In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van Tribuut, die de waarde van haar onroerende zaak had vastgesteld op € 372.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 360.000. Eiseres was het niet eens met de kostenvergoeding die aan haar was toegekend in de bezwaarfase en stelde dat zij recht had op een hogere vergoeding van € 498, inclusief kosten voor een taxatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar een wegingsfactor van 0,5 had gehanteerd voor de kostenvergoeding, wat eiseres betwistte. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, met een wegingsfactor van 1, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had gemotiveerd waarom een lagere wegingsfactor van toepassing was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 558,50 en de totale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase op € 814,50. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover het de kostenvergoeding betreft, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres.