ECLI:NL:RBGEL:2019:1394

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7612
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag Zorgverzekeringswet en herziening VAR-verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zorgverlener, en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) voor het jaar 2013. Eiser had een aanslag ontvangen gebaseerd op een bijdrage-inkomen van € 38.962, welke door de inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Eiser stelde dat zijn inkomsten als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt, terwijl de inspecteur deze als loon uit dienstbetrekking kwalificeerde. Eiser had eerder een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) ontvangen die zijn werkzaamheden als winst uit onderneming kwalificeerde, maar deze was later herzien naar een VAR-loon. De rechtbank oordeelde dat eiser in beginsel vertrouwen kon ontlenen aan de afgegeven VAR-verklaring, maar dat de herziening van de VAR met terugwerkende kracht complicaties met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de inkomsten van eiser van 1 januari tot 15 oktober 2013 als winst uit onderneming moesten worden aangemerkt, terwijl de inkomsten van 15 oktober tot en met 31 december 2013 als loon uit dienstbetrekking moesten worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de aanslag ZVW tot een bijdrage-inkomen van € 32.105. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/7612

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 1 april 2019

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd, gebaseerd op een bijdrage-inkomen van € 38.962. Tevens is bij beschikking € 27 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2016 de aanslag ZVW en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 november 2016, ontvangen door de rechtbank op 2 december 2016, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Verweerder heeft ter zitting een tweetal producties overgelegd en afschriften daarvan verstrekt aan eiser. Eiser heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen overlegging van de producties.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft zich per [2010] onder de naam “ [B] ” ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Voorts is eiser in het zogenoemde BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)-register geregistreerd als verpleegkundige.
2. Eiser heeft voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aangiften IB/PVV gedaan. In deze aangiften heeft hij de inkomsten uit zijn werkzaamheden verricht onder “ [B] ” als winst uit onderneming verantwoord.
3. Eiser heeft voor de jaren 2010, 2011, 2012 aanvragen voor een Verklaring Arbeidsrelatie (hierna: VAR) ingediend. Voor deze jaren is een VAR-winst uit onderneming (hierna: VAR-WUO) afgegeven.
4. Op 25 juni 2012 heeft eiser voor het jaar 2013 een aanvraag voor een VAR ingediend. Deze aanvraag is als volgt ingevuld:
Vraag
2a.
Omschrijving
Verpleegkundige via de intra- en
extramurale zorgverlening
2b.
Eerdere beoordeling
Als winst
2c.
Soort arbeidsrelatie
Ik ben ondernemer
2d.
Aantal uren
700 uur of meer
2e.
Aantal opdrachtgevers
7 of meer
2f.
Aantal opdrachtgevers vorig jaar
7 of meer
2g.
Opdr. Door anderen uitv.
Nee
2h.
Wanneer bent u begonnen of gaat u beginnen
Vorig jaar of eerder
2i.
Herstel voor uw risico
Ja
2j.
Voorheen in dienstbetr. bij opdr.gever
Nee
2k.
Door u verrichte werkz. ook door werkn. in loondienst
Ja
2l.
Via bemiddelaar, detacherings- of uitzendbureau
Nee
3a.
Hoeveel inkomsten
€ 25.000 of meer
3b.
Loonheffing op inkomsten
Nee
3c.
Doorbetaling bij vakantie/ziekte
Nee
3d.
Aanwijzingen over werkwijze
Ja
3e.
Hoofdzakelijk bij 1 opdr.gever
Nee
4a.
Facturen
Ja
4b.
Reclame
Ja
4c.
Ingeschreven bij KvK
Ja
4d.
Personeel
Nee
4e.
BTW-nummer
Ja
4f.
Investering meer dan € 2.500
Ja
4g.
Werkzaamheden op locatie
Ja
4h.
Noodzakelijke vergunningen
Ja
4i.
Boekhouding
Ja
5. Op 3 september 2012 is een VAR-WUO afgegeven. In de begeleidende brief bij deze VAR-WUO staat –onder meer- het volgende:
“Betreft: Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming
(…)
Wij sturen iedereen die aan de volgende voorwaarden voldoet, automatisch een verklaring arbeidsrelatie (VAR):
  • U hebt de afgelopen drie jaar een VAR aangevraagd.
  • U hebt telkens een VAR voor hetzelfde soort werk aangevraagd.
  • U hebt het werk onder vergelijkbare omstandigheden uitgevoerd.
  • U hebt telkens eenzelfde VAR van ons gekregen.
  • Wij hebben de VAR’s in de tussentijd niet herzien.
Beslissing
U voldoet aan de voorwaarden voor een automatisch verstrekte VAR. Daarom krijgt u deze VAR.

VAR Winst uit onderneming

Net als de afgelopen drie jaar krijgt u van ons een VAR Winst uit onderneming voor de volgende werkzaamheden (de zogenoemde VAR-werkzaamheden):
verpleegkundige via intra- en extramurale zorgverlening
Deze VAR is geldig van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.
(…)”.
6. Eiser heeft in 2013 werkzaamheden verricht voor “ [C] ” (hierna: [C] ) en voor “ [D] ” (hierna: [D] ). Daarnaast heeft eiser in 2013 werkzaamheden verricht via “ [E] ” (hierna: [E] ). Via [E] heeft eiser tevens gewerkt voor [F] (hierna: [F] ), voor [G] (hierna: [G] ) en voor de Stichting [H] (hierna: [H] ). Daarnaast heeft eiser werkzaam-heden verricht voor “ [I] B.V.” (hierna: [I] ). Op de aan eiser verstrekte beloningen is geen loonheffing is ingehouden.
7. [C] , [F] , [G] , [H] en [I] zijn voor de Wet Toelating Zorginstellingen (hierna: WTZi) erkende zorginstellingen.
8. Met dagtekening 15 oktober 2013 is de beschikking VAR-WUO voor het jaar 2013 herzien in een VAR-loon (hierna: de VAR-loon). Bij de VAR-loon is een begeleidende brief (hierna: de herzieningsbrief) gevoegd. In de herzieningsbrief is -onder meer- het volgende vermeld:
“Op 3 september 2012 heeft u van de Belastingdienst een Verklaring arbeidsrelatie ontvangen waaruit blijkt dat het voordeel uit door uw omschreven werkzaamheden worden aangemerkt als winst uit onderneming.

Wijziging feitelijke omstandigheden

Naar aanleiding van informatie waarover ik beschik is mij gebleken dat de feiten en omstandigheden die in uw aanvraagformulier zijn vermeld gewijzigd zijn.

Herziening verklaring

Op basis van de bovengenoemde wijziging van de feiten en omstandigheden worden op grond van artikel 3:156 Wet inkomstenbelasting 2001 de voordelen die u geniet of zult gaan genieten uit genoemde werkzaamheden niet langer aangemerkt als winst uit onderneming. De verklaring van 3 september 2012 wordt herzien. De voordelen die u geniet of zult gaan genieten uit genoemde werkzaamheden worden aangemerkt als
loon uit dienstbetrekking.

Bijgaand ontvangt u een nieuwe verklaring.

