ECLI:NL:RBGEL:2019:14

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 907
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Indicatie banenafspraak en beoordeling arbeidsvermogen van eiseres met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die sinds 2004 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van een Indicatie banenafspraak ongegrond werd verklaard. Eiseres stelt dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is vanwege haar psychische klachten, waaronder een depressieve stoornis en posttraumatische stress-stoornis (PTSS). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit gebrek aan arbeidsvermogen duurzaam is. De rechtbank heeft de medische rapporten van de behandelend artsen en psychologen in overweging genomen, waaruit blijkt dat eiseres in behandeling is en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van haar situatie. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak, omdat zij tijdelijk niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft het UWV wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2019

in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Celik),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
Bij besluit van 8 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Ö. Ulusoy als plaatsvervangend gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Diekema.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt vanaf 2004 van de gemeente Doesburg bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Op 24 maart 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders verweerder onder meer verzocht om te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak. Vervolgens heeft M. Houwers, arts bij verweerder, medisch onderzoek verricht dat is vastgelegd in een rapport van 25 juli 2017. Dit rapport is akkoord bevonden door verzekeringsarts M.M.H.N. van den Broek-Duijmelinck. Arbeidsdeskundige J.J.W. van Brandenburg heeft arbeidskundig onderzoek verricht dat is vastgelegd in een rapport van 3 augustus 2017. Hierna is het primaire besluit genomen. In bezwaar heeft arbeidskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert onderzoek verricht dat is vastgelegd in een rapport van 3 januari 2018.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft en daarom tijdelijk niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen. Aanwijzingen dat het gebrek aan arbeidsvermogen duurzaam is, zijn er volgens verweerder niet. Daarom is bij het primaire besluit terecht een Indicatie banenafspraak afgegeven.
3. Eiseres heeft bestreden dat terecht een Indicatie banenafspraak is afgegeven. Volgens haar moet, gelet op het recidiverende karakter van haar depressie en het gegeven dat het haar in het verleden niet is gelukt is om te werken, geconcludeerd worden dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. Verweerder heeft onder verwijzing naar een rapport van 5 maart 2018 van J.K. van Essen, verzekeringsarts bezwaar en beroep bij verweerder, verzocht om het beroep ongegrond te verklaren.
5. Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden, waarbij de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is gewijzigd.
In 38b, eerste lid, van de Wfsv, voor zover hier relevant, is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
In artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit SUWI.
Op grond van artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI verricht verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
Op grond van het derde lid wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door verweerder het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
Op grond van het vierde lid wordt het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die verweerder hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
Op grond van het vijfde lid wordt onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
Op grond van het zesde lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor zes maanden na de beoordeling zullen bestaan.
Op grond van het zevende lid (zoals dat luidde op 27 oktober 2016) wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
Arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI wordt beoordeeld aan de hand van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde criteria. Op grond van dit artikel heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen dan wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Aangezien artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit negatief geformuleerd is, heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen of mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wanneer één van de daarin genoemde vaardigheden ontbreekt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres ten tijde van de beoordeling wegens psychische problematiek niet over arbeidsvermogen beschikte omdat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar was. Dat betekent dat zij ten tijde van de beoordeling niet in staat was om het WML te verdienen. Dan dient zij in beginsel aangemerkt te worden als arbeidsbeperkte in de zin van artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv en als zodanig door het UWV te worden geregistreerd op grond van artikel 38d van de Wfsv. Dit is niet het geval indien eiseres als duurzaam arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. In de Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is uiteengezet dat het Uwv in het doelgroepenregister voor de banenafspraak alleen mensen opneemt van wie duidelijk is dat zij arbeidsvermogen hebben of kunnen ontwikkelen. Het heeft, aldus de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geen zin om mensen in het doelgroepenregister op te nemen van wie vaststaat dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Tweede Kamer, 2013-2014, 33981, p.11).
7. Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Een inschatting moet worden gemaakt over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Deze inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene.
8. Van Essen heeft in zijn rapport van 5 maart 2018 toegelicht dat eiseres voor haar psychische klachten is behandeld bij Evergreen, welke behandeling weinig succes heeft opgeleverd. Inmiddels is zij in behandeling bij Psychologenpraktijk Psychel te Doesburg, waar opnieuw is vastgesteld dat zij een depressieve stoornis en een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) heeft. Een behandelplan is opgesteld en de behandelmethoden Cognitieve gedragstherapie en EMDR zullen voor haar worden ingezet. Van Essen heeft overwogen dat weliswaar volgens de behandelend psychologe op korte termijn geen verbetering is te verwachten, maar dat niet is gesteld dat verbetering is uitgesloten. In zijn algemeenheid geldt volgens Van Essen dat van een behandeling resultaat mag worden verwacht. Dit geldt ook voor eiseres nu uit de beschikbare informatie geen negatief voorspellende factoren zijn te destilleren op grond waarvan van de algemene verwachting ten aanzien van de ingezette behandeling moet worden afgeweken. Van Essen heeft vervolgens verschillende behandelmethoden voor een depressie besproken, die de belastbaarheid van eiseres kunnen doen toenemen. PTSS is volgens Van Essen eveneens goed behandelbaar. EMDR levert volgens Van Essen goede resultaten op. Van Essen heeft verder toegelicht dat eiseres na behandeling naar verwachting arbeidsvermogen zal hebben, omdat zij dan naar verwachting vier uur per dag belastbaar is. Bij haar is namelijk geen sprake van een aandoening waarvan bekend is dat zij veelal duurzaam met energieverlies gepaard gaat zoals hart- en longziekten, ernstige spierziekten of neurologische aandoeningen. De bestaande psychopathologie geeft nu wel aanleiding tot energieverlies, maar na adequate behandeling zal deze afnemen. Verder speelt een rol dat eiseres in het verleden tenminste vier uur per dag regulier onderwijs (LHNO) heeft gevolgd. Ook is volgens Van Essen geen sprake van een van de andere in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde criteria voor het aannemen van geen arbeidsvermogen. Het feit dat eiseres regulier onderwijs heeft gevolgd betekent volgens Van Essen ook dat zij tenminste gedurende een uur aaneengesloten kan werken. Gelet op het niveau waarop zij onderwijs heeft gevolgd, moet zij voorts in staat worden geacht om een opdracht te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Ook bestaat er geen twijfel dat zij afspraken met een werkgever kan nakomen. Zij heeft voldoende mentale capaciteiten om daaraan te voldoen, althans er zijn geen aanwijzingen voor andere pathologie zoal een duidelijk verlaagd IQ of duidelijke gedragsstoornissen. In het verlengde daarvan bestaat er volgens Van Essen evenmin twijfel over de mogelijkheid tot het uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie.
9. Met hetgeen hiervoor onder 8. is weergegeven, is naar het oordeel van de rechtbank uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat met inzet van verschillende behandelmethoden arbeidsvermogen bij eiseres kan worden ontwikkelen. Medische gegevens die aanleiding geven voor een ander oordeel zijn niet overgelegd. Geconcludeerd moet daarom worden dat verweerder terecht niet heeft aangenomen dat eiseres duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en dat terecht is geoordeeld dat zij in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak, omdat zij tijdelijk niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.
10. Verweerder heeft pas in beroep een deugdelijke onderbouwing gegeven van het bestreden besluit. Dit leidt tot de conclusie dat dit besluit niet met de door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat het in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk was gemotiveerd. Deze gebreken zullen met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is dat de eiseres daardoor niet is benadeeld. Ook als deze gebreken zich niet zouden hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
11. Het beroep is ongegrond. Gelet op hetgeen hiervoor onder 10. is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van kosten die eiseres in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is geen grond omdat het primaire besluit niet is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
12. Er is tevens aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 januari 2019
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.