Uitspraak
wonende te Julianadorp,
eiser, hierna te noemen: [eiser],
advocaat mr. K.F.J. Machielsen te Utrecht,
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster, hierna te noemen: Achmea,
advocaat mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn.
1.De procedure
2.De feiten
Exploitant van een bakkerij (zelf bakkend)”. Op deze verzekering zijn van toepassing de algemene voorwaarden arbeidsongeschiktheidsverzekering van Achmea (hierna: de “polisvoorwaarden”).
(…)art1| Begrippen
lumbago” en een “
passagère radiculopathie L5 rechts bij een geringe HNP L4-L5”. Huisarts [huisarts] (hierna: “[huisarts]”) rapporteerde [2] op 20 april 2010 aan Achmea dat bij [eiser] sprake is van een lichte hernia, die volgens de neuroloog niet operabel is. Op 15 juni 2010 rapporteerde [3] [huisarts] vervolgens dat de klachten van [eiser] verminderd zijn, maar dat hij last houdt en dat zijn productiewerk niet lukt. Hij handhaaft daarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80-100%. [behandelend neuroloog] meldt [4] op 20 juli 2010 aan de huisarts dat er nu geen aanwijzingen zijn voor een radiculopathie, maar van lumbago waarvoor [eiser] fysiotherapie krijgt. [huisarts] op zijn beurt meldt [5] op 22 oktober 2010 dat het [eiser] niet is gelukt om voor 50% te gaan werken, omdat na een uur de rug weer vast zit en hij weer uitstraling heeft. Een maand later rapporteert [6] hij dat het met [eiser] goed gaat zolang hij niet zwaar werkt, maar dat [eiser] zijn bakkerswerk niet durft op te starten. Hij doet wel kantoorwerk, maar heeft een invalbakker die het werk doet.
(…)Op welke termijn verwacht verzekerde te herstellen?
(…) Vandaag hebben wij elkaar gesproken. Wij hebben een opbouw in werk met elkaar afsproken, volgens bijgaand schema.
60% arbeidsongeschiktheid vanaf 17 oktober 2011
50% arbeidsongeschiktheid vanaf 31 oktober 2011
(…)Eerste dag van arbeidsongeschiktheid en eigenrisicoperiode
in verband met toenemende klachten van de laag lumbale wervelkolom met enige uitstraling naar de beide bovenbenen”. [behandelend neuroloog] op zijn beurt heeft op 4 september 2013 in zijn schrijven [13] aan de huisarts geconcludeerd dat sprake is van een recidiverende lumbago. Hij vermeldt daarbij dat de uitlokkende factoren het bukken draaien vanuit de onderrug zijn en dat [eiser] op dat moment Oxycontin 2-3dd 10 mg gebruikt, waardoor de pijn draaglijk is. De behandelend neuroloog [neuroloog] (hierna: “[neuroloog]”) schreef [14] vervolgens op 19 september 2013 aan [orthopeed] dat zijns inziens geen sprake is van een hernia met wortelcompressie, maar vooral van lumbago bij de discopathieën. [orthopeed], tot slot, heeft op 5 november 2013 aan Achmea geschreven [15] dat [eiser] op 18 oktober 2013 nog eens voor een zogenaamde tractiebehandeling met klinische revalidatie werd opgenomen. De orthopeed vermeldt daarbij dat met betrekking tot de werkzaamheden van [eiser] “
(...) rekening [moet] worden gehouden met verminderde rugbelastbaarheid waarbij met name zwaar tillen en sjouwen, bukken en reiken tot een minimum moet[en] worden beperkt”.
(…) De 43-jarige zelfstandige bakker/ondernemer (failliet vanaf januari 2014) werd in 2010 behandeld aan een radiculair syndroom rechts of links door de neuroloog, hetgeen zonder verdere probleem herstelde. Vanaf 2012 speelt een lage rugproblematiek met vooral klachten tijdens de werkbelasting en parallel daaraan een ernstige problematiek binnen de bakkerij (dat uiteindelijk wegens economische problemen leidde tot een faillissement in januari 2014).
Ad. 1) Hoe luidt de anamnese? Acht u deze reëel?
Op dit moment is er sprake van een eindtoestand waarbij ik geen duidelijke afwijkingen vind, behoudens dan dat er steeds toch wordt gesproken over de duidelijk zichtbare afwijkingen op de MRI-scan.
één geheel[vormt]
met de medische toelichting in de arbeidsdeskundige opdracht. Arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] rapporteert [21] vervolgens in opdracht van Achmea op 18 augustus 2014, voor zover van belang, als volgt:
(...)
(...) Cliënt is bakker. Onjuist is dat zijn tijdsbesteding aan die taak (brood bakken) slechts 30% van de werktijd was; dit was veel meer (voor intreding van zijn arbeidsongeschiktheid).
