ECLI:NL:RBGEL:2019:1130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
NL18.6768
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen van de Ontvanger en de gevolgen voor Brutra Logistiek B.V. in faillissement

In deze zaak vorderde de curator van Brutra Logistiek B.V. (hierna: Brutra Logistiek) dat de Ontvanger der Rijksbelastingen (hierna: de Ontvanger) onrechtmatig had gehandeld en schadeplichtig was jegens Brutra Logistiek. Brutra Logistiek was op 10 april 2018 failliet verklaard, en de curator stelde dat de Ontvanger in strijd had gehandeld met de maatschappelijke zorgvuldigheid en de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, zaaknummer NL18.6768.

De rechtbank overwoog dat de curator niet had aangetoond dat de vaststellingsovereenkomst van 13 november 2013, waarin partijen finale kwijting verleenden, was vernietigd of ontbonden. De rechtbank concludeerde dat de Ontvanger niet onrechtmatig had gehandeld door de betalingsregeling in te trekken, aangezien Brutra Logistiek zich niet aan de afspraken had gehouden. De Ontvanger had bovendien zorgvuldig gehandeld door een registeraccountant in te schakelen voor het onderzoek naar de voorwaarden voor kwijtschelding van de belastingschuld.

De rechtbank oordeelde dat de curator niet had aangetoond dat de Ontvanger onrechtmatig had gehandeld en dat de vorderingen van de curator moesten worden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de Ontvanger, die in totaal € 1.712,00 aan kosten vergoed kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: NL18.6768
Vonnis van 28 februari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUTRA LOGISTIEK B.V., voor deze
MR. J.C.A. HERSTEL Q.Q., curator in haar op 10 april 2018 uitgesproken faillissement,
gevestigd te Doetinchem,
eiseres, hierna te noemen: Brutra Logistiek c.q. de curator,
advocaat D.J.J. Vrijbergen te Doetinchem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ONTVANGER DER RIJKSBELASTINGEN,
zetelend te Almelo,
verweerder, hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat E.E. Schipper te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding van Brutra Logistiek, ingediend op 5 april 2018 met de daarbij ingediende bewijsstukken 1 tot en met 102
- de verschijning van de Ontvanger op 12 april 2018
- het verzoek van de Ontvanger om schorsing van de zaak in verband met het op 10 april 2018 uitgesproken faillissement van Brutra Logistiek
- de oproeping door de Ontvanger van de curator tot overneming van het geding
- de overneming van het geding door de curator
- het verweerschrift van de Ontvanger, ingediend op 12 september 2018, met de daarbij behorende producties 1 tot en met 14
- de uitnodiging voor de mondelinge behandeling van 4 oktober 2018
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 16 november 2018.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de curator telefonisch contact gehad met de griffier over de wens van de indirect bestuurder van Brutra Logistiek, [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] (‘[naam indirect bestuurder Brutra Logistiek]’), om tussen te komen in dit geding. Een formeel verzoek tot tussenkomst is toen niet gedaan en de Ontvanger heeft zich niet kunnen uitlaten over die tussenkomst. Op de mondelinge behandeling is dit aan de orde gesteld.
Omdat op grond van artikel 218 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoek tot voeging en/of tussenkomst moet worden ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de datum waarop het verweer moet worden ingediend of, indien van toepassing, waarop ingevolge artikel 30o Rv, eerste lid onder b, de laatste schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsvindt, heeft de curator toen verzocht om een nadere schriftelijke ronde te bepalen zodat [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] alsnog een verzoek tot tussenkomst kan indienen. De curator stelde daartoe dat de vordering van Brutra Logistiek aan [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] is gecedeerd en dat [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] ook namens zichzelf en andere door hem beheerste vennootschappen vorderingen tegen de Ontvanger wil indienen.