Geldigheidsduur verklaring

Deze verklaring is geldig vanaf 15 oktober 2013 tot en met 31 december 2013. Deze verklaring wordt automatisch verlengd.”
9. Op 10 juni 2014 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2013 (hierna: de aangifte 2013) alsmede de aangifte ZVW 2013 ingediend. In de aangifte 2013 geeft eiser een bedrag van € 18.624 aan als belastbare winst uit onderneming. Het aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt € 10.186.
10. Op 5 oktober 2015 zendt verweerder een voornemen tot afwijking van de aangifte. In deze brief wordt meegedeeld dat de inkomsten van eiser gekwalificeerd dienen te worden als loon uit dienstbetrekking en niet als winst uit onderneming. Tevens heeft verweerder aangekondigd een bedrag aan inkomsten van € 5.028 te corrigeren in verband met niet aangegeven inkomsten verricht voor [I] . Dit heeft tot gevolg dat het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is vastgesteld op € 38.982 en het inkomen uit werk en woning (en het verzamelinkomen) is vastgesteld op € 30.544.
11. Met dagtekening 9 maart 2016 is de definitieve aanslag ZVW 2013 vastgesteld. Het bijdrage inkomen voor de ZVW is daarbij vastgesteld op € 38.982.
12. Eiser heeft tegen de aanslag ZVW 2013 bezwaar gemaakt. Op 24 november 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Geschil
13. In geschil is of de onderhavige aanslag ZVW 2013 terecht aan eiser is opgelegd.
14. Eiser is van mening dat verweerder de aangifte ZVW 2013 ten onrechte heeft gecorrigeerd. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat zijn werkzaamheden als winst uit onderneming zijn aan te merken. Hij betwist dat er sprake is van een dienstbetrekking. Subsidiair stelt eiser dat hij tot het moment van herziening van de VAR-WUO, te weten 15 oktober 2013, erop mocht vertrouwen dat zijn inkomsten uit deze werkzaamheden als winst uit onderneming worden aangemerkt. Meer subsidiair voert eiser aan dat indien sprake is van loon uit dienstbetrekking verweerder de verschuldigde (loon)belasting had moeten verhalen op de werkgever en niet via de inkomstenbelasting op eiser. Verder is eiser van mening dat bij het opleggen van de aanslag ZVW 2013 rekening moet worden gehouden met door de inhoudingsplichtige af te dragen premie ZVW. Daarnaast is eiser van mening dat hij recht heeft op een schadevergoeding, omdat verweerder aansprakelijk is voor het opleggen van de aanslag ZVW 2013. Tot slot verzoekt eiser om vergoeding van de proceskosten.
15. Verweerder is van mening dat de werkzaamheden van eiser kwalificeren als dienstbetrekking. Voorts stelt verweerder dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Hij verzoekt de rechtbank geen schadevergoeding en geen proceskosten aan eiser toe te kennen.
16. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder terecht de inkomsten groot € 5.028 van [I] heeft gecorrigeerd. Tevens is niet in geschil dat eiser niet beschikt over een eigen declaratierecht terzake van AWBZ gefinancierde zorg in natura, niet in het bezit is van een WTZi-toelating c.q. erkenning en niet HKZ is gecertificeerd.
Beoordeling van het geschil
Winst uit onderneming of dienstbetrekking
17. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat de feiten en omstandigheden in zijn geval gelijk dan wel nagenoeg gelijk zijn aan de feiten en omstandigheden in (onder meer) de zaak die geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2120). In dat geval is geoordeeld dat verweerder de inkomsten uit AWBZ gefinancierde zorg in natura terecht niet als winst uit onderneming heeft aangemerkt, maar dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen. De beroepsgronden van eiser die hierop zien falen dan ook.

Vertrouwensbeginsel18. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of eiser in dit geval aan de door verweerder afgegeven VAR-verklaring het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de voordelen die hij uit “ [B] ” geniet winst uit onderneming vormen.