De sinds 1996 periodieke lage rugklachten tot maart 2010 waren aspecifiek. Er is een status na lage rugpijn met volgens de neuroloog een radiculaire uitstraling in maart 2010 op basis van een HNP L3-L4 en/of L4-L5. Hierna zijn er aspecifieke lage rugklachten gebleven met tekenen van een langzaam progressieve degeneratie van de lumbale wervelkolom. Beeldvorming laat buiging discs zien op de niveaus L1-L2, L3-L4 en L4-L5 en D5-S1 en een beginnende facetartrose met een vernauwd wervelkanaal. Beide heupen tonen een opgeheven endorotatie met een CAM en Pincer deformiteit en een beginnende coxartrose.”
1. Het is niet onmogelijk dat bij het debuut van de klachten en verschijnselen in maart 2010 naast de acute, allerheftigste rugpijn bij dhr. [eiser] tevens sprake is geweest van een radiculair syndroom in het rechter been op basis van vermoedelijke een kleine HNP L4-L5 of L3-L4. In latere jaren is de toestand bij hem gekenmerkt door recidiverende lage rugpijnen met blokkadeverschijnselen, waarschijnlijk geprovoceerd door fysieke belasting en met het klinische beeld van een lumbago.
A. BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN (orthopedisch chirurg):
(...) Uit het uitgebrachte rapport blijkt dat de deskundigen in afwijking van de partij-deskundige orthopedisch chirurg van Achmea, concluderen dat sprake is van bijzondere afwijkingen leidend tot verminderde belastbaarheid van de wervelkolom, dat hij feitelijk nooit klachtenvrij is en er altijd een exacerbatie van zijn lage rugpijn op de loer ligt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder de kosten van het deskundigenbericht dient te dragen als de partij die op het onderzochte punt in het ongelijk staat. (...)”
(...)Diagnose:
Status na lage rugpijn met radiculaire uitstraling in maart 2010 bij HNP L3-L4 en L5-L5
Voortdurende aspecifieke lage rugpijn bij bulging discs op diverse niveaus, beginnende facetartrose, vernauwd wervelkanaal zonder duidelijke klinische betekenis
Heupafwijking beiderzijds met deformiteit en beginnende coxartrose
3.De vordering
€ 22.058,00 bruto per jaar [onder] aftrek van hetgeen Achmea heeft betaald;
4.Het verweer
5.De beoordeling
beantwoording prejudiciële vragen door de Hoge Raad
Zolang verzekerde arbeidsongeschikt is, zullen de mate van arbeidsongeschiktheid, de omvang van de uitkering en de periode waarvoor deze zal gelden, worden vastgesteld door de maatschappij aan de hand van gegevens van door de maatschappij aan te wijzen medische en andere deskundigen. Van deze vaststelling zal telkens zo spoedig mogelijk na ontvangst daarvan aan verzekeringnemer mededeling worden gedaan. Indien verzekeringnemer niet binnen 30 dagen zijn bezwaar heeft kenbaar gemaakt, wordt hij geacht het standpunt van de maatschappij te aanvaarden.”
(...) 2. Is artikel 14 van de polisvoorwaarden voor consumenten een oneerlijk beding in de zin van[de Richtlijn]
, zowel ten aanzien van het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid door de door Nationale-Nederlanden aangewezen deskundigen, als ten aanzien van de bezwaartermijn van 30 dagen?
Indien het beding niet zou zijn overeengekomen, zou volgens de Hoge Raad op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op de verzekerde de bewijslast rusten van de stelling dat (en in welke mate) hij arbeidsongeschikt in de zin van de verzekeringsovereenkomst is. Schakelt hij daartoe een deskundige in, dan draagt hij hiervan in beginsel zelf de kosten. Als de verzekeraar het standpunt van de verzekerde betwist, kan de rechter een deskundige benoemen. Daarbij heeft de verzekerde inspraak bij de aanwijzing van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, aldus de Hoge Raad. Tot slot kan het bepaalde in artikel 7:941 lid 2 BW meebrengen dat de verzekerde dient mee te werken aan een door de verzekeraar wenselijk geacht onderzoek.
Bij gelding van het beding is de situatie volgens de Hoge Raad zo (i) dat de verzekeraar op zijn kosten onderzoek laat doen naar de (gestelde) arbeidsongeschiktheid, maar (ii) dat de verzekerde geen aanspraak kan maken op inspraak bij de keuze van de persoon van de deskundige(n) en de door deze(n) te beantwoorden vragen. Het eerste verschil levert de verzekerde een voordeel op (zonder beding zou hij de onderzoekskosten voor eigen rekening moeten nemen). Het tweede verschil is in het nadeel van de verzekerde. Dat gebrek aan inspraak in de totstandkoming van het rapport van de deskundige(n) moet volgens de Hoge Raad echter worden gerelativeerd. Ten eerste omdat het gaat om een ‘partijrapport’ waarvan de uitkomsten door de verzekerde met behulp van eigen onderzoek kunnen worden betwist en ten tweede omdat de verzekerde ook op grond van artikel 7:941 lid 2 BW gehouden is mee te werken aan een door de verzekeraar gewenst onderzoek.
