergadering van Aandeelhouders van KW Beheer en KW op 22 januari 2019 om 20.00 uur. De genodigden voor deze vergadering waren de leden van de RvT en RvC en hun raadsman en [eiser] en zijn raadsvrouwe.
2.12.
[eiser] heeft zijn zienswijze op zijn aangekondigde ontslag voorafgaand aan de vergadering aan de leden van de RvT en RvC toegestuurd. Niet [eiser] maar zijn partner mevrouw [naam partner van eiser] is vervolgens, bijgestaan door een advocaat, tijdens de vergadering van
22 januari 2019 verschenen. Tijdens de vergadering heeft de RvT unaniem tot onmiddellijk ontslag van [eiser] als bestuurder van SKW besloten en de RvC tot onmiddellijk ontslag van [eiser] als directeur-bestuurder van KW Beheer en KW.
2.13.
Bij brief van 25 januari 2019 is aan [eiser] zijn ontslag als (directeur-)bestuurder van SKW c.s. kenbaar gemaakt. Ook hebben SKW c.s. in deze brief de arbeidsovereenkomst van [eiser] met KW opgezegd. Het dienstverband van [eiser] zal,
met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, eindigen met ingang van
1 mei 2019.
2.14.
[eiser] heeft vervolgens de nietigheid van zijn ontslag ingeroepen en is voornemens een procedure bij de Ondernemingskamer te entameren met betrekking tot het (dis)functioneren van de RvT van SKW en de RvC van KW Beheer en KW.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I KW Beheer en KW te veroordelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, te gehengen en te gedogen dat [eiser] zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid over SKW c.s. uitoefent en hem toe te staan zijn taken als bestuurder uit te oefenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00,
althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel, met een maximum van
€ 500.000,00, dat SKW c.s. hiermee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor verbeurde dwangsommen;
II KW Beheer en KW te veroordelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, [eiser] in de Kamer van Koophandel in te schrijven als hun alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder en de vermelding van schorsing in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ongedaan te maken, in die zin dat uit het handelsregister blijkt dat [eiser] vertegenwoordigingsbevoegd is en de schorsing niet langer zichtbaar is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel, met een maximum van € 500.000,00, dat SKW c.s. hiermee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor verbeurde dwangsommen;
III. KW te veroordelen [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, toe te laten om de bedongen werkzaamheden te verrichten met alle middelen die [eiser] daartoe normaliter tot zijn beschikking heeft, waaronder de toegang tot het computersysteem en zijn mobiele telefoonnummer, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel, met een maximum van € 500.000,00, dat KW hiermee in gebreke blijft, waarbij SKW c.s. jegens [eiser] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor verbeurde dwangsommen;
IV. SKW c.s. te gebieden binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiser] een lijst te overleggen met alle personen en/of instellingen aan wie zij een bericht hebben gestuurd over de schorsing van [eiser] en SKW c.s. te gebieden aan deze personen en instellingen een bericht te sturen per e-mail of brief met de volgende inhoud:

De Voorzieningenrechter te Arnhem heeft bij vonnis van ... geoordeeld dat [eiser] ten onrechte is geschorst en ontslagen als bestuurder van Kinderopvang Wageningen en heeft de Kinderopvang veroordeeld [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. De Raad van Toezicht biedt haar excuses aan voor haar onjuiste handelen.”;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel, met een maximum van € 500.000,00, dat SKW c.s. hiermee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor verbeurde dwangsommen;
V. SKW c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot betaling van de kosten van het geding, alsmede tot betaling van de nakosten aan [eiser] over te gaan.
3.2.
SKW c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van [eiser] voort.
4.2.
[eiser] vordert in de kern genomen veroordeling van SKW c.s. te gehengen en gedogen dat hij zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid over hen uitoefent als ware hij niet geschorst en ontslagen als hun (directeur-)bestuurder en hem toegang te verlenen tot alle daarvoor benodigde bedrijfsgebouwen- en eigendommen. [eiser] legt aan deze vordering ten grondslag dat de op respectievelijk 11 december 2018 en 22 januari 2019 genomen schorsings- en ontslagbesluiten op meerdere gronden nietig, althans vernietigbaar zijn, zodat deze besluiten niet rechtsgeldig zijn en hem als gevolg daarvan aldus niet mogen belemmeren in de uitoefening van zijn functie als (directeur-)bestuurder. Nu SKW c.s. daaraan niet vrijwillig wensen mee te werken, dienen zij daartoe volgens [eiser] te worden veroordeeld. SKW c.s. voeren verweer tegen de vorderingen en voeren aan dat bij de besluitvorming zowel op 11 december 2018 als op 22 januari 2019 alle formaliteiten in acht zijn genomen, zodat de besluiten wel rechtsgeldig zijn en [eiser] zijn taak als hun (directeur-)bestuurder niet langer mag uitoefenen.
4.3.
Ten aanzien van het op 11 december 2018 genomen schorsingsbesluit geldt het volgende. De statuten van SKW en ook het Reglement Raad van Toezicht bevatten bepalingen met betrekking tot het bijeenroepen van vergaderingen van de RvT en de in dat kader te hanteren oproeptermijn. In artikel 14.2 van de statuten van SKW is bepaald dat oproepingen tot vergaderingen geschieden met inachtneming van ten minste zeven werkdagen, die van de oproeping en de vergadering daaronder niet begrepen. Artikel 11.10 van het Reglement Raad van Toezicht bepaalt eveneens dat de termijn tussen de oproep voor een vergadering en de datum van de vergadering ten minste zeven werkdagen bedraagt, de dag van de oproep en die van de vergadering niet meegerekend. Vaststaat dat [eiser] op vrijdagmiddag 7 december 2018 een uitnodiging heeft ontvangen voor de vergadering van dinsdagavond 11 december 2018 waarin zijn voorgenomen schorsing als
(directeur-)bestuurder van SKW c.s. aan de orde zou komen. Vaststaat dat de oproeptermijn die hierbij in acht is genomen op basis van de statuten en het reglement slechts één werkdag bedraagt, te weten maandag 10 december 2018. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de oproeptermijn niet de voorgeschreven minimale zeven werkdagen bedraagt, zodat de oproep in beginsel in strijd met de statuten en het reglement heeft plaatsgevonden.
4.4.
SKW c.s. hebben in dat verband een beroep gedaan op artikel 14.2 van de statuten van SKW, waarin is bepaald dat in spoedeisende gevallen met een kortere oproeptermijn kan worden volstaan. Dat in dit geval sprake is geweest van een dergelijk spoedeisend geval is echter niet aannemelijk geworden. SKW c.s. hebben ter motivering daarvan enkel aangevoerd dat recente gebeurtenissen en de verhouding tussen [eiser] en de RvT en RvC volgens de RvT aanleiding gaven om op korte termijn een vergadering te organiseren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit die mededeling echter niet zonder meer volgt dat de reguliere oproeptermijn van ten minste zeven werkdagen niet in acht kon worden genomen. Het had op de weg van de RvT gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit het zeer spoedeisende karakter van het tijdens de vergadering te bespreken onderwerp kon worden afgeleid, waardoor in plaats van de al vrij beperkte oproeptermijn van ten minste zeven werkdagen een ingekorte termijn van feitelijk één werkdag zou moeten worden gehanteerd. Nu zij dat heeft nagelaten, kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat sprake is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 14.2 van de statuten van SKW die een dergelijke verkorting van de oproeptermijn rechtvaardigt.
4.5.
Daarbij komt dat op de voet van artikel 6.10 van het Reglement Raad van Toezicht de OR om advies moet worden gevraagd bij schorsing of ontslag van een lid van de directie, in dit geval [eiser]. Vaststaat dat de RvT de OR eerst na het genomen schorsingsbesluit van 11 december 2018 eind van die maand om advies heeft gevraagd, waarna de OR op
30 december 2018 haar schriftelijk advies heeft uitgebracht. Aannemelijk is dat dit niet tijdig en in lijn met het bepaalde in artikel 6.10 van het reglement heeft plaatsgevonden. Hoewel SKW c.s. daarover ter zitting hebben verklaard dat de RvT niet bekend was met het Reglement Raad van Toezicht, hebben zij niet weersproken dat dit reglement feitelijk wel op het geschil van toepassing is. De enkele onbekendheid daarmee komt dan ook voor hun risico, temeer nu [eiser] in dat verband onweersproken heeft gesteld dat het reglement te allen tijde in een zogenaamde Dropbox voor alle leden van de RvT beschikbaar was. Dit verweer van SKW c.s. kan hen daarom niet baten.
4.6.
Gelet op de tekst van het Reglement Raad van Toezicht kan in redelijkheid niet anders worden aangenomen dan dat dit reglement tevens van toepassing is op de RvC van KW Beheer en KW. In het reglement wordt naast de RvT ook diverse keren gesproken over de RvC, zodat moet worden aangenomen dat de in het reglement voorgeschreven formaliteiten in ieder geval rondom oproeping en besluitvorming ook gelden voor vergaderingen en besluiten van de RvC. Nu reeds is overwogen dat de in artikel 11.10 van het reglement bepaalde oproeptermijn van ten minste zeven werkdagen voor de vergadering van 11 december 2018 niet in acht is genomen en ook de OR niet tijdig en indachtig artikel 6.10 van het reglement om advies is gevraagd, is ook het besluit tot schorsing van [eiser] als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW vernietigbaar.