De Ontvanger heeft zich verzet tegen het inlassen van een nieuwe schriftelijke ronde en de rechter heeft dat verzoek ter zitting afgewezen omdat [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] in de periode tussen de verschijning van de Ontvanger en de indiening van diens verweerschrift ruim voldoende tijd heeft gehad om zijn verzoek tot tussenkomst in te dienen, terwijl het verdagen van de mondelinge behandeling voor een nadere schriftelijke uitwisseling van standpunten tussen de huidige procespartijen, de curator en de Ontvanger, over de door Brutra Logistiek ingediende vorderingen onnodig lijkt en tot nodeloze vertraging leidt. Na een mondelinge toelichting op een aantal onderdelen kan immers naar verwachting worden beslist op die vorderingen van Brutra Logistiek en als dit een tussenvonnis wordt, dan volgt normaliter een nadere akte- of conclusiewisseling en kan [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] zijn verzoek tot tussenkomst alsnog indienen.
1.3.
Na inhoudelijke behandeling van die vorderingen van Brutra Logistiek, voor zover gehandhaafd, is de mondelinge behandeling gesloten en vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Brutra Logistiek is opgericht op 9 oktober 2009. Haar enig aandeelhouder en bestuurder is Brutra Logistiek Materieel B.V. (‘Materieel’), van welke vennootschap Brutra Logistiek Holding B.V. (‘Holding’) de enig aandeelhouder en bestuurder is. Materieel en Holding zijn ook op 9 oktober 2009 opgericht. [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] is enig bestuurder en indirect enig aandeelhouder van Holding.
Holding, Materieel en Brutra Logistiek maken deel uit van het Brutra-concern, waartoe volgens een door Brutra Logistiek gepresenteerd organigram nog een elftal andere rechtspersonen behoren met [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] aan top en [naam medebestuurder] als medebestuurder / aandeelhouder van een zijtak.
2.2.
Volgens de procesinleiding is het begonnen met de in 1995 opgerichte besloten vennootschap Brutra B.V. (‘Brutra B.V.’), waarin transport van stukgoederen werd verzorgd. In de jaren daarna is het concern uitgedijd, met daarin ook een Duitse tak en een Tsjechische poot en andersoortige ondernemingen. Vanaf 2003 zijn problemen ontstaan met de Ontvanger. In 2006 was sprake van aanzienlijke openstaande belastingschulden. Toen is met de Ontvanger een overeenkomst gesloten met verpanding van bedrijfsmiddelen. In 2007/2008 was sprake van (dreigende) invorderingsmaatregelen, boekenonderzoek, naheffingsaanslagen, weigering van betalingsregelingen en faillissementen van Brutra B.V. en enkele andere Brutra-vennootschappen. Na die faillissementen is [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] nieuwe ondernemingen gaan oprichten. Die vennootschappen vormen tezamen het huidige Brutra-concern, beschreven onder 2.1.
2.3.
Ook daarna zijn geschillen gerezen met de Ontvanger en zijn over en weer aansprakelijkstellingen uitgevaardigd en gerechtelijke procedures gevoerd. Op 20 september 2013 hebben partijen op instigatie van een van de toenmalige advocaten van [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] c.s. overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling, die is uitgewerkt in een door alle betrokkenen, waaronder Brutra Logistiek, op 13 november 2013 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Daarbij zijn partijen onder meer overeengekomen dat [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] c.s. en de Ontvanger de WBA procedures en de civiele procedure definitief beëindigen. In artikel 5 van die overeenkomst verlenen [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] c.s. zowel de Ontvanger als de betrokken belastingambtenaren finale kwijting ter zake van iedere vermeende schadevergoedingsverplichting voortvloeiende uit een vermeend doen of nalaten gelegen op of vóór de datum van ondertekening van de overeenkomst en verbinden [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] c.s. zich jegens de Ontvanger en de betreffende ambtenaren om in dat verband geen juridische procedures tegen (een van) hen te entameren.
2.4.
Bij die overeenkomst van 13 november 2013 is in artikel 13 overeengekomen dat (onder anderen) Brutra Logistiek een betalingsregeling van 21 maanden kreeg voor haar openstaande belastingschuld van 1,3 miljoen euro en is verder bepaald dat Brutra Logistiek haar lopende fiscale verplichtingen dient bij te houden. In artikel 14 is bepaald dat de Ontvanger de (dwang)invordering zal hervatten indien Brutra Logistiek niet (tijdig) voldoet aan een van die verplichtingen.
2.5.