Vaststelling van en recht op uitkering bij arbeidsongeschiktheid”), inhoudende:
Wij stellen de mate van arbeidsongeschiktheid vast aan de hand van rapportages van door ons aan te wijzen deskundigen.”
Zonder beding zou [eiser] als verzekerde zelf de bewijslast dragen van de door hem gestelde (mate van) arbeidsongeschiktheid. De kosten van een deskundigenonderzoek zou hij zelf dienen te dragen. Mét beding wordt dit onderzoek door de verzekeraar geregeld en worden de kosten ervan door de verzekeraar gedragen. De enkele, niet onderbouwde stelling dat [eiser] daarvoor een navenant hogere premie heeft betaald dan hij in de situatie zonder beding zou hebben gedaan, zodat van een financieel voordeel als door de Hoge Raad betrokken in zijn uitleg geen sprake is, is in dit verband onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
Het betoog van [eiser] dat verzekeraars invloed hebben op de doctrine kan geen afbreuk doen aan het oordeel van de Hoge Raad en de motivering die daarvoor is gegeven.
kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat de Hoge Raad zich door Nationale- Nederlanden “om de tuin” heeft laten leiden, omdat het Protocol bij veel verzekerden niet bekend is en verzekerden daarop ook niet worden gewezen, dat in eerdere versies van het Protocol geen recht op een second opinion bestond en dat de verzekerde in een bezwaarprocedure is overgeleverd aan de grillen van de verzekeraar. Dit alles laat immers onverlet dat de verzekerde de mogelijkheid heeft om een afwijzing door een verzekeraar in rechte aanhangig te maken.
- de medisch adviseur benoemt,
- bepaalt welke medische informatie wordt opgevraagd en welke niet,
Volgens [eiser] werkt iedere stap door in het vervolg en kan dit (groot, cumulatief) effect hebben op de mate van arbeidsongeschiktheid en dus het recht op uitkering. [eiser] heeft voorts betoogd dat Achmea zich met toepassing van het beding op kosten van de consument een bewijsvoorsprong verschaft die in strijd is met het beginsel van
equality of armsvan artikel 6 EVRM. [eiser] heeft er verder op gewezen dat de Ombudsman Verzekeringen verzekeraars heeft aanbevolen overleg te plegen over de persoon van de keurend arts en de vraagstelling, alsook dat de tuchtrechter herhaaldelijk heeft bepaald dat een afgedwongen onderzoek buiten beschouwing moet blijven.
Met voorgaande stellingen wordt door [eiser] evenwel miskend dat de Hoge Raad de rechtspositie van de verzekerde in de situatie mét beding heeft vergeleken in de situatie zonder beding en op grond daarvan heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat het beding een aanzienlijke verstoring van het evenwicht als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn oplevert. De rechtbank volgt de Hoge Raad hierin. Van belang is tevens dat de Hoge Raad bij de beoordeling is uitgegaan van (de nakoming van) de waarborgen die zijn neergelegd in het Protocol. Dit Protocol is bindend voor de leden van het Verbond van Verzekeraars, waaronder Achmea. Nakoming van die waarborgen verhindert, althans mitigeert de door [eiser] omschreven negatieve uitwerking van het beding voor de verzekerde.
Nu [eiser] zijn stelling dat het beding (feitelijk) het evenwicht tussen partijen aanzienlijk verstoort onvoldoende heeft onderbouwd, zal zijn aanbod deze stelling te bewijzen worden gepasseerd.
Exploitant van een bakkerij (zelf bakkend)”. In die bewoordingen komen zowel het door [eiser] benadrukte ambachtelijke element van zijn werkzaamheden - ‘zelf bakkend’ - als de door Achmea voorgestane nadruk op het zijn van ondernemer - ‘exploitant’ - terug. Dat [eiser] zich heeft aangemeld als, enkel, ambachtelijk bakker en dat Achmea desondanks in de omschrijving van het verzekerd beroep de nadruk heeft gelegd op het zijn van exploitant, is door Achmea betwist en door [eiser] verder niet onderbouwd. Het moet er dan ook voor gehouden worden, bij gebreke van concrete feiten en omstandigheden waaruit anders zou kunnen worden afgeleid, dat het door Achmea verzekerde beroep van [eiser] zowel ambachtelijke broodbakwerkzaamheden als ondernemerstaken omvat, die laatste werkzaamheden te meer nu [eiser], ook reeds ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met Achmea, een bakkersbedrijf met meerdere winkels bestierde.
e eigenlijke beroepsuitoefening bestaat uitfysiek zware - rugbelastende - arbeid(onderstreping, rb)
waarbij bukken, buigen, wenden van de romp en reiken regelmatig voorkomen (...)”, terwijl hij in augustus 2014 (2.15) die eigenlijke beroepsuitoefening kwalificeert als “
fysiek matig tot incidenteel matig zwaar (...) / zwaar”.
6.De beslissing
binnen vier wekenna de bekendmaking van deze beslissing in de gelegenheid een akte in te dienen over wat is vermeld onder 5.24, waarna [eiser] in de gelegenheid zal worden gesteld daarna een antwoordakte in te dienen,