4.7.
Verder staat vast dat de RvT van SKW en de RvC van KW Beheer en KW vervolgens ter vergadering van 22 januari 2019 hebben besloten tot onmiddellijk ontslag van [eiser] als hun (directeur-)bestuurder. Aangenomen moet worden dat aan dit besluit op zichzelf geen formele bezwaren kleven wat betreft de oproeping voor de vergadering. Verder moet worden geconcludeerd dat [eiser] tegen het besluit tot zijn ontslag als bestuurder van SKW geen (specifieke) vorderingen heeft ingesteld, zodat het ontslagbesluit van 22 januari 2019 in zoverre (nog altijd) rechtsgeldig moet worden geacht. Wel heeft [eiser] verschillende vorderingen ingesteld gericht tegen (de gevolgen van) het besluit tot zijn ontslag als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW. [eiser] stelt zich ten aanzien van dat besluit op het standpunt dat krachtens artikel 16A.3 van de statuten van KW Beheer en KW de aandeelhouders in een algemene vergadering tot schorsing en ontslag van bestuurders kunnen overgaan en dat de RvC volgens dat artikel enkel bevoegd is een bestuurder te schorsen, zodat de aandeelhouders van KW Beheer en KW bij de vergadering aanwezig hadden moeten zijn om een rechtsgeldig ontslagbesluit te kunnen nemen. Nu uit de notulen van de vergadering blijkt dat enkel de leden van de RvC van KW Beheer en KW aanwezig waren, is aan dit vereiste volgens [eiser] niet voldaan en is het genomen ontslagbesluit daarom nietig.
4.8.
Ten aanzien van dit standpunt overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op de voet van artikel 16A.3 van de statuten van KW Beheer en KW komt de bevoegdheid tot ontslag van bestuurders van die vennootschappen enkel toe aan de algemene vergadering. Vaststaat dat SKW 100% aandeelhouder is van KW Beheer en dat KW Beheer 100% aandeelhouder is van KW. Geconstateerd moet worden dat het (interim) bestuur van SKW in de personen van mevrouw [naam interim bestuurder en directeur SKW c.s.] en/of [eiser] tijdens de vergadering op 22 januari 2019 niet aanwezig was, maar enkel haar RvT. Ditzelfde geldt voor KW Beheer, waarvoor enkel de leden van de RvC aanwezig waren en niet haar (interim) bestuur. Dit betekent dat het besluit tot ontslag van [eiser] als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW is genomen door de RvC van de vennootschappen, buiten aanwezigheid van de aandeelhouders. Hoewel de RvC op basis van artikel 16A.5 van de statuten van KW Beheer en KW in een zeer beperkt aantal gevallen bij afwezigheid van het voltallige bestuur één of meer personen kan aanwijzen die tijdelijk met het bestuur zijn belast zodat zij het bestuur voor dat moment rechtsgeldig kunnen vertegenwoordigen, is gesteld noch gebleken dat de RvC in dit geval van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Namens [eiser] is in dat verband ter zitting verklaard dat tijdens de vergadering op 22 januari 2019 met geen woord is gesproken over de afwezigheid van de aandeelhouders en/of het bestuur van SKW c.s. en dat hebben SKW c.s. op hun beurt niet weersproken. Dit leidt ertoe dat in dit kort geding moet worden aangenomen dat het ontslagbesluit van [eiser] als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW door een daartoe onbevoegd orgaan is genomen en dus niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
4.9.
Anders dan SKW c.s. menen, kan dat ongeldige besluit niet staande de zitting, eerst telefonisch en daarna per e-mailbericht, door mevrouw [naam interim bestuurder en directeur SKW c.s.] als zijnde de interim bestuurder van de vennootschappen worden bekrachtigd. De situatie van bekrachtiging als bepaald in artikel 2:14 BW waar SKW c.s. ter zitting in dat verband op doelden, is thans niet aan de orde. In lid 2 van dit artikel is immers bepaald dat als een besluit nietig is omdat het is genomen ondanks het ontbreken van een door de wet of statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dat het besluit heeft genomen, dat besluit kan worden bekrachtigd. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, zodat de ongeldigheid van het ontslagbesluit daaraan niet door bekrachtiging in vorenbedoelde zin kan worden ontnomen. Dit leidt ertoe dat SKW c.s. een nieuw ontslagbesluit zullen moeten nemen om [eiser] rechtsgeldig als
(directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW te (kunnen) ontslaan. Daarbij dient zoals reglementair voorgeschreven de OR om advies te worden gevraagd en kan de door [eiser] opgestelde schriftelijke zienswijze op zijn voorgenomen ontslag op gepaste wijze in de besluitvorming worden meegewogen.
4.10.