Brutra Logistiek heeft zich niet aan de betalingsregeling gehouden en de Ontvanger heeft de betalingsregeling op 26 maart 2014 ingetrokken. Brutra Logistiek heeft daartegen beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst, maar dit beroep is afgewezen op 10 juni 2014. Daarna heeft Brutra Logistiek de Ontvanger bij brief van 4 augustus 2014 verzocht om kwijtschelding in het kader van een schuldsanering c.q. crediteurenakkoord waarbij de Ontvanger 20% zou krijgen van zijn vordering. Ook andere vennootschappen van [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] verzochten om kwijtschelding.
2.6.
De Ontvanger heeft daarop een registeraccountant, werkzaam bij de Belastingdienst / Grote ondernemingen te Arnhem, de heer [naam registeraccountant] MSc RA AA (‘[naam registeraccountant]’), een onderzoek laten uitvoeren bij de [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek]-vennootschappen, waaronder Brutra Logistiek, om te onderzoeken of zij voldeden aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en de Leidraad Invordering 2008 voor het verlenen van kwijtschelding. Dit onderzoek heeft veel tijd in beslag genomen. [naam registeraccountant] heeft eind juli 2015 een conceptrapport doen toekomen aan Brutra Logistiek en heeft na de reacties van de toenmalige advocaat van Brutra Logistiek van september 2015 op 2 maart 2016 zijn definitieve rapport uitgebracht.
2.7.
Vervolgens heeft de Ontvanger het verzoek van Brutra Logistiek om kwijtschelding bij beschikking van 9 juni 2016 afgewezen met de redengeving (i) dat de tijdens de behandeling van het verzoek opgekomen fiscale verplichtingen niet geheel waren voldaan, (ii) dat er onjuiste gegevens waren verstrekt over de crediteuren, (iii) dat andere schuldeisers, met name Brutra Logistiek SRO (de Tsjechische vennootschap), wel waren voldaan in de periodes waarin de belastingschuld was ontstaan, (iv) dat er op diverse momenten voldoende middelen aanwezig waren om de fiscale verplichtingen, waarvoor het verzoek is gedaan, te voldoen en (v) dat de levensvatbaarheid van Brutra Logistiek ernstig in twijfel moest worden getrokken. Tegelijkertijd heeft de Ontvanger de bereidheid uitgesproken om de belastingschuld van Brutra Logistiek buiten invordering te laten als uiterlijk op 15 juli 2016 20% van de openstaande schulden zou zijn voldaan en de lopende fiscale verplichtingen drie jaar lang zouden worden nagekomen. Dit aanbod is door Brutra Logistiek afgewezen bij brief van 12 juli 2016.
2.8.
Brutra Logistiek heeft tegen de afwijzende beschikking van de Ontvanger beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst. Dit beroep is op 30 augustus 2016 na ambtshalve beoordeling afgewezen. Brutra Logistiek heeft om herziening verzocht omdat zij niet was gehoord, waarna de directeur Brutra Logistiek op 24 mei 2017 alsnog heeft gehoord en haar bij brief van 8 juni 2017 heeft bericht geen aanleiding te zien voor herziening. Brutra Logistiek heeft daarna de Ontvanger verzocht om terug te komen op zijn besluit, welk verzoek is afgewezen, en Brutra Logistiek heeft ook een klacht ingediend bij de nationale ombudsman, die bij brief van 29 november 2017 heeft geoordeeld dat de beslissingen van de Ontvanger en de directeur in overeenstemming waren met het te volgen invorderingsbeleid.
2.9.
De belastingschuld van Brutra Logistiek bleef daarna verder oplopen en de Ontvanger heeft haar bij brief van 23 februari 2018 bericht dat hij het voornemen had om haar faillissement aan te vragen, indien zij haar belastingschuld niet uiterlijk op 1 maart 2018 had betaald. Dat is niet gebeurd en de Ontvanger heeft vervolgens op 19 maart 2018 het faillissement aangevraagd. De openstaande belastingschuld was op dat moment meer dan 3,5 miljoen euro. Het faillissement van Brutra Logistiek is op 10 april 2018 door de rechtbank uitgesproken met aanstelling van de curator als curator in dat faillissement.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert, na zijn vermindering van eis in verband met het na indiening van de vorderingen uitgesproken faillissement van Brutra Logistiek, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de Ontvanger jegens Brutra Logistiek onrechtmatig heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is jegens Brutra Logistiek, waarbij de schade dient te worden opgemaakt in een schadestaatprocedure, zulks met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van de procedure.