19. Eiser is van mening dat de VAR-loon niet terug kan werken tot 1 januari 2013 voor de kwalificatie van de inkomsten. Vanwege de herziene VAR-loon die per 15 oktober 2013 ingaat en loopt tot en met 31 december 2013 ontstaat er onduidelijkheid over de periode 1 januari tot en met 14 oktober 2013. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vertrouwen mag ontlenen aan de juistheid en de redactie van de VAR-verklaring die verweerder heeft afgegeven.
20. Verweerder stelt daarentegen dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De beschikking VAR-WUO is op 15 oktober 2013 met terugwerkende kracht herzien. Daar komt bij dat de aanslag IB/PVV over het jaar 2013 onherroepelijk is vastgesteld en in deze aanslag de inkomsten zijn aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Verder staat in artikel 43 van de ZVW het bijdrage-inkomen gedefinieerd. Daar wordt verwezen naar winst uit onderneming. Een verwijzing naar de bepalingen omtrent de VAR ontbreekt. Omdat blijkens de aanslag IB/PVV al vast staat dat er in dit geval sprake is van loon uit dienstbetrekking en de bepalingen omtrent de VAR niet gelden voor de ZVW is verweerder van mening dat eiser zich in dit geval niet kan beroepen op het vertrouwensbeginsel.
21. De rechtbank constateert dat in de herzieningsbeschikking van 15 oktober 2013 staat vermeld dat de (herziene) beschikking geldt van 15 oktober 2013 tot en met 31 december 2013. In een vergelijkbare zaak heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:9053) het volgende geoordeeld.
“4.3. (…)
De door de Inspecteur gestelde terugwerkende kracht is niet geformaliseerd in de afgegeven
beschikking. De totstandkomingsgeschiedenis waarnaar de Inspecteur verwijst, kan een
dergelijke formalisering niet bewerkstelligen. Gelet hierop heeft als uitgangspunt te gelden
dat belanghebbende beschikt over een rechtgeldige VAR-wuo voor de periode 1 januari 2013
tot en met 14 oktober 2013.
(…)
4.5. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.156 Wet IB 2001 (nota naar aanleiding
van het verslag, Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 6, p. 99) blijkt dat de mogelijkheid van
herziening van de VAR is gebaseerd op de gedachte dat de Belastingdienst niet kan worden
gehouden aan de rechtsgevolgen van een beschikking, indien blijkt dat de feiten en
omstandigheden waarop deze is gebaseerd zich niet blijken te hebben voorgedaan, anders zijn
geweest, of in de loop van tijd zijn gewijzigd. Voorts is vermeld dat de VAR wordt
afgegeven op basis van een gefundeerd oordeel over de door de belanghebbende
gepresenteerde arbeidsrelatie. Uit de memorie van toelichting bij de Wet uitbreiding
rechtsgevolgen VAR (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 677, nr. 3, p. 13) blijkt dat bij de
aangifte in de inkomstenbelasting de aard van het inkomen nogmaals wordt getoetst. Als
blijkt dat de inkomsten fiscaal anders moeten worden beoordeeld dan waarvan bij de afgifte
van de VAR is uitgegaan, kan de Belastingdienst de verklaring zo nodig herzien.
4.6. Uit hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, volgt dat een belastingplichtige ook voor
de inkomstenbelasting in beginsel vertrouwen kan ontlenen aan een afgegeven VAR. Het
andersluidende standpunt van de Inspecteur dient te worden verworpen.”
22. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval anders te oordelen. De omstandigheid dat in artikel 43 van de ZVW niet expliciet wordt verwezen naar de bepalingen van de VAR brengt niet mee dat aan een dergelijk afgegeven verklaring geen vertrouwen kan worden ontleend. Temeer omdat de verklaring doorwerkt naar de bronnen winst uit onderneming en loon uit dienstbetrekking waarnaar wel wordt verwezen. Ook de stelling van verweerder dat de aanslag IB/PVV over het jaar 2013 al onherroepelijk vast staat en dat daarin de inkomsten als loon uit dienstbetrekking zijn aangemerkt kan hem niet baten. Het staat eiser immers vrij om afzonderlijk van de aanslag IB/PVV bezwaar en beroep in te stellen tegen de aanslag ZVW. Hij is daarbij niet gebonden aan de uitgangspunten die hebben geleid tot de aanslag IB/PVV 2013.
23. Gelet op het voorgaande kan eiser dus in beginsel vertrouwen ontlenen aan de afgegeven VAR-verklaring. Dit wordt anders indien sprake is van een onder valse voorwendselen aangevraagde VAR of een vervalste VAR (vergelijk ook rechtbank Noord-Nederland 24 april 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1480). Gesteld noch gebleken is dat de VAR-wuo is vervalst. Blijft over het antwoord op de vraag of eiser de VAR-wuo onder valse voorwendselen heeft aangevraagd. In dit verband stelt verweerder dat eiser de aanvraag op een tiental punten onjuist heeft ingevuld.
24. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag voor de VAR geautomatiseerd heeft afgedaan en dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre de op 25 juni 2012 door eiser verstrekte gegevens bij de aanvraag van belang zijn geweest voor de verstrekte verklaring. Indien verweerder bedoeld heeft te stellen dat de aanvraag 2013 (nagenoeg) gelijkluidend is geweest aan de aanvragen van de jaren ervoor en dat deze aanvragen uiteindelijk ten grondslag hebben gelegen aan de verklaring voor het jaar 2013 dan kan deze stelling evenmin slagen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder constateert de rechtbank dat eiser niet alle vragen op het aanvraagformulier juist heeft ingevuld. De onjuiste beantwoording van de vragen vloeit naar het oordeel van de rechtbank enerzijds voort uit een verschil in interpretatie van de begrippen gebruikt in de aanvraag en anderzijds zijn een aantal onjuist ingevulde vragen van onvoldoende gewicht om de zware conclusie te rechtvaardigen dat de aanvraag onder valse voorwendselen is gedaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een situatie waarin eiser onder valse voorwendselen de VAR-verklaring heeft aangevraagd.