Dit alles leidt op basis van al het voorgaande tot het volgende. Aannemelijk is dat op 11 december 2018 een vernietigbaar besluit tot schorsing van [eiser] als bestuurder van SKW is genomen. Nu daarop intussen op 22 januari 2019 een (op dit moment) rechtsgeldig genomen ontslagbesluit is gevolgd, zijn aan de vernietigbaarheid van het schorsingsbesluit voorshands geoordeeld geen consequenties verbonden. De vorderingen van [eiser] ten aanzien van SKW zullen op dit punt dan ook worden afgewezen. Ten aanzien van het op
11 december 2018 genomen besluit tot schorsing van [eiser] als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW moet worden aangenomen dat dit eveneens vernietigbaar is. Nu voorshands geoordeeld het daarop gevolgde ontslagbesluit van 22 januari 2019 nietig is, moet worden geconcludeerd dat [eiser] ten onrechte van zijn bestuursbevoegdheid ten aanzien van KW Beheer en KW is ontheven en dat hij wat deze vennootschappen betreft ten onrechte als geschorst in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven. De vorderingen kort gezegd strekkende tot ongedaanmaking van deze gevolgen zullen dan ook worden toegewezen, tot het moment dat (alsnog) een rechtsgeldig besluit tot schorsing en/of ontslag van [eiser] als (directeur-)bestuurder van KW Beheer en KW is genomen.
4.11.
Nu evenwel [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij dit kort geding enkel is gestart om een procedure bij de Ondernemingskamer aanhangig te kunnen maken gericht op het (dis)functioneren van de huidige RvT en RvC en hij er niet op uit is om weer feitelijk binnen de organisatie werkzaamheden te gaan verrichten, zal de vordering van [eiser] specifiek strekkende daartoe wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Dit mede met het oog op het voorkomen van (verdere en onnodige) onrust onder het personeel van SKW c.s.
4.12.
Verder heeft [eiser] een vordering ingesteld strekkende tot veroordeling van SKW c.s. een rectificatiebericht te sturen aan alle partijen aan wie zij eerder hebben bericht over de schorsing en het ontslag van [eiser] als (directeur-)bestuurder van SKW c.s. Deze vordering zal, met een aan de uitkomst van dit kort geding aangepaste tekst, als onweersproken worden toegewezen als na te melden.
4.13.
De gevorderde dwangsommen zullen op de voet van artikel 611a Rv gematigd worden toegewezen als na te melden.
4.14.
SKW c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 117,65
  • griffierecht € 297,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.394,65

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt KW Beheer en KW uiterlijk vanaf 24 uur na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat [eiser] zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid over hen uitoefent en hem toe te staan zijn taken als bestuurder uit te oefenen, het een en ander zolang geen rechtsgeldig schorsings- en/of ontslagbesluit is genomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel, tot een maximum van
€ 50.000,00, dat KW Beheer en KW hiermee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor de verbeurde dwangsommen,
5.2.
veroordeelt KW Beheer en KW uiterlijk 24 uur na betekening van dit vonnis [eiser] bij de Kamer van Koophandel in te schrijven als hun alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder, al dan niet naast [naam interim bestuurder en directeur SKW c.s.], en de vermelding van zijn schorsing in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ongedaan te maken, in die zin dat uit het handelsregister blijkt dat [eiser] vertegenwoordigingsbevoegd is en de schorsing niet langer zichtbaar is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel, tot een maximum van € 50.000,00, dat KW Beheer en KW daarmee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor de verbeurde dwangsommen,
5.3.
veroordeelt SKW c.s. uiterlijk 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] een lijst te overleggen met alle personen en/of instellingen aan wie zij een bericht hebben gestuurd over de schorsing van [eiser] en gebiedt SKW c.s. aan deze personen en instellingen een bericht te sturen per e-mail of per brief met de volgende inhoud:
“De voorzieningenrechter te Arnhem heeft bij vonnis van 11 februari 2019 geoordeeld dat [eiser] niet rechtsgeldig is geschorst en ontslagen als bestuurder van Kinderopvang Wageningen en heeft de Kinderopvang veroordeeld te gehengen en gedogen dat [eiser] zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid over Kinderopvang Wageningen uitoefent en hem toe te staan zijn taken als bestuurder uit te oefenen, zolang geen rechtsgeldig schorsings- en/of ontslagbesluit is genomen.”
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel, tot een maximum van € 50.000,00, dat SKW c.s. daarmee in gebreke blijven, waarbij zij jegens [eiser] hoofdelijk, des de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, aansprakelijk zullen zijn voor de verbeurde dwangsommen,
5.4.
veroordeelt SKW c.s. hoofdelijk, des dat de een betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.394,65, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt SKW c.s., onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier [naam griffier] op 11 februari 2019.