3.2.
De Ontvanger voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Indien en voor zover de stelling dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, gebaseerd is op het ‘met grof geschut’ dwingen tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst van 13 november 2013, waarvan de voorwaarden bij voorbaat onhaalbaar waren, stuit dit af op de in artikel 5 van die vaststellingsovereenkomst door Brutra Logistiek aan de Ontvanger verleende finale kwijting met afstand van recht om een (nieuwe) rechtsprocedure te entameren inzake hetgeen was voorgevallen op en vóór die overeenkomst. Die kwijting en afstand van recht gelden nog steeds, nu gesteld noch gebleken is dat die vaststellingsoverkomst is vernietigd of ontbonden en door Brutra Logistiek en de curator ook onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat die, aan de zijde van Brutra Logistiek met bijstand van een belastingadvocaat (mr. J.S. Van Daal) tot stand gekomen, vaststellingsovereenkomst wegens een wilsgebrek vernietigbaar zou zijn of dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Brutra Logistiek en de curator aan die overeenkomst worden gehouden.
4.2.
Voorts faalt het betoog dat de Ontvanger onrechtmatig, want in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, zijn eigen (Invorderings) richtlijnen en/of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, heeft gehandeld vanwege de lange duur van de beslissing op het verzoek om kwijtschelding, het verbinden van de vermelde voorwaarden aan het buiten invordering stellen en het niet-meewerken aan het aangeboden onderhandse crediteurenakkoord. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.3.
In de uitwerking van deze klachten en in het bijzonder die van de gestelde schending van het vertrouwensbeginsel en de andere beginselen van behoorlijk bestuur grijpt Brutra Logistiek terug op allerlei toezeggingen, mededelingen, afspraken en handelingen die zouden zijn gedaan, gemaakt en gepleegd in de jaren 2003 tot en met 2008. Nog daargelaten dat dit valt onder de kwijting en afstand van recht van de vaststellingsovereenkomst van 2013, kunnen Brutra Logistiek en de curator hieraan zonder nadere toelichting (die ontbreekt) geen rechtsgevolgen ontlenen, omdat Brutra Logistiek toen nog niet bestond. Brutra Logistiek is pas opgericht in 2009 en gesteld noch gebleken is dat zij daarbij in de rechten van een of meer andere, al dan niet gefailleerde, rechtspersonen is getreden. De beeldspraak dat zij ‘ongewild het levenslicht (heeft) gezien op de as van de door de Ontvanger in 2008 onrechtmatig veroorzaakte situatie’ impliceert dat niet.
4.4.
Inhoudelijk overweegt de rechtbank dat voorop staat dat niet is weersproken en uit de stukken ook blijkt dat Brutra Logistiek vanaf medio 2011, krap twee jaar na haar oprichting, structureel verzuimde om de loonheffingen en de omzetbelasting te betalen die zij volgens de door haar ingediende aangiften verschuldigd was en dat zij ook steeds weer naheffingsaanslagen onbetaald liet. Hierdoor ontstond een aanzienlijke belastingschuld, waarvoor nog niet meteen invorderingsmaatregelen werden getroffen. Er waren klachten van [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek] en zijn vennootschappen en er werden tegen en door hen verschillende procedures gevoerd, hetgeen heeft geleid tot de vaststellingsovereenkomst van 13 november 2013. Het gaat nu in deze aansprakelijkheidsprocedure uitsluitend om wat daarna is gebeurd, waarbij het vertrekpunt is dat de [naam indirect bestuurder Brutra Logistiek]-vennootschappen, waaronder Brutra Logistiek, openstaande belastingschulden hadden die zij conform de bij die dading overeengekomen betalingsregeling dienden af te lossen. De curator heeft niet weersproken dat Brutra Logistiek daaraan niet heeft kunnen voldoen en dat maakt dat de Ontvanger op grond van die overeenkomst gerechtigd was om tot (dwang)invordering over te gaan. Dit was dus niet onrechtmatig.
4.5.