Omvang bijdrage-inkomen
25. Het voorgaande brengt mee dat voor de aanslag ZVW van 1 januari tot 15 oktober 2013 de inkomsten uit “ [B] ” aangemerkt dienen te worden als winst uit onderneming en van 15 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 als loon uit dienstbetrekking. Partijen zijn voor dat geval ter zitting overeengekomen dat de omzet die aan de periode tot 15 oktober 2013 is toe te rekenen op € 26.000 dient te worden gesteld. Met betrekking tot de kosten heeft verweerder verklaard dat indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van winst uit onderneming hij de hoogte van de kosten niet bestrijdt. Gelet op de ter zitting overeengekomen tijdsevenredige verdeling van de omzet acht de rechtbank het redelijk ook de kosten van in totaal € 5.018 op dezelfde wijze te verdelen.
26. Partijen houdt vervolgens verdeeld het antwoord op de vraag of eiser gedurende die periode recht heeft op zelfstandigenaftrek. Eiser stelt dat dit het geval is. Met betrekking tot de voorwaarde van het urencriterium is hij van mening dat hij tot 15 oktober 2013 tenminste 1.225 uren in het kader van zijn onderneming heeft gemaakt. In dit verband voert hij aan dat hij gedurende die periode 12 keer 24-uurs diensten heeft gedraaid. Daarvoor kreeg hij relatief weinig uitbetaald, maar heeft hij wel veel uren moeten maken. Verweerder betwist dat eiser tot 15 oktober 2013 heeft voldaan aan het urencriterium. Gelet op de omzet die aan die periode kan worden toegerekend, kan volgens verweerder nimmer aan 1.225 uren worden gekomen.
27. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om bewijs te leveren voor zijn stelling dat aan het urencriterium is voldaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder is eiser hierin niet geslaagd. Weliswaar heeft hij gesteld voor bepaalde opdrachten een laag uurloon te hebben ontvangen en dus relatief veel uren heeft gemaakt, maar hiermee is nog niet aannemelijk geworden dat hij tenminste 1.225 uur heeft gemaakt. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat een onderbouwing aan de hand van bijvoorbeeld urenstaten en dergelijke ontbreekt.
28. Eiser heeft voorts nog gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de door de inhoudingsplichtige af te dragen premie ZVW. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte premie ZVW geheven, omdat hiervoor de werkgever aangesproken had moeten worden. Eiser houdt verweerder aansprakelijk voor de hieruit voorvloeiende schade.
29. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de ZVW is – kort gezegd – de inhoudingsplichtige werkgeversheffing verschuldigd over loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en loon uit vroegere dienstbetrekking. Op grond van het bepaalde in artikel 43 van de ZVW is de verzekeringsplichtige – voor zover hier van belang – inkomensafhankelijke bijdrage ZVW verschuldigd in het geval van winst uit onderneming. Uit het voorgaande vloeit voort dat de stelling van eiser betrekking heeft op de periode van 15 oktober 2013 tot en met 31 december 2013. Immers, gedurende die periode zijn de inkomsten naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als loon uit dienstbetrekking. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de beschikking VAR-WUO voor het jaar 2013 op 15 oktober 2013 is herzien in een VAR-loon. Het had op dat moment op de weg van eiser gelegen om zijn opdrachtgevers te informeren en een afschrift te verstrekken van de herziene beschikking, zodat zijn opdrachtgevers de werkgeversheffing ZVW hadden kunnen afdragen. Dat eiser dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico en kan verweerder niet worden aangerekend. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
30. Voor zover eiser meent dat hij door het handelen van verweerder schade heeft geleden kan eiser zich tot de civiele rechter wenden.
31.
Gelet op het voorgaande dient het bijdrage-inkomen ZVW als volgt te worden vastgesteld:
Winst uit onderneming
€ 26.000
Af: kosten
€ 3.764
€ 22.236
Af: MKB-winstvrijstelling
€ 3.113
€ 19.123
Loon uit dienstbetrekking
€ 12.982
Bijdrage-inkomen ZVW
€ 32.105
======
32.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
33. De rechtbank zal de stelling van eiser, dat indien sprake is van loon uit dienstbetrekking verweerder de verschuldigde belasting had moeten verhalen op de werkgever, niet behandelen. Deze stelling ziet immers op de aanslag IB/PVV, die geen deel uitmaakt van deze procedure.
34. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd. Daarom zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Proceskostenvergoeding35. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij met zijn verzoek om schadevergoeding van € 750 voor deze procedure en de bezwaarfase bedoeld heeft te verzoeken verweerder te veroordelen in de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit).

36. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag ZVW 2013 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.278;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46 aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 april 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.