Voorts staat voorop dat Brutra Logistiek geen in rechte afdwingbare aanspraak had of heeft op kwijtschelding van haar belastingschuld. De Ontvanger was wel gehouden om een verzoek om kwijtschelding in behandeling te nemen, maar dat heeft de Ontvanger ook gedaan. De Ontvanger heeft daarbij zorgvuldig en in overeenstemming met de geldende richtlijnen en rechtsbeginselen gehandeld door ter zake een onderzoek te laten uitvoeren door een registeraccountant, van wie de deskundigheid en onpartijdigheid niet in geding zijn. Dat onderzoek heeft betrekkelijk lang geduurd, maar het ging ook om een complex en lijvig onderzoek ten aanzien van meerdere rechtspersonen en belastingschulden, waarvan gegevens moesten worden verzameld en geanalyseerd. Gesteld noch gebleken is dat en waarom die lange duur aan de Ontvanger zou kunnen worden verweten of moeten worden toegerekend, terwijl niet is weersproken dat de Ontvanger in de tussentijd geen invorderingsmaatregelen heeft getroffen inzake de al lange tijd openstaande en voortdurend oplopende belastingschulden. Het eindrapport van [naam registeraccountant] dateert van 2 maart 2016 en de Ontvanger heeft ruim drie maanden daarna, en daarmee binnen bekwame tijd, op het verzoek om kwijtschelding beslist. Dat was dus niet onrechtmatig laattijdig.
4.6.
Voorts was de afwijzing ook inhoudelijk niet onrechtmatig, omdat de gegeven redenen, die door Brutra Logistiek en de curator in deze civiele vervolgzaak niet zijn bestreden, die beslissing kunnen dragen.
4.7.
Bij die afwijzing van het verzoek om kwijtschelding heeft de Ontvanger bovendien nog aangeboden om de schuld wel buiten invordering te stellen op voorwaarde dat Brutra Logistiek (i) van de openstaande schuld de 20% zou betalen die zij zelf twee jaar tevoren in het kader van het crediteurenakkoord had aangeboden (zie 2.5) en (ii) aan de lopende verplichtingen zou voldoen, hetgeen iedere belastingplichtige moet doen. Daarmee kwam de Ontvanger dus toch nog tegemoet aan de wensen en belangen van Brutra Logistiek en Brutra Logistiek en de curator hebben geen steekhoudende argumenten aangevoerd waarom dit een onhaalbaar en onrechtmatig voorstel zou zijn geweest. Brutra Logistiek stelt dat de voorwaarden van de Ontvanger ongebruikelijk en onwerkbaar waren, maar zij onderbouwt dit niet en de rechtbank kan haar hierin ook ambtshalve niet volgen. Het feit dat de schulden tijdens het onderzoek waren opgelopen, kan Brutra Logistiek zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet aan de Ontvanger verwijten of toerekenen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit is veroorzaakt doordat Brutra Logistiek tijdens het onderzoek inzake het verzoek tot kwijtschelding van de openstaande schuld, ook niet aan haar lopende verplichtingen heeft kunnen voldoen.
4.8.
Uit de feiten volgt dat Brutra Logistiek na die afwijzing van haar verzoek om kwijtschelding, haar intern beroep en haar verzoek om herziening, haar belastingschuld verder heeft laten oplopen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de Ontvanger haar faillissement heeft aangevraagd. Daartoe was de Ontvanger gerechtigd, terwijl Brutra Logistiek, als dat verzoek ongegrond of buitensporig zou zijn geweest, ook verweer had kunnen voeren tegen het verzoek tot faillietverklaring, hetgeen zij blijkbaar niet heeft gedaan. Overigens verdient nog opmerking dat bij de mondelinge behandeling is gebleken dat Brutra Logistiek in de tussentijd vrijwel al haar 20 à 30 schuldeisers van het aangeboden crediteurenakkoord heeft voldaan, maar alleen de Ontvanger niet. Dit was juist onrechtmatig jegens de Ontvanger.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen moeten worden afgewezen. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 626,00 voor griffierecht en € 1.086,00 voor salaris advocaat (2 punten tegen tarief € 543,00), dus € 1.712,00 in totaal.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1.712,